Er zijn geen woorden in de nacht. Wel iemand die je droom binnen komt wandelen. Ze zegt iets over de woorden in je bericht.
Je vraagt je af hoe het zou zijn. Iemand komt naast je zitten, zegt iets. Welke woorden zouden deze plek kunnen zijn?
Hoe je dacht aan wat er onder je huid was. Wat de stukken je zegden. Je ziet het gesprek. Ze zeggen iets over achterblijven. Je lichaam wordt koud.
Je kijkt naar de foto op de piano. Probeert iets van de tijd aan te raken. Je bent hier nu. Zij kijken toe.
Je ziet woorden die zich herhalen. Als een kwelling, wat ze zelf niet lijken te beseffen. Ze doen pijn. Ze blijven daar, niet hier.
Elke dag opnieuw geboren worden. Ook die woorden kun je elke dag opnieuw lezen.
Soms zijn ze er ineens, de kinderen die er niet zijn. Ze hebben wel hun geheimen aan de planten verteld.
Je leest een zin in de krant. Iets over waarden, en hoe je dan langer zachter blijft, of zoiets. Het maakt je warm.
In dat beeld, ineens is het er, zou je weer op die plek zijn. Van toen naar nu. Je kijkt naar je handen.
Er zijn geen woorden te horen. Het is stil in het huis. Buiten is er de wind. Er zijn alleen de woorden in het boek dat je aan het lezen bent.
Dat vieze klusje dat je deed, de vorige dag. Het was al zo vaak uitgesteld. De geur hangt nog ergens, houdt woorden tegen.
Dat van die mannen. Je ziet het zo helder, weer.
Hoe zou het zijn, het water? Hoe vrij zou je daar zijn? Hoe traag?
Traag en zorgvuldig stappen. Telkens een tegel tussen laten. Aandacht omhult je.
De vrouw in het programma vertelt over het beeld. Het stond altijd in de tuin. Het is stuk. Ze vraagt om het te repareren. Ze houdt van het beeld, het is er al heel haar leven. Ze hoopt dat het blijft.
In potlood je naam in het verse boek schrijven. Voorzichtig op de stapel leggen.
De kranten zijn uit. Ze mogen weg van de tafel. Alleen de clementines staan er nog.
Ergens buiten roepen de kinderen. Ze rennen heen en weer.
Hoe je de vorige dag stond te kijken naar het kleine meisje dat al zo gegroeid is. Daar bij de trap. En dat je eigenlijk niets te zeggen wou hebben. Gewoon kijken.
Je denkt aan de woorden in het boek. Ze vertellen iets over de jaren. Ze gaan met je mee.
De dingen die je nog zou willen vragen. Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Niet vandaag.
Wat zou er gebeuren als ineens je adem zou stoppen? Zomaar ergens tussen het dessert en de afwas? Even kijken of er niet te veel rommel ligt in het huis.
We zijn nu hier, zeg je. Vroeger is niet meer hier. Je lichaam wordt weer warm.
Je vertelt een geheim, terwijl je de planten water geeft.
De woorden kijken naar de dingen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten