(Misschien is het: wat muziek kan. En het is ongetwijfeld niet helemaal alleen Bach. En het hangt ook zonder twijfel nog van tig contextfactoren af. Waarmee je je dan weer helemaal hebt ingedekt. En misschien is het alleen voor jou zo. Misschien is het helemaal niet belangrijk. Maar misschien is het de moeite om het te proberen. In omtrekkende bewegingen, om nooit aan te komen, alleen onderweg te zijn.)
Wat alleen Bach kan.
Je merkt het tijdens een heel bijzondere uitvoering van de Johannes-Passion. (Midden in de zomer? Ja, midden in de zomer.)
Er is iets met verlangen, denk je. Hoe je vooraf kunt denken aan de muziek die zal komen. Hoe je, zodra het begint, weer daar zult zijn. Het moet iets met een bestemming zijn. Hoe je zult kunnen verdwijnen in die aandacht. Hoe de muziek je iets zal laten voelen van wat het zou kunnen zijn, heel zijn.
Er is een mysterie in muziek. Ze kan er alleen zijn in het verdwijnen, en tegelijk blijft ze. Misschien verlang je naar iets dat blijft, iets dat heel is. De mogelijkheid dat je huid dat zou kunnen voelen, misschien is dat het verlangen.
En dat het tegelijk vreemd is, iets dat helemaal los van jou bestaat, en daar altijd zal zijn. En ook altijd al in jou aanwezig. Misschien sinds je dat stuk voor het eerst hoorde, hoe het iets vormde in de leegte. Als een mal, die je sindsdien elke keer weer met jezelf kunt vullen. Of misschien iets dat er altijd al was.
Misschien is iets in je lichaam klaar voor schoonheid.
En misschien kan alleen Bach het voor jou. Op die manier. Er is een plek, ergens in je huid, waar het grote verdriet is. Waar het tragische is. Die plek kan aangeraakt worden door die schoonheid.
Misschien is dat ook een verlangen. Dat je alleen huid kunt zijn, zonder zwaartekracht.
En er is ook dat verhaal. Er is de opbouw. Dat vreselijke verhaal. De muziek volgt het verhaal, in ritme en rusteloosheid. En soms is er die onbegrijpelijke schoonheid van een koraal, tussen dat alles. En het geheel is zo opgebouwd dat het je mee kan nemen naar een of andere bestemming.
(En je kent het verhaal, en het raakt je elke keer opnieuw, hoe vreselijk het is. En het verhaal zegt iets over geloven, en dat is een drempel die jij niet over kunt. En de muziek is dienstbaar voor dat alles, dat weet je. Misschien maakt het je nog eenzamer. Het is tussen jou en de muziek. En je ademt samen met alle anderen die ook luisteren. De muziek beweegt door de ruimte. Ze verdwijnt en is zo hevig aanwezig. En jouw adem is de adem van al die anderen. Misschien is er een genade in dat besef.)
Misschien verlang je naar dat gevoel, dat je ergens onderweg, na een tijdje, beseft dat je jezelf uit handen hebt gegeven, dat je alleen nog in de muziek bent. (Bij elk concert gebeurt het ergens, dat je kantelt, en alleen nog maar in die overgave bent, hoewel je dat woord misschien niet zult gebruiken.) Het is iets als verlangen naar verhalen, naar de diepe kracht die erin verzonken zit, die het diepste raakt van wat het betekent mens te zijn.
(Misschien verlang je gewoon naar die heelheid in die overgave, omdat je dan niet meer zult voelen hoe moe je bent, hoe afgescheiden van jezelf.)
En ergens onderweg voel je hoe je in de muziek bent. Zelfs daar voel je nog even dat je moe bent, dat je buik in de war is, dat je rug pijn doet. Even voel je nog hoe de woorden van het verhaal soms even tussen jou en de muziek komen. Je weet dat je daar wilt blijven. (En iets in je voelt al wat er bijna aan het einde zal komen, dat stuk waarvan je weet dat je er niet tegen bestand bent.)
En dan gebeurt het. Het verhaal neemt je mee, de ontknoping van dat vreselijke verhaal. En de muziek neemt het helemaal over. Je ligt open, denk je. Je bent desolaat en één, al zou je niet weten wat je daarmee bedoelt.
En dan is er dat ene koraal – vroeger zong je het ook, dat hoofd vol bloed en wonden – dat begint met die melodie die telkens iets oers raakt, je weet niet wat het is. De tranen komen, iets legt zich neer.
De muziek neemt je mee. Soms stuiter je heen en weer. (Terwijl is een man aan het kruis aan het sterven. Het lijkt zo eindeloos. Terwijl hij daar hangt, zegt hij nog zoveel. En het moet zoveel pijn doen. Maar het moet blijkbaar tot de laatste druppel. Tot het volbracht is. Tot hij sterft.) In die totale eenzaamheid klinkt ineens die bijna opgewekte muziek. Het lijkt zo wreed, en het is zo mooi.
Het stuk beweegt zich naar zijn einde. De muzikanten en zangers lijken de intensiteit nog te willen verhogen. En dan is er dat ene stuk, Ruht wohl. Je weet dat het zal komen, en je wacht, in die ene seconde. Het wordt traag uitgevoerd. Alsof alles wat eraan voorafging alleen maar tot dit stuk kon leiden. Het is eindeloos droef, het is desolaat, het is dreigend, het is troostend. Het legt je hele lichaam uit elkaar, in volledige doorwaadbaarheid. De bassen trillen in je. Je blijft alleen achter, en tegelijk is het alsof je ergens een licht zou kunnen zien, dat dat aanraakbaar zou zijn. Je ademt naar boven. En dan legt het zich weer neer, leg je je weer neer. Je hoopt dat het nog eindeloos lang mag duren. (Je bent niet bestand tegen dit stuk.) Je ziet een grote adem, je voelt een grote adem. (Jij zou die bas zijn, denk je.) En daarna komt er nog dat ene koraal. Het omhult je in zachtheid, en zegt dat je weer mag vertrekken naar het leven daarbuiten. Je weet iets dat je niet wist toen je binnenkwam. (Zoals je elke vorige keer iets nog niet wist, al wel wist, nog niet wist, en daarna wel wist. Het zegt iets over verlangen, waarschijnlijk.)
Wat alleen Bach kan, denk je die nacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten