18 juni 2017

Een nacht van de honderd jaar

‘Wat denk je?’
‘Zullen we hier nog wat blijven zitten?’
‘In het donker?’
‘Ja. En helemaal donker is het niet. Ik zie je nog net genoeg. Ik zie je in principe natuurlijk nooit genoeg, maar nu is het net genoeg. Zo kunnen we de woorden beter zien. En kan ik je vermoeden.’
‘Ben jij ook moe?’
‘Ja, eigenlijk wel. Maar het geeft niet. Dit, hier, nu, dit wil ik.’
‘Je bent lief. Niet al die andere dingen die je over jezelf zegt.’
‘Misschien. Als jij het zegt.’
‘Soms wil ik je vragen of je tijd hebt, begrijp je dat?’
‘Ja. Natuurlijk. En ik heb eigenlijk ook al geantwoord, nog voor je de vraag stelde.’
‘Ja, misschien wel.’
‘Toen ik naar hier kwam, was ik bang om te laat te zijn. En zodra ik hier was, viel dat van me af. Ik wou alleen maar in een nu zijn, met jou.’
‘En lukte het?’
‘Ja. Heb je dat niet gemerkt?’
‘Ja, toch wel.’
‘Wat denk je? Er is iets, ik voel het.’
‘Misschien valt het niet zo op, maar ik kijk ook naar jou. Ik weet dat jij kijkt naar mij, en misschien vind ik dat wel fijn. Maar dat mag je me niet vragen.’
‘Waarom niet?’
‘Sommige dingen mag ik nu nog niet zeggen.’
‘Eerst hebben we nog al die jaren te gaan natuurlijk.’
‘Inderdaad.’
‘Maar ik heb dus al een plan voor daarna.’
‘Ga je het nu dan toch vertellen?’
‘Ja, ik denk het wel. Na al die jaren dus ga ik vragen of ik je hand mag aanraken.’
‘Waarom?’
‘Dan kan ik kijken met mijn vingers.’
‘Misschien wou ik je vragen waarom je nog zo lang zou wachten om dat te vragen.’
‘Misschien kan het wel hopeloos fout gaan als ik niet wacht.’
‘Wat zou er fout kunnen gaan?’
‘Alles natuurlijk. Maar je vroeg toch tijd?’
‘Ja, dat is zo. Maar als ik weet dat al die jaren er nog zijn, wat er ook gebeurt, dan kan ik anders ademen. Misschien moet je wel niet wachten tot na die jaren, misschien mag je het al eerder proberen.’
‘Jij zegt de mooiste dingen die je me kunt zeggen deze nacht.’
‘Ik denk het niet eigenlijk.’
‘Ik denk het wel.’
‘Je mag al wel gewoon een beetje dichterbij komen zitten. Dat overleven we wel.’
‘Kijk daar, de verhalen van de nacht.’
‘Daar?’
‘Nee, daar.’
‘O ja.’
‘Zul je mijn rare hoofd wel kunnen verdragen.’
‘Wanneer?’
‘Na die jaren?’
‘Ja.’
‘Zo eenvoudig?’
‘Ja.’
‘Het is goed dat je me nu niet kunt zien. Misschien wil ik je ook wel vragen of je tijd hebt. Misschien klinkt geduld te veel als wachten, en ik zou een ander woord willen dan wachten. Maar misschien is dat er wel niet. Tijd is goed. En als we de hele tijd kunnen denken dat we hier zijn, en niet daar, dan komt het wel goed.’
‘Volgens mij waren we al meteen voorbij een punt, waren we eigenlijk al onmiddellijk hier.’
‘Ja, dat denk ik ook. Het was zo raar. Alles was nieuw, en tegelijk was het er al, al die tijd voor dat moment. Ik kan het niet goed uitleggen.’
‘Kun je daarmee stoppen? Jij kunt het altijd uitleggen. Jij wel.’
‘Ik doe mijn best. Ik heb gelukkig nog enkele jaren om te oefenen.’
‘Ja, gelukkig maar.’
‘Oef.’
‘Soms ben jij echt een onnozelaar, weet je dat?’
‘Ja.’
‘Dan is het goed.’
‘En nu de nacht nog.’

Geen opmerkingen: