17 februari 2023

Een stukje


Je begint de week een beetje aarzelend. (Je hebt op zondag die tekst doorgestuurd, als reactie op dat artikel in de krant. Het maakte je zo kwaad. Het zindert na, misschien is dat de omschrijving.) Je tekst is rustiger dan jij.

Je zit te werken, de krant belt. Of je nog een paar dingen wilt bijwerken in je tekst. Ze zullen hem plaatsen.

(Iets van de onderhuidse onrust vat je niet helemaal. Je ziet het wel. Je wilt iets beschermen, denk je, iets dat je heel dierbaar is, iets dat geraakt is. En als je daar staat, is er alleen wind, of zo. Je kijkt.)

Je zit in de vergadering. Je bent blij dat ze naast je zit, alsof jullie weer herenigd zijn. (Alsof ze weg was, wat niet is.) De dingen die je wilde zeggen. (En verhalen over de kinderen.)

Die avond. Het gesprek zoekt zichzelf, organisch als het ware. (Wat wel goed klinkt, eigenlijk.) 

De nacht is niet helemaal rustig. (Iets wacht, iets blijft de hele tijd praten.)

De volgende dag. (Nee, nog niet vandaag, denk je.)

Het is de dag van de liefde. (Misschien moet je iets denken nu.)

Je vertelt aan de tandarts dat je denkt dat er een klein stukje vulling losgekomen is, en dat je niet wilde wachten tot er nog meer los zou komen. Ze kijkt. Het is beter om de hele vulling te vervangen, ze begon al los te komen, zegt ze. (Nee, geen verdoving.) Je dacht dat je kaak iets had gedaan, ergens in de nacht. Ze kijkt op haar scherm en zegt je dat die vulling er al zat sinds 1991. (Je bent een heel klein beetje trots.)

De volgende dag. Ja, je tekst staat in de krant. (Iemand zegt je altijd dat je je teksten niet mag omschrijven als een stukje.) Je schrikt even, en dan legt het zich neer. (Je moet het straks aan je maatje zeggen, denk je meteen. Je wilt dat hij het ziet.) Je glimlacht. De tekst staat daar, heel rustig, is zichzelf.

(Iets met trots, denk je, wilde je geven.)

Terwijl je bij de kinesiste op de tafel ligt, hoor je berichtjes binnenkomen.

Iemand komt je interviewen. Hij vertelt dat hij zelf ook zoveel planten heeft. Hij stelt vragen waar je hard over moet nadenken. Je hoort jezelf antwoorden. De dingen passen in elkaar. (Misschien is dat mijn rol, denk je. Verhalen vertellen.)

De vergadering. Je hoort iets dat je eigenlijk kwaad maakt. (Je probeert snel te schakelen in je hoofd, om alles in de plooi te leggen.)

Een andere dag. Je probeert zoveel mogelijk af te hebben voor de vergadering zal beginnen. (Je bent eigenlijk nog altijd een beetje kwaad, merk je. Of teleurgesteld. Je bent het al aan het oplossen, merk je. Zoals altijd, waarschijnlijk.)

Jullie gaan samen iets eten. Het is een fijne plek. Het eten is lekker. Je moet vroeger vertrekken, voor de volgende vergadering.

(Er is een onderliggende laag. Je ziet ze nog niet helemaal, al wel een beetje.)

Die avond, op weg naar de schouwburg. Ze was graag met je mee gegaan, maar had al een andere afspraak. Ze fietst je voorbij, op weg daar naartoe. Je roept maar niet.

De schrijvers op het podium. Een programma over de liefde. (Misschien wilde je graag helemaal meegenomen worden. Misschien lukt dat niet de hele tijd. Niet elke tekst heeft zichzelf al gevonden. Niet elk lezen is onrustverdrijvend.)

Op weg naar huis weet je niet meer wat de liefde is, als je al een vermoeden had.

De dromen worden zachter, denk je.

Een andere dag. 

(Hoe zou het met het jongetje zijn? Hij zit daar op de bank, zie je. Rustig, maar een beetje breekbaar. Je gaat even naast hem zitten, legt je arm om hem heen. Zijn ogen veranderen, ze beginnen te glimmen. Hij gaat wat dichter tegen je aan zitten en kijkt even naar je. Het is tijd om te vertrekken, zeg je. Je vraagt of hij op je rug wil zitten tot aan de school. O ja, zegt hij. Je voelt hoe fijn hij het vindt.) Je buik wordt warm.

Het vrijdaghollen, om telkens weer die ene tekst klaar te krijgen.

Die ochtend dacht je er nog aan, hoe goed het je kan doen, om gewoon al woorden te zien verschijnen. (Dat boek zal er wel nooit komen, had je eerder nog gedacht. Al zouden de zinnen wel zacht worden, dat wist je wel.)

Je loopt heen en weer door de zaal, om foto’s te maken tijdens de vergadering. Je kijkt naar lijnen, hoopt dat de zachte kleuren die je ziet zullen blijven.

Op weg naar huis zie je al ergens de twee teksten die je volgende week zult schrijven. Alsof ze al bijna aanraakbaar zijn, in hun nog niet zijn.

Je denkt dat je zacht zult binnenkomen in je huis.

Geen opmerkingen: