05 november 2021

Een donkere plek, waar de lamp was


De week begint in stilte. Je hebt twee dagen geen woord gezegd. Je hebt een boekje gelezen over de stilte. Je hebt gekeken. Naar wat nog rusteloos is.

Een tekst loslaten in de wereld. Daarna gaat die ergens naartoe. Drijft de tekst weg? Of drijven mensen naar die tekst, terwijl ze toch al op het water lagen?

De dag van de doden. Je weet niet helemaal zeker waar ze zijn, die dag. Misschien vinden ze het fijner jou op andere dagen te bezoeken.

Een andere dag. Het is druk in de trein. De papa legt aan het jongetje uit wat er te zien is aan de andere kant van het raam. Je zwaait in gedachten naar iemand.

Een koffie en je boek. In een café waar je al zoveel jaar niet meer geweest bent. Je weet nog wie je ging bezoeken hier, in de straten net achter de hoek. Toen.

Je krijgt een bericht. Iemand is overleden. Iemand is traag en stil uit het leven vertrokken, als wind die zich neerlegde. Je bent dicht bij iemand die je dierbaar is, zou willen dat zij dat voelt.

Je luistert naar de verhalen. Je vertelt de jouwe. Je ziet iets nog beter. En de dingen die je niet gezien hebt. Er is een ritme in uitgesteld verdriet.

Op weg naar huis. In het overstapstation. Je belt met de mevrouw van de radio, die je vraagt of je naar de studio kunt komen. Er is onderweg nog een cadeau te kopen, denk je.

Er is nog net genoeg tijd om langs de boekhandel te gaan, voor het cadeau. Een brood vinden lukt niet meer. Je bent netjes op tijd in de studio. Je ziet de journalist op het scherm.

Voor je thuis bent een eerste berichtje. Iemand hoorde je, tijdens het koken. (Je hoopt dat je stem niet al te vreselijk klonk.)

Daar waar je zit te schrijven ’s avonds. Aan de andere kant van het raam staat een lantaarnpaal. De lamp is stuk. Er is nu een donkere plek, die zich het licht nog herinnert.

Een andere dag. Je wacht op de trein. Je kijkt naar de mannen die al een hele tijd bezig zijn met het schoonmaken van de glazen overkapping. Ze hangen in touwen.

Een gesprek met een mevrouw ergens in Noorwegen. Ze wou je graag spreken, had je gezien in het webinar. Ze kwam ooit uit Canada, zegt ze. (Je hoopt dat je niet al te veel fouten maakt.)

Die avond ben je net op tijd voor het etentje. Ze wachten al op je aan de ronde tafel. Je bent zo blij hen te zien. Je cadeau is zoals steeds enigszins organisch ingepakt. Maar ze is er wel blij mee.

Vertellen over dromen. Vertellen over terugkerende dromen. (Bij jou iets met verdwaalgebouwen en verdwenen schoenen.) Verlatingsangst lijkt soms vrij universeel te zijn.

Je loopt nog mee naar de bus. Iets ontroert je. Iets dat je je herinnert. Je zwaait. Op weg naar huis ga je nog langs het gebouw dat nu zonder spits is. Een stilte zweeft rond het gebouw.

Een korte nacht. Opgespaarde verhalen. Ze hebben allemaal hun ruimte nodig in je lichaam. Je denkt aan troost. Je huid lijkt oud.

De poetsmeneer op het werk heeft een heel verhaal. De onderlegger met het groene vloeiblad is als een eiland voor je spullen, terwijl hij je bureau schoonmaakt.

Je fietst terug naar huis, door de stad. De achterhoofdpijn van die ochtend is weer verdwenen. Je huid is weer wat zachter.

Lijstjes van berichten. Alsof je veel mensen woorden zou willen sturen. Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Leggen de dingen zich traag neer?

Normaal kun je ’s nachts vanuit je bed buiten een lichte plek zien. Als een lampje dat nog ergens brandt, de hele nacht door. Nu is er nog steeds een donkere plek.

Je hebt via het speciale invulformulier aan instanties, ergens, bericht dat er een donkere plek is, waar er tot dan een lichte was. Dat van de nacht heb je niet vermeld. (Dat is van jou.)

Je staat opleiding te geven. Iedereen is helemaal mee, zo lijkt het. De vrouw die antwoordt op je vraag heeft mooie ogen. (Soms ontsnapt een woord in het Frans. Een lege plek in een zin.)

De mevrouw aan het onthaal laat je binnen voor de vergadering. Ze is altijd zo vriendelijk wanneer ze je ziet. In je hoofd zie je je voorbereiding voor de vergadering.

Je loopt door de stad naar huis. Je denkt aan iemand. Later die dag zul je hem bellen. Je kijkt naar je rusteloosheid.

De serie. Terwijl je staat te koken. Het ontroert je diep. Alsof je naar die tranen verlangde, al een tijd. Jij begrijpt iets over kinderen, zegt het ene personage tegen het andere.

De donkere plek kijkt naar jou, terwijl je een zin schrijft. Over een donkere plek die naar jou kijkt. Wat zou de plek denken over jou? Jij blijft.

Geen opmerkingen: