De prezenuwen. Beginnen met nog alleen witte rijst.
De dag nadien. De truc met het muntje. En daarna het glas viezigheid in één keer naar binnen. En dan met je voeten op de grond stampen, huiverstampen.
Die vloeistoffen leggen een lange afstand af door je lichaam.
En als je laat naar bed gaat, voel je hoe je vanbinnen helemaal koud bent.
Een beetje slapjes de bus op. Je kaartje blijft in het apparaat steken. De chauffeur klopt er even op. Zou hij een speciale techniek hebben?
Wachten aan de inschrijfbalie in het ziekenhuis. Altijd bang dat je op het bord niet zult gezien hebben dat jij aan de beurt was. En je hoofd noem je dat dan steeds ‘spoor 8’.
Je hoeft zelfs niet te vragen welke kleur je moet volgen, je kent de weg.
De verpleegster vraagt nog eens je geboortedatum. Je hebt ook zo’n armbandje. Jan Julia, dat staat erop.
Door de verdoving schuif je een beetje weg. Eigenlijk is het wel een fijn gevoel, een beetje toch.
Later in de kamer van het wakker worden. De meneer aan de overkant wil absoluut opstaan en vertrekken. Diverse vriendelijke vormen om hem dat uit zijn hoofd te praten.
Het ding aan je arm meet je bloeddruk. Het pompt zichzelf op, en schokt weer weg.
Je mag naar buiten, een beetje ijl nog.
In de bus werkt je haperkaartje nu helemaal niet meer. Je mag zo mee. Je zou ook niet in staat zijn tot geweldige gesprekken, denk je.
Slapen. Onder het dekentje.
Mooie aardbeienconfituur.
Een nacht.
Iets met wallen.
Je rug.
’s Avonds moet je nog naar die andere stad, voor een vergadering. Je denkt er ’s morgens aan dat je je boek meeneemt, voor straks in de trein. Het dikke boek. Niet echt goed voor je rug. Maar wel een goed vooruitzicht, dat je misschien zult kunnen verdwijnen.
Pijn.
Een mooi leesplekje in de trein.
Ook terug. Je knikt soms een beetje boven je boek. Je schuift soms in en uit het verhaal. Het is niet anders.
Het is wankel opstaan. Even uit evenwicht. En je moet de groene vuilniszak nog buiten gaan zetten. Het zal wel overgaan, hoop je.
Het is koud en winderig op de markt.
Je moest nog een stukje schrijven. In je hoofd bleef er maar één onderwerp over, dat zal het dus worden.
Je bent helemaal alleen op het werk.
Het is aan jou om ze op te halen. De eretekens. Je twee collega’s die ook zo'n ding zullen krijgen, ze hebben geen zin om zelf te gaan. Twee volmachten dus. Normaal loop je in het gebouw daar gewoon naar boven. Nu moet je wachten. Boven krijg je een oorkonde en een medaille. Officier in de Kroonorde. Dat ben je dus vanaf nu. De ene mevrouw zegt nog iets als ‘proficiat’, je hoort het nog net. Het is toch een beetje raar. Eigenlijk is je enige verdienste dat je al oud bent. Gelukkig is er in de metro niemand die je ineens anders begint te bekijken. De twee meisjes kwetteren gewoon lustig door. Een ander meisje valt tegen je aan, net voor ze uitstapt. Je glimlacht minzaam, zij ook. Het leven gaat gewoon door.
In de categorie dapper. Aan het loket ga je je kapotte buskaartje inruilen, zoals de chauffeur had gezegd. Even verwacht je een of andere preek (het jongetje in jou). Maar het verloopt soepel en vriendelijk. Je krijgt alleen te horen dat je niet had hoeven te komen, dat die chauffeur dat ook had kunnen doen. Je bent wel blij dat die dat niet deed, je zou alleen wat hebben kunnen stamelen in de bus, en zo tegen andere mensen aan vallen, en andere gênante dingen, en zo.
De puntjes aan het witloof laten, inderdaad.
Tussendoor stukjes opruimen. Dat moet precies.
Woorden.
Je rug.
En straks het dekentje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten