Goede plekken, ergens in het midden. Dat de stoelen geweldig rugvriendelijk zijn, zou het woord vriendelijk te veel eer doen. Misschien hoort dat zo, als je gaat luisteren naar een passieverhaal. Dat je zelf dus ook moet lijden, of zo. En je had al enkele dagen zo’n rugpijn. Nabijheid. En muziek. Dat blijft er over. (En nadien dus ook die rug nog.)
Ademen met de muziek. Soms sneller, soms trager.
In een voorzichtige, niet rusteloze, maar toch gedragen verwachting voor wat er zal komen bij het einde. Het voorlaatste stuk.
Ruht wohl, ihr heilige Gebeine.
Je adem verandert. Het kan niet anders, zo voel je. Je doet moeite om je tranen te verbergen. Misschien mogen ze niet gezien worden.
Leg je neer. De muziek ademt die beweging, in alles.
(Een dag later voel je het nog.)
Soms verlang je ernaar. Jezelf neerleggen. Voelen hoe alle pijn uit je wegvloeit. Langzaam. Terwijl de vrede je vult.
Soms verlang je ernaar. De geborgenheid die je dan zou voelen. Iemand die je zegt dat het goed is, dat je mag blijven.
Misschien kun je dan de wind niet meer horen, hoef je de wind niet meer te horen.
Misschien mag je je handen openen, mag je je schouders loslaten, hoef je niet meer achterom te kijken.
Misschien is er een plek, die de jouwe is.
Misschien heb je genoeg gedaan, genoeg gevochten. Misschien is er genoeg verdriet geweest.
Misschien wordt het gewoon stil, na al het rumoer, na alle rusteloosheid, na de vlucht.
Misschien iets met uit handen geven.
Dat alles, en nog veel meer. Dingen die aan de andere kant van de woorden moeten blijven. Het zou er allemaal kunnen zijn.
In die adem.
En in die weldoende, en tegelijk diep melancholische herhaling van die woorden.
Terwijl je er zit, daar, op die stoel, denk je het: nog, nog. Bijna: laat dit nooit ophouden, of nog lang niet. De muziek raakt je aan. Je huid. Je beweegt je vingers over het papier van het boekje, als om je te vergewissen. Of is het een versterking van wat gebeurt?
De troost van de nabijheid.
Wat tragisch is, het legt zich neer, hier.
Je adem gaat mee, in grote bogen. Je tranen, ze komen. En het is goed.
Die muziek, die je telkens weer ontdekt. Het broze besef dat je er ook telkens opnieuw weer naartoe zou kunnen gaan. Dat die plek er zou kunnen zijn, en zou kunnen blijven.
Dat het is alsof je je uit handen zou kunnen geven aan die muziek.
Het eindeloze moment gaat ook weer voorbij. Alleen in dat aan zichzelf verdwijnen kan muziek bestaan. Het onsterfelijke laat zich zien in de aanraking van het sterfelijke, dat wat verdwijnt in de tijd.
En even is het alsof je iets ziet, met je huid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten