Het is wel een beetje vroeg, zo’n zondag met zomeruur na een wat rafelige nacht. Je worstelt je door de vroegte.
Een boek, een schriftje, beelden in je hoofd, verhalen die je onderweg onhoorbaar vertelt. Meer heb je niet bij in de trein.
Klaar voor de grote reis, naar het andere land.
Op het perron bij de eerste overstap is het frisjes. Het kleine jongetje en zijn papa dollen.
De trein is daar. Je zit in het stiltegedeelte. Het zit lekker.
Je denkt: dit plekje is lekker warm. (Deel van een verhaal.)
Het ritme van de trein doet je huid tintelen. Even denk je: het zou kunnen, een lichaam dat helemaal soepel en zacht wordt.
Je nadert de grens. Je denkt: ze is hier, ze slaapt, in het ritme van de trein.
Je stuurt de woorden. Ze blijven even in de lucht hangen, net boven de grens, voor ze vertrekken.
Het landschap aan de andere kant van het raam. Er zijn veel verhalen daar, al je verhalen zijn daar. Het landschap herinnert zich alles.
Een antwoord, je bent niet alleen, zoals je al voelde. Tintels.
Dat je misschien ook wel zou kunnen slapen, misschien, ooit.
Hoe het juist zit, je weet het niet. Het heeft iets met het landschap te maken, met de verhalen die rusten in het landschap. Ook iets met een aankomst. Je denkt: misschien ben ik wel mijn leeftijd geworden, ben ik geen jongetje meer.
(Je zag haar even blozen, de dag daarvoor.)
(Het zal de zon geweest zijn.)
Weer frisjes, op de plek van overstappen.
In de volgende trein ga je weer in het stiltegedeelte zitten, vooraan. Net achter je komen vier behoorlijk luidruchtige jongeren zitten. Op weg naar huis na een nachtje stappen. Enigszins in de wind, om het vriendelijk te zeggen. Ze hebben een hele discussie over de kleur van het haar van een van de meisjes. Ze vraagt het aan de treinmeneer: ‘Hou zou je de kleur van mijn haar omschrijven.’ De treinmeneer: ‘Dat is duidelijk pornoblond.’ Zeer informatief.
De lente aarzelt nog een beetje.
Het boek. Het is een heel lichamelijk boek, denk je. Of beter: voel je.
Aankomst.
Vertrek.
Een beeld komt in je hoofd. Je weet niet wat het zou willen zeggen. Iets als: je weet niet waar de rivier naartoe gaat, maar het is alsof je de bedding herkent.
Het boek. Je denkt aan zwangere buiken.
Her en der in het landschap staan kleine trosjes bloemen, netjes bij elkaar.
Twee dingen raken elkaar. Je beweegt, verdwijnt in de beweging van de trein door het landschap. En toch is het alsof je hoofd op één plek is. Misschien ben je een kruispunt.
Na een overstap weer in de trein die zo zacht door het landschap schuift. De grote brug over het brede water. Iets in jou droomt, hoe alle vermoeidheid zomaar uit je weg zou sijpelen.
Je zegt: vertel eens, blijf vertellen.
Weer over de grens.
Je denkt aan warm water, hoe het je zou omringen.
Het boek. Het is alsof het pulseert of zo. Alsof je het in je buik voelt bewegen.
Een man in een paashaaspak stapt uit de trein.
Dichter bij huis begint de trein precies sneller te rijden.
Onverwacht haal je nog net een vroegere trein bij de laatste overstap.
Je denkt aan de wolven, het is alsof je ze kunt zien.
Daar in de verte links staat het kerkje. Je wuift. (Later ga je even nakijken of je wel degelijk op die plek dat kerkje kunt zien. En ja, dus.)
Met grote stappen door de stad op weg naar huis.
Op tijd binnen voor het buitje.
En verhalen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten