Het ritme van de dagen. Je bent er bijna aan gewend, denk je. Je lichaam hinkt nog een beetje achteraan, in een andere versnelling, soms. (Misschien ben je wel een soort kruispunt of zo.)
Je wacht op de trein. Het doet je goed, gewoon rondkijken. Mensen op de perrons. Allemaal op weg ergens naartoe. Kleuren, vormen, geluiden.
Het is fijn om nog eens daar te zijn en bij te kunnen praten. Mooi hoe verhalen door de tijd mee opschuiven.
(Het blijft raar, of misschien ben je gewoon een beetje moe, mensen die blijkbaar zo graag met hun telefoon op speaker hele conversaties voeren.)
Een andere dag. Je gaat even een voormiddag naar het werk. De opleiding die je te geven hebt. (Je moet van een beetje verder komen, voel je, zodra je voor hen staat. Wat wel goed is.) Ze zijn blij dat je gekomen bent, komen je bedanken. (Weer thuis ben je ineens weer in het andere ritme. Wat wel goed is.)
(Je bent nog steeds niet bestand tegen de emoties van die serie. Wat ook wel goed is.)
Een andere dag. De trein steekt de grens over. Je verdwijnt een beetje in de beweging, zoals je hoopte. Het landschap is stil.
Het is goed daar te zijn. Je ziet de verhalen. Jullie maken de foto’s. Een hele klus die ook weer gedaan is daarmee. (En ook iets nuttigs, overigens, denk je.) Jullie kijken samen naar foto’s van vroeger. (Een broertje en een zusje op het bed, met een boek.)
In de trein terug. In het overstapstation roept de treinstem om dat er nog een technisch probleem is met de locomotief achteraan. De vrouw naast je begint te zuchten, en zal voor de rest van de rit – de trein vertrekt na tien minuten – de hele tijd aan haar haar zitten friemelen. Alsof ze er kleine krulletjes in draait.
Een bericht van je zus. De pot pickles die je voor haar mee had genomen wordt volop, frietgewijs, uitgetest.
Een andere dag. Je bent klaar voor de kookstress. Die avond zul je bezoek krijgen van enkele mensen die je dierbaar zijn. Je overloopt de recepten, maakt de lijstjes. Je probeert nog zoveel mogelijk koelte binnen te krijgen.
Je begint met de frangipanetaart. (Er zijn nog zekerheden.) Het huis ontvangt de geur in dankbaarheid.
Je ruimt op, dekt de tafel al, en begint aan de cannelloni.
Voor je bezoek komt, komt een dierbare vriendin nog even je haar knippen. (De wijkagent kijkt met een kleine frons wanneer hij jullie bezig ziet op je terras.) Plukken grijs haar op diverse plekken. En zo kun je ook nog even bijpraten. Iets is zo goed. (Wat zou je zonder haar zijn?)
Ze zijn er, ze lopen rond in je huis. (Je bent blij, en een klein beetje verlegen.)
(Ze zijn gelukt, denk je, die rolletjes uit de oven.) Je kijkt, luistert, praat mee, ziet. Kleuren, vormen, geluiden. Bewegingen. De avond ontroert je diep, op allerlei manieren. Het regent, wanneer ze vertrekken. Je loopt mee tot aan de bushalte, probeert nog iets te zeggen.
Veel beelden gaan nog door je heen in de nacht. Een immense knal maakt je wakker.
In de vroege ochtend een beetje met kreuken uit bed. (De vuilniszak, en de koelte. En ook wel de stilte van de ochtend.)
Rustig de grote afwas doen, met fado.
In de winkel vind je een boek over literatuurwetenschap. (Het brengt je terug naar toen. Zou je het meenemen? De illusie dat je dat allemaal nog eens even zou kunnen lezen om weer helemaal mee te zijn. Sommige illusies zijn mooi.)
De mevrouw voert de jaarlijkse lektest uit op je oordoppen. (Je lekt niet.)
Op het perron. Je leest diagonaal in het boek. (Zoveel zit toch nog ergens in je hoofd, stel je vast. Je glimlacht.) De mensen op het perron, ze zijn weer mooi.
De Indiase man in de bus is de hele tijd iets aan het zeggen, soms roepen, soms zingen. In allerlei talen door elkaar. (Time is money. Mahatma Gandhi. Taj Mahal. Trein is vijf minuten laat. India.)
Je bezoekt een dierbare vriendin, op die plek waar je anders waarschijnlijk niet meer zou komen. (Je gaat niet meer langs het huis, je voelt geen enkele behoefte om het nog eens te zien.) Je gaat kijken naar de mooie muurschildering. (Naar een tekening van die vroegere vriend des huizes. Je ziet de verwijzing naar je vader.)
Het is goed daar weer te zijn, bij hen in de tuin. (De dingen die blijven.)
Terug naar huis. Je wacht voor een overstap. Een man komt naar je toe, vraagt of je Engels spreekt. Hij vraagt of die trein ook zal stoppen in Wijgmaal. Je bevestigt. Hij zegt dat hij niet zo houdt van treinen. Je vraagt hoe het zou kunnen dat je niet van treinen houdt. Hij legt uit dat hij uit Nieuw-Zeeland komt, waar er blijkbaar weinig treinen zijn. Je blijft in zijn buurt zitten in de trein zodat hij zeker de halte niet mist. Hij bedankt je voor de guidance. Je wenst hem nog een mooie avond.
Je loopt nog even langs bij dierbare vrienden die net weer thuis zijn van vakantie. (Je bent zo blij dat ze er weer zijn.)
Weer thuis. Je laat de koelte bewegen door het huis.
(En er is zelfs nog een beetje frangipane over van de vorige dag.)
2 opmerkingen:
Mooi!
Dankjewel Christy!
Een reactie posten