12 november 2021

Laat me maar even


Soms ben je een beetje oud moe. De dingen trekken je naar de ene kant. En eigenlijk wil je alleen aan de andere kant zijn. Daar waar het zacht is. Je lichaam weet het. Daar waar je je uit handen zou kunnen geven.

Maar het is hier, en nu, waar je te bewegen hebt.

Steeds terugkomen is een vorm van blijven.

In de trein. Je schuift de kranten even opzij, en kijkt. Hoe zalig leeg het is, alleen maar kijken.

(Misschien zijn er daarbuiten eindeloos veel mensen aan het roepen. Misschien kiezen mensen voor cynisme en misprijzen. Het zal wel.) Je kijkt, naar het landschap.

De vergadering. Je luistert, naar alle verhalen. Probeert ze in je hoofd netjes naast elkaar te leggen.

(Het was haasten. Een deur moest geopend worden. Voor een keer laat je de afwas staan. Eigenlijk wil je dat dat eiland tussen de namiddag en de avond van jou alleen is. En ook van de afwas.)

(Die nacht moet je even wachten. Op de zee.)

’s Morgens heb je zin in ander nieuws. Iets over poëzie zou gewenst zijn. Je schuift de dingen een beetje door elkaar. (Beetje hier, beetje daar.)

(Je moet nog altijd op die ene mail antwoorden. Iets knaagt, een beetje. Het komt wel wanneer het komt.)

Overzichtelijk, de dingen doen die je wou doen. Na elkaar.

(Je zou al vroeger kunnen vertrekken naar de vergadering die avond. Maar je wilt gewoon thuis zijn, om te eten. En de afwas te doen.)

Het lot zet je op de eerste rij. (Je bent met je hoofd ook al een beetje bij de volgende dag.) Het is fijn om enkele mensen te zien, even met hen te kunnen praten.

De nacht omhult je.

Op weg naar de begrafenis. In het overstapstation zie je hen, je rijdt met hen mee. Zij zal afscheid nemen van haar oma. (Het maakt je gelukkig, gewoon naar hen te kunnen kijken. Hoe mooi ze bewegen samen, hoe de kinderen door de trein kronkelen. Hoe rustig het is. Hoe rustig het verdriet er ook is.)

Onderweg naar de kerk. De kleine jongen geeft je een stapeltje herfstbladeren in je handen. Die moet je bijhouden, zegt hij. Het is zo overzichtelijk, zo smeltend. (Even later vraag je aan zijn mama of je misschien toch onderweg de bladeren stiekem bij andere bladeren mag leggen. Het mag.)

Je luistert naar de verhalen, je ziet de beelden. Het is mooi, het web van het leven, en de dood daarbij. Het is haar moeder, hun oma. Het neemt de tijd. (Je moest nog zoveel. Je mist twee treinen. Alles schuift een beetje op.) Hier wil je zijn, alleen hier.

De trein komt, uiteindelijk, met vertraging. De batterij van je telefoon is bijna leeg. Je kunt alleen wachten, in de tijd, je overgeven.

(Je denkt aan iemand die die dag, ook iets met overgave.)

Op een of andere manier is het goed, dat de dingen opgeschoven zijn, wanneer je uiteindelijk aankomt op het werk. Er is te veel dat nog zou moeten, het geeft niet.

(De mail van die ene man die om de zoveel tijd iets stuurt met als doel pijn te doen, het kan niet anders zijn. Floep.)

Die tekst waar je de vorige dag aan begonnen was. (Iets om je verontwaardiging een plek te geven, waar het zou kunnen gaan liggen.) Hij hangt ergens in de lucht.

Je luistert aan de telefoon naar het verhaal waarop je al enkele dagen wachtte. (Iets is ingezet, iets gaat gebeuren, eindelijk. Als je zou kunnen bidden, zou je het doen. Opdat er dit keer niets tussenkomt.)

Je voelt je traag, tijdens de vergadering.

De andere dag. Traag werken. Buiten is het stil. (Misschien moet je die tekst nu toch eens afwerken en publiceren. De woorden zijn klaar. De techniek laat je in de steek, zeg je tegen jezelf. Je deed het gewoon niet goed. Het mag nog even wachten.)

Je zit tussen de mensen, luistert naar de verhalen, kijkt naar het beeld dat zich aan het licht laat zien.

(Daarna alleen nog dekentje, en warm worden.)

Je kijkt naar een film over die oorlog die bij deze dag hoort. Het is wonderlijk. De oude filmbeelden zijn ingekleurd. Alles is zo dichtbij. Het raakt je diep. Bij die beelden wil je zijn, bij hen wil je even zijn vandaag. Zij die nooit oud zouden worden.

De andere dag. Je probeert het nog eens met de tekst, nu lukt het. (Je had net nog die ene zin toegevoegd, daarop wachtte de tekst nog.)

(Sommige mensen zijn vampieren, denk je.)

(Je had een overleg georganiseerd, met je stukken. Iets over telkens weer terugkomen. En hoe je dat doet. Dat je het doet, is misschien wat telt. Sommige dingen doen te veel pijn. Soms lijkt het alsof ze je openscheuren. Je moet even wachten. Kijken. En weer beginnen, waar hier is. Het zal de wereld niet veranderen. Maar die lijn moest je trekken, denk je. Als was het een dans, jouw dans.)

Misschien waren er veel dingen opgestapeld, denk je. Maar die herfstbladeren, die mogen blijven. (Laat me maar gewoon even, denk je, tijdens het koken. Je lichaam wacht op wat nog in de pan ligt. Het zal je warm maken. Wat ook gebeurt.)

Je wacht op de woorden. En je hoort hoe Louis zingt en speelt. Sweet Lorraine. Alles is er.