(Je zit naar je scherm te staren. Naar de plek waar de woorden zouden kunnen komen. En waar ze ineens ook staan. Zo stel je vast.)
(Eigenlijk ben je een beetje moe, denk je.)
(Het zou fijn als de woorden gewoon zouden komen.)
Zoals de frisse wind door de kamer, van het ene raam naar het andere.
Zoals hoe je stond te dansen, even geleden nog. (En eigenlijk stond je te dansen met iemand, al wist zij dat misschien wel niet, op dat moment.)
Zoals de nieuwe herinneringen die hun plek zoeken in je hoofd, alsof ze er altijd waren. Alsof de plek waar ze zouden komen al altijd was voorbehouden.
Je ziet beelden van de voorbije dagen. Ook zij waren een geschenk.
Misschien ben je wel niet meer bang, denk je.
Je voelt hoe je lichaam verandert, bij de ene of de andere gedachte. Bij de ene wordt het loodzwaar, zuigt het zichzelf leeg. Bij de andere is het alsof je je hand op een oever legt, alsof je je bestemming kunt zien.
Je hoofd is al bij de volgende dag, denk je.
(En ineens zijn er tranen. Het stukje dat moe is, waarschijnlijk.)
Eerder die dag zei je nog hoe gelukkig je was, en dat was ook zo.
(Misschien is je lichaam in de war, of net helemaal niet.)
Je wacht op de woorden.
Alsof zij het zouden overnemen van je. (Zoveel genade is je niet gegund.)
(Straks ga je je neerleggen in de plooi van de dag. Dan mag het.)
(Maar waarom zou je moeten wachten op de woorden? Wie heeft dat zo ooit beslist?)
(Iemand zou lachen met jou nu, waarschijnlijk.)
(En je denkt: ik moet iets vertellen aan die en die en die en die.)
Je wacht op de woorden.
De bomen daar, ze zijn zo rustig. Ze hebben alle tijd.
(Alles wat je haar nog moet vragen en vertellen. Gelukkig heb je evenveel tijd als de bomen.)
Je gaat mooi rechtop zitten. Dan zullen de woorden zeker wel komen.
(Maar je hebt die middag toch al een lang stuk geschreven. Over het water, over hoe we water zijn. Is dat al niet genoeg?)
(Misschien is het wel goed dat het bijna vakantie is.)
Het open raam. Kijken naar het terras, de bloemen, de bomen, de lucht. Dit is de plek, denk je. Hier zul je je straks neerleggen, jezelf uit handen geven aan de nacht.
(Maar eerst nog woorden.)
Misschien zou je het kunnen vragen, of het zonder woorden mag. Misschien mag dat wel.
Je hoort meeuwen. De zee is naar je toe gekomen. Om te zeggen dat het goed is.
(Misschien moet je alleen maar woorden geven, en is dat het wachten.)
Je denkt aan water. Je ziet iets voor je, en dat is goed.
Misschien mag je het loslaten, voor nu.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten