Hoe stil het ’s morgens is. Aan de rand van het water. Er is natuurlijk het water, er is de wind, er zijn de vogels, er zijn zelfs je voetstappen in het zand, misschien zelfs je hart. En toch is het zo stil. Misschien lijkt er vooral erg veel plaats in die stilte. Een leegte die vol van stilte is. Je zou er iets van willen vastleggen.
Bij het proberen komt een vogel door het beeld, in beeld dus. Je had het dier uit beeld willen houden. Het lijkt alsof dat niet eerlijk is, alsof je niet zomaar een stukje uit het beeld dat er al was voor je ernaar keek zou mogen knippen.
Je volgt de vogel. Ze zijn er ineens allemaal. Ze hangen in de wind. Even lijkt het alsof je er middenin zit, ergens daar. Alsof ze naar je toe komen. Alsof ze onderweg zijn. Of op doorreis. Hoewel ze nauwelijks vooruit gaan. In het echt dan. Wie weet zul je dat niet zien op de foto.
Als je even opzij zou kijken, zouden de vogels niet meer in je beeld zijn. Alleen de rustige lijnen van een horizon. En het bewegende water natuurlijk.
Dit alles hier, het heeft op je gewacht. Er is zoveel te zien, in deze volle stilte. Alsof het allemaal voor jou opgespaard is. Hier en nu.
Straks komen er veel mensen hier. Straks zie je andere mensen, zul je praten, lachen, kijken. Dat is voor straks.
De oude vrouw komt rustig maar zelfzeker het strand op gewandeld. Zoals elk jaar. Haar spullen op een hoopje, daar waar het al droog genoeg is. En dan even rustig het water in. Even later komen er nog twee mensen. Een beetje verder, een iets andere tred, maar ze wandelen ook het water in. Het zal misschien maar voor enkele minuten zijn, en dan vertrekken ze weer, de dag in.
Deze stilte lijkt zo gul. En ontwapenend.
Er is een heel stuk daar, waar je voeten dieper in het natte zand zakken. Het strand zuigt je telkens heel even in zichzelf. Je moet daar misschien leren, om trager te stappen. Je moet misschien leren om je eigen zwaartekracht op te heffen, en niet te weg te zakken. Misschien enkel het oppervlak even aanraken. Met voetsporen die door een kleine windvlaag meteen onzichtbaar zouden zijn. Je zou het moeten proberen, waarschijnlijk.
En dat stuk daar, daar liggen de schelpen. Je bekijkt hun vormen. Hoe komt het dat er van die vorm meer gebroken zijn dan van die vorm?
Heel even is het verleidelijk om hier te blijven staan. Alsof je jezelf zou kunnen overtuigen dat er enige eeuwigheid in deze stilte zou kunnen zijn. Je zegt tegen jezelf dat ze er alleen maar kan zijn omdat ze niet kan blijven.
Je zou je armen willen strekken, om dit hele beeld bij je te houden, dan maar. Je zou het willen opzuigen, tot aan de rafels. Waarop de zee je glimlachend aankijkt, en zegt dat het zo niet werkt. En ook dat je dat natuurlijk al lang wist. Wat ook zo is, dus.
Dan maar gewoon, denk je. Je draait je om, en gaat de rest van de dag tegemoet.
De mensen zijn nog steeds in het water. Zou het voor hen een andere zee zijn? Zouden ze er een verhaal bij hebben? Misschien niet.
Het losse zand hier zuigt je anders op, zonder voetsporen. Het is alsof je jezelf telkens een beetje weg moet duwen om vooruit te gaan.
Je draait je nog een laatste keer om, en fluistert iets voor de zee. Ze heeft het zeker gehoord. In deze stilte.
Bij het proberen komt een vogel door het beeld, in beeld dus. Je had het dier uit beeld willen houden. Het lijkt alsof dat niet eerlijk is, alsof je niet zomaar een stukje uit het beeld dat er al was voor je ernaar keek zou mogen knippen.
Je volgt de vogel. Ze zijn er ineens allemaal. Ze hangen in de wind. Even lijkt het alsof je er middenin zit, ergens daar. Alsof ze naar je toe komen. Alsof ze onderweg zijn. Of op doorreis. Hoewel ze nauwelijks vooruit gaan. In het echt dan. Wie weet zul je dat niet zien op de foto.
Als je even opzij zou kijken, zouden de vogels niet meer in je beeld zijn. Alleen de rustige lijnen van een horizon. En het bewegende water natuurlijk.
Dit alles hier, het heeft op je gewacht. Er is zoveel te zien, in deze volle stilte. Alsof het allemaal voor jou opgespaard is. Hier en nu.
Straks komen er veel mensen hier. Straks zie je andere mensen, zul je praten, lachen, kijken. Dat is voor straks.
De oude vrouw komt rustig maar zelfzeker het strand op gewandeld. Zoals elk jaar. Haar spullen op een hoopje, daar waar het al droog genoeg is. En dan even rustig het water in. Even later komen er nog twee mensen. Een beetje verder, een iets andere tred, maar ze wandelen ook het water in. Het zal misschien maar voor enkele minuten zijn, en dan vertrekken ze weer, de dag in.
Deze stilte lijkt zo gul. En ontwapenend.
Er is een heel stuk daar, waar je voeten dieper in het natte zand zakken. Het strand zuigt je telkens heel even in zichzelf. Je moet daar misschien leren, om trager te stappen. Je moet misschien leren om je eigen zwaartekracht op te heffen, en niet te weg te zakken. Misschien enkel het oppervlak even aanraken. Met voetsporen die door een kleine windvlaag meteen onzichtbaar zouden zijn. Je zou het moeten proberen, waarschijnlijk.
En dat stuk daar, daar liggen de schelpen. Je bekijkt hun vormen. Hoe komt het dat er van die vorm meer gebroken zijn dan van die vorm?
Heel even is het verleidelijk om hier te blijven staan. Alsof je jezelf zou kunnen overtuigen dat er enige eeuwigheid in deze stilte zou kunnen zijn. Je zegt tegen jezelf dat ze er alleen maar kan zijn omdat ze niet kan blijven.
Je zou je armen willen strekken, om dit hele beeld bij je te houden, dan maar. Je zou het willen opzuigen, tot aan de rafels. Waarop de zee je glimlachend aankijkt, en zegt dat het zo niet werkt. En ook dat je dat natuurlijk al lang wist. Wat ook zo is, dus.
Dan maar gewoon, denk je. Je draait je om, en gaat de rest van de dag tegemoet.
De mensen zijn nog steeds in het water. Zou het voor hen een andere zee zijn? Zouden ze er een verhaal bij hebben? Misschien niet.
Het losse zand hier zuigt je anders op, zonder voetsporen. Het is alsof je jezelf telkens een beetje weg moet duwen om vooruit te gaan.
Je draait je nog een laatste keer om, en fluistert iets voor de zee. Ze heeft het zeker gehoord. In deze stilte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten