18 december 2016

Sluipwegen

Sluipwegen om je leven te omcirkelen en te benaderen.

Soms ben je het verhaal dat je over jezelf vertelt. Soms kloppen de dingen, en klop je dus zelf ook. Er zit een lijn in het verhaal, een zin in de zinnen. Het is alsof je ergens vandaan komt, en ergens naartoe gaat. Je voelt je een deel van dat verhaal, ingebed. Rustig onderweg.

Soms ben je het vuur. (Een dierbare zei ooit over je dat je een vulkaan was.) Soms verdwijn je in je vuur. Je kijkt naar jezelf. Je ziet hoe je even alleen maar daar bent. Misschien denk je dat je iemand anders bent. Maar dat is het net, dat je niet iemand anders bent. Elders zijn, het is een vorm van hier zijn. (Eraan wennen, dat is iets anders.)

Soms ben je alleen maar fragmenten. Je ziet je brokstukken liggen. In gelijktijdigheid. Niet in de opeenvolging van het verhaal. Als iemand je dan zou vragen wie je bent, zou je – als je eerlijk bent – alleen kunnen antwoorden dat de fragmenten zijn, zichzelf zijn. En dat dat de stand der dingen is. Meestal denk je op zo’n moment dat het beter is een verhaal te vertellen, en dan vertel je zo lang, tot je het bijna gelooft, dat je een verhaal bent.

Soms ben je alleen die ander die in je huist. In liefde, verlangen, gemis of afwezigheid. Je wordt gewillig of gedwongen een lege ruimte, die die ander kan vullen, door aanwezigheid of afwezigheid. Het is raar, hoe je dan ziet dat je in die kamer bent, weet dat het een kamer is, en toch moet wachten tot ze verdwijnt. Of er een deur is, weet je nooit helemaal zeker.

Soms ben je alleen de spanning of de pijn in je lichaam. Het is raar, hoe je dan de schil van jezelf wordt. Terwijl je daarvoor nog kon denken dat alles gewoon in elkaar overliep, dat je grenzeloos was in jezelf.

Soms ben je het litteken. Je kijkt naar de deuken en de krassen, naar de ingesleten dwaalwegen, naar de brandmerken. Je ziet jezelf lopen door het leven. En je ziet je verstand ergens in de verte. Willoos, verloren, ontkracht. Je zou willen roepen tegen jezelf. Je zou sterkere handen willen hebben.

Soms ben je de rust van de beweging. Soms bereik je dat nulpunt, waar je alleen nog ademt, zo lijkt het. Waar je gewoon bent. Dat ene moment van gewichtloosheid. Die eeuwigheid.

Soms ben je uit handen gegeven. Daar waar een ander je aanraakt. Niet om iets te vragen, niet om iets te krijgen, niet om je weg te nemen, niet om je in te halen. Maar alleen omdat jij het bent. En alleen voor het blijven dat zo zou kunnen ontstaan. Misschien.

Soms ben je de vlucht. Die eindeloze vlucht.

Soms ben je veilig.

Soms ben je de woorden van een ander. Misschien was je net daarvoor nog in je mist, je drijfzand. En net daarna is het anders. Iemand zegt je iets. Soms met een omweg, soms met een binnenweg. Iemand zegt je iets, en ineens is het alsof haar woorden jouw deur openen, voor het eerst.

Soms ben je die andere versie van jezelf. Die versie die alleen lijkt te bestaan in de ogen van anderen. Je hoort het, en je ziet dat beeld. Je ziet iets dat je vreemd is, iets waarvan je dacht dat het je vreemd was. Maar iemand zei je net dat jij, net jij, die vreemde bent, of was. En je raakt in de war, verstrikt in beelden. In het besef dat je nog altijd gemakkelijk zou kunnen verdwalen.

Soms ben je de angst. Je hebt het geleerd, om heel voorzichtig alleen maar te kijken. Soms zie je de demonen. Soms zie je niet meer dan die dikke rook op het podium, door je heen kruipen en weer weggaan.

Soms zie je niets, zijn je open ogen verblind. Het kijken aanvaarden, het is beter dan berusten, denk je.

Soms ben je de herinneringen. Ze kunnen je overnemen. Ineens ben je weer daar, ruik je hoe het was toen, zie je weer hoe mooi het was, dat ene moment. En je herinnert je weer, hoe je op dat ene moment dacht dat je alles moest onthouden, tot het kleinste detail, opdat je het later weer zou kunnen oproepen, omdat het misschien het enige moment zou worden, omdat je nooit zeker weet dat. En soms ben je die mensen uit wie je komt, zie je hun handen in de jouwe, zie je hun hoofd in het jouwe. En weet je niet of je ooit weggedreven was, of net wel.

Soms ben je de woorden. Je zit te lezen, daar in de hoek van de kamer. En na een tijdje voel je hoe je helemaal samenvalt met die plek, met het lezen. Soms zit je te schrijven, en voel je hoe je weer thuiskomt in je lichaam. Soms ben je de muziek.

Soms ben je de afstand tot de anderen. Soms begrijp je niet hoe je daar verzeild bent geraakt, daar waar je op dat moment blijkt te zijn. Die anderen die je blijken te kennen, die het niet raar lijken te vinden dat je daar bent. Die kleine vervreemding. Je kunt ook leren die te observeren.

Soms ben je de stroom. Soms zou je zelfs niet willen dat er een andere zin voor het leven te bedenken zou zijn dan het leven zelf.

Soms ben je moe.

Soms ben je een inzicht.

Soms ben je het gewicht van je grote hoofd.

Soms ben je ook gewoon helemaal niets.

En meestal ben je al die dingen in een dag.

1 opmerking:

Emmy zei

glimlach tot achter de oren. Mooi.