Je staat voor die grote groep. De opleiding die je al zo vaak gaf. Normaal zijn ze met een tiental, nu met meer dan dertig. Op elkaar gepropt in dat lokaal. Even weet je het niet, of het zal lukken. Het is als een keuze. Een beetje groter, doe het een beetje groter, denk je. Het lukt. Ze zijn geweldig.
Je wacht op de slaap. De slaap zal wel komen, dat weet je ondertussen wel. Weten. Terwijl zie je dat je lichaam verdwaald is, ergens. Het zou aanraakbaar kunnen zijn nu. In pijn weliswaar. Het is alsof de kamer in de nacht er anders uitziet. Je ziet iets wat je dit keer niet kunt ontlopen.
Je onderhandelt met je lijstje. Om een of andere reden moet je voor sommige dingen wachten tot het moment daar is. Pas dan kun je het ding aanraken. Alsof er in je hoofd een soort volgorde is, die je niet kunt zien. Eerst moet dit ene ding weggeschoven zijn voor het volgende naar voor kan schuiven. (Misschien is dat beeld in je hoofd, dat gevoel ergens in je lichaam, niet meer dan flauw uitstelgedrag.)
Je zit in een vergadering. Je ziet het gesprek. Je ziet de keten van momenten van toen tot nu. Je ziet wat je deed op al die momenten tot nu toe. Je begrijpt iets. Het stelt je gerust.
Je praat met iemand. Je zou meer tijd willen hebben, maar moet vertrekken naar een afspraak. Of ze wel gelukkig is, vraag je je af. Al weet je niet zeker of gelukkig wel het juiste woord is. Misschien is het woord niet zo belangrijk. Het blijft de hele dag in je hoofd hangen. Je zou iets willen doen.
Je zit aan de tafel. De vergadering gaat bijna beginnen. In je hoofd wacht dit moment al weken. Er is een kleine lege plek tussen nu en nu. Daar moet het kantelen. Je ziet de rol waar je in moet schuiven.
Je probeert iets uit te leggen. Over die kinderen. Over die ene zin. Over waarom sommige dingen moeilijk zijn. Al denkt iets in je dat je geen recht hebt op dingen moeilijk vinden. Je probeert het uit te leggen. Het is alsof het je ontglipt.
Je kijkt naar dat ene filmpje. Even wil je daar zijn. Daar in je lichaam.
Je wacht op de trein. Je bent net iets te moe. Het maakt je een beetje rusteloos. Alsof je de anderen even niet zo goed kunt verdragen. Alsof niemand je iets zou mogen vragen.
Je ligt in de zetel. Net een beetje te moe. Er zou iets kunnen trillen in je lichaam, je ziet het. Even aarzel je. Iets met jezelf uit handen geven. Eerst je benen, dan je buik. Nadien ben je dankbaar.
Je nadert de rand van een droom. Je twijfelt even, of je binnen zult blijven, of even naar buiten zult gaan. Je gaat even naar buiten. Schuift daarna zacht het bed weer in. De droomplek is er nog.
Je ziet dat die paar kleine plantjes het niet goed doen op je terras, ze haperen. Misschien moeten ze daar weg. Misschien moet je hen in een kleinere pot zetten, en niet in die grote. Misschien wil je een struik of zo voor die grote pot. Eigenlijk wil je dingen die blijven. Naar de winkel gaan om een grotere plant te halen voor die plek, en de kleine te verhuizen, het voelt als een soort verraad.
Je staat aan de kassa. De mevrouw aan de kassa is al terug van haar vakantie. Je ziet het aan haar huid. Ze vraagt of je al in vakantie bent. Nog niet, zeg je. Of je weggaat. Nee, je blijft thuis zeg. Heeft je lichaam dan niet iets nodig, vraagt ze. Een seconde moet je nadenken. Je lichaam heeft zeker iets nodig, zeg je. Ze lijkt ineens te schrikken van de vraag die ze zelf stelde, wil iets corrigeren. Het is niet erg. Het was wel een mooie vraag eigenlijk.
Je zou moeten beginnen aan dat verslag. Dat had je je voorgenomen. Het is alsof iets in je lichaam blokkeert. Het is een selectief mechanisme, het blokkeert enkel bij bepaalde dingen. Ergens in je lichaam zie je de plek waar je moet gaan staan om dit te doen. Die plek voelt moe. Je ziet een andere plek die iets anders zal doen met je lichaam.
Je moet wachten op de woorden. Pas aan de andere kant zul je weten of het goed was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten