Op het perron staan, vroeg in de ochtend. De trein is er nog niet. Even een klein beetje bewegen, van het ene naar het andere been. Even in een niemandsland zijn. Je zou kunnen beslissen om terug te gaan. Of te blijven staan, kijkend naar alle mensen die instappen, om dan de trein te laten vertrekken. Het besef van de mogelijkheid dat het kan.
Aan de tafel bij het eten. Tussen zoveel andere dingen. Zeggen dat je eigenlijk veel pijn hebt. Waarom nu?
Waarom vertel je ineens over dat boek? En hoe het je in de war brengt?
Je ziet iemand voorbij gaan. Je zou er naartoe willen lopen. Je weet niet waarom.
In de trein. Moe. Op weg naar huis, na een lange dag. En ineens voel je het. Het enige wat je zou willen, op dat moment, is een klein kind dat op je buik ligt te slapen. Twee mensen, één adem. Hoe het veilig warm wordt. Hoe jouw handen alle monsters buiten zullen houden. (Gelukkig kan niemand die gedachte zien.)
Net voor je de zaal binnen zult gaan. Je zet een stap vooruit, omdat je anders terug zou gaan. Na die stap is het over.
In het café. Mensen van je geboortedorp komen naast je zitten. Ze hebben je nog niet herkend. Je kantelt in de tijd.
Je probeert te vertellen – het maakt je verlegen – dat 50 worden toch een moment van bezinning is. Dat je voelt dat het goed is, even nadenken over waar je staat, of je al iets hebt bereikt in dit leven. Dat je ook een klein beetje bang bent voor de antwoorden.
Midden in een nacht wakker worden, en denken dat het enige wat je zou willen, op dat moment, het strelen van een rug van een ander is. Wachten tot het weer overgaat. En daarna wachten tot de slaap je weer aanraakt.
Ineens zie je het. In een flits. Hoe het zal zijn. Dan. Zonder. In je hoofd loop je hard weg.
Je leest een verhaal over kapot. Je handen trillen. Je weet niet wat te zeggen. Als je iets zou zeggen, zouden de woorden eruit gulpen.
Het lijkt alsof je al eindeloos lang avond na avond weg bent. Ineens slaat de paniek toe. Zijn ze er nog wel allemaal? Zal ik hen bellen, nu onmiddellijk, om te vragen of alles goed is, om hen te zeggen dat ik hen graag zie?
Twee dagen na elkaar. Mensen die je zeggen dat ze een stukje van jou hebben gelezen. Je weet nog steeds niet goed hoe je daarop moet reageren. Het ontroert je, en maakt je klein. Je probeert het een beetje weg te lachen.
Je wou er net aan beginnen. De weekendboodschappen op hun juiste plaats zetten. De kamer opruimen. De afwas doen. Net op dat moment belt een vriendin aan. Je schaamt je.
Je ziet een reportage in het journaal. Over een beurs voor 50-plussers. 50-plussers? Wat je ziet doet alle alarmseinen in je hoofd op rood slaan. Je zou weg willen vluchten. Naar ergens.
Je hoort een stem aan de telefoon. Het maakt je rustig.
Je bent op bezoek in het ziekenhuis. Je duwt de rolstoel van een vriendin. Terug naar haar kamer. Je vertrekt weer. Ineens herken je de gang waar je loopt. Bijna vijftien jaar geleden. Je beste vriend kwam je ophalen, je mocht weer naar huis. Door die gang liep je.
Je staat te wachten buiten, voor de film begint. Aan het hek. Even een klein beetje bewegen, van voor naar achter. Er is een eeuwigheid in dat moment. Beelden van voorbij en beelden van komt nog vloeien naadloos in elkaar over. Je staat stil, om te voelen of het ophoudt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten