In de vakantie schuiven. Moe en nog een klein beetje in niemandsland. (En dat kuchje dat zeurt.)
Misschien? Toch? Eerst dan maar?
(Je hebt nog een tekst te schrijven. Het zou een boekje moeten worden. Je hebt beloofd dat je het zou proberen.)
Misschien is het beter er maar ineens aan te beginnen, en dan door te werken tot het klaar is.
Je hebt al enkele dagen lopen piekeren, alsof je iets wou kneden in je hoofd. Alsof je de toon en het ritme van de tekst wilde zien, nog voor die er is. Je ziet vaag iets, maar nog niet helemaal. (De tekst onthult zich.)
Je haalt nog enkele plantjes voor je terras. (Stond op het lijstje.) Ze kijken naar je, de planten thuis. Alsof ze wachten op je handen en je zorg.
Je neemt de trein voor je afspraak, net na de middag. Je loopt nog even langs het werk, om daar de eerste woorden van je tekst te kunnen schrijven. In dat uur zou het moeten lukken, en dan is er iets.
Je vertelt hen over hoe de tekst die er nog niet is wringt. (Misschien is de tekst er dus al wel.) In haar reactie zegt ze net wat je zelf ook dacht. (Misschien komt het wel goed.)
Misschien beweegt een tekst in en uit een lichaam. Misschien zijn ze één. In je hoofd bewegen de hele tijd de beelden en de woorden en de nog niet uitgesproken ideeën. Ze doen dat autonoom zo lijkt het wel. Zodra je gaat zitten om te schrijven reageert je lichaam eerst. (Hoofdpijn. Jean, de bedoeling van de vakantie was dat we net dit even niet meer gingen doen.) De afweging is tegelijk dat niet schrijven niet echt een optie is. De tekst beweegt nu, en je lichaam zal pas rustig worden als de tekst weer uit je systeem is, weet je. Je schrijft. Op het kleine papiertje heb je nu de structuur. Die laat zich langzaam invullen.
Je ziet de laatste aflevering van het laatste seizoen van die geweldige serie. Het ontroert je heel diep. (Niet vergeten aan je zus te vertellen, denk je.)
’s Nachts gaat het gewoon door, merk je. Het is.
Een andere dag. Je fietst naar de vergadering. (Je zit toch al in een ander ritme, merk je.) Daarna heb je nog je middagafspraak. (Je bent blij hen terug te zien.)
Toch maar eerst weer verder schrijven, het is nu zo. (Misschien kun je proberen tegen het einde van de week de eerste versie helemaal klaar te hebben. Pas daarna zal iets zich ontspannen.)
Elk hoofdstuk lijkt een beklimming. Je moet gewoon de tekst volgen, denk je. En je moet in elk deel naar een plek gaan waar je misschien niet graag komt, denk je. Het is de bedoeling om telkens in één stroom te schrijven, heb je afgesproken met jezelf. Pas als alles klaar is, mag je opnieuw lezen. Soms is het als hoopjes klei tegen het beeld aanduwen, stap voor stap.
Even bijpraten met je zus. (Je hoopt snel naar haar toe te kunnen gaan.)
Een andere dag. De kinesiste haalt je lichaam een beetje terug.
Je schrijft verder. (Waarom is elk stuk zo moeilijk? Dat was de bedoeling Jean, je moet gewoon volhouden, in deze adem blijven schrijven, dan laat de tekst zich wel zien.)
Je fietst met de kar naar het recyclagepark, voor die zak compost. Het is altijd wel grappig, zo aanschuiven tussen de auto’s. De mevrouw aan het onthaal, de mannen op het terrein, ze zijn allemaal erg vriendelijk.
Je schrijft verder. (Het is alsof dit schrijven je naar één kant van je lichaam duwt. Het is.) Daarna ga je rustig op je terras werken. (Iets duwt je lichaam weer naar een andere kant, het wordt rustiger.)
De vrouw in die film is zo mooi.
Een andere dag. Je begint al heel vroeg. (Die ene berg moet erdoor, en nog een stuk van die andere.)
Je fietst rond voor de boodschappen. (Je schouders zijn nog thuis precies.)
Je schrijft verder. Je begint het ritme steeds beter te herkennen en te vertrouwen.
Je fietst naar het ziekenhuis om een vriendin te bezoeken. Je loopt door de gangen. (Het is die vleugel waar je zelf ooit ook lag, merk je.) Je bent blij haar te zien. Je bent een beetje verlegen op die plek.
Je afspraak met een vriendin. Je bent blij haar te zien. De druppels beginnen te komen. Zullen we dan toch maar binnen gaan zitten? Je ziet de verhalen. (Verhalen brengen ook een evenwicht in je lichaam, merk je.) Alsof je terug een beetje in je hele zelf kantelt.
Een andere dag. Je begint weer vroeg. (Weer een moeilijk, denk je. Elk stuk is moeilijk, zeg je. Doe het nu maar gewoon, het komt wel goed.)
Rond de middag heb je een lege plek. Je werkt wat verder op het terras.
Er is nog dat ding op het lijstje. Om een of andere reden schuif je het al eindeloos lang voor je uit. (Je zou moeilijk aan anderen kunnen uitleggen waarom het zo moeilijk en zo belangrijk is. Het geeft niet.) De fles met wasverzachter die je meenam uit het huis daar, toen die laatste dagen bij het leegmaken. Je wilde niet, iets zei je dat het geen goed idee was, je deed het toch. Je kon het toch niet zomaar weggooien. Je nam het mee. Je probeerde het een enkele keer, daarvan had je jezelf overtuigd. Nadien merkte je onmiddellijk waarom je het niet wou. Die geur. (Een van de geuren die hoorden bij het huis daar, bij haar.) Iets gebeurt, als een bliksem. (Je wilt de geur zo snel mogelijk weer weg uit je huis.) De fles stond er nog altijd. Het is tijd om de inhoud weg te doen, heb je afgesproken. (Dapper zijn, Jean.) Je doet het. Die geur. (Alles gebeurt weer even.) De geur zal wel verdwijnen. Het is. Meer niet.
Ook dat tweede hoofdstuk van de dag is klaar. Je bent blij dat je ook voorbij die klip bent. Je wilt alleen maar zitten, op het terras, en kijken naar de planten, hoe ze naar je glimlachen. Ze zijn blij met jou. En je luistert naar die mooie fadoplaat. (Je huid ademt mee.) Je ziet haar nog staan op het podium. Het ontroert je meer dan je verwacht had.
Het is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten