07 juli 2024
Stiltesporen
‘Je bent toch gekomen? Wat goed, daar ben ik heel blij mee.’
‘Ja, ik wou gewoon hier zijn nu.’
‘Dit is een mooie plek. Straks begint de muziek, hier kunnen we alles goed zien.’
‘Je ziet er goed uit, maar ook een beetje moe.’
‘Dat kan wel kloppen. Ik kijk uit naar de vakantie, eerlijk gezegd. Was de jouwe al goed?’
‘O ja, het was niet te warm, net goed om te stappen. Het heeft me goed gedaan.’
‘Ik zit hier al de hele tijd gewoon te kijken naar de mensen. Kijk, die mevrouw met haar blote rug. Er staat een zin getatoeëerd in haar huid, iets over de liefde, in het Duits.’
‘Je kunt dat laatste woord wel niet lezen, door dat schouderbandje.’
‘Misschien is dat wel het belangrijkste woord, we zullen het nooit weten.’
‘Het is mooi hoe ze de hele tijd haar hoofd op de schouder van haar vriend legt. Misschien zijn ze nog vers, als koppel.’
‘Ik weet niet goed of ik me oud moet voelen of net niet, tussen al die mensen.’
‘Als ik dat mag zeggen, denk ik dat je net goed bent. Ik heb nog aan je gedacht, terwijl ik in de bergen liep. Je zou het daar mooi gevonden hebben.’
‘Dankjewel, dat is een fijne gedachte. Nu is het ook goed. Deze dagen wil ik soms vooral alleen zijn, met niemand die me iets vraagt of voor wie ik interessant moet zijn of zo. Maar dat jij er bent, dat is goed, dat klopt of zo.’
‘We wisten het, grappig. Ik heb nog zitten denken aan wat je vertelde vorige keer. Over thuis zijn, of niet thuis kunnen zijn. Ik was ver weg, en probeerde te voelen waar thuis was. Er was een gevoel dat ik altijd terug naar huis kon, het was vertrouwd.’
‘Na dat gesprek heb ik zelf ook nog veel nagedacht. Het is al heel anders dan vroeger, toen ik klein was. Ik weet nu waar het is, maar het blijft op een of andere manier kwetsbaar. Ik voel me veilig, maar ik moet het ook wel elke keer tegen mezelf zeggen. Ik weet niet goed hoe dat bij anderen is. Of ook niet hoe dat met mensen is, wat je dan zou moeten voelen. Of het wel thuis genoeg is, als het ware, wat ik voel.’
‘Misschien ben je niet zo anders, voelt iedereen wel iets van een soort vervreemding soms. En soms niet. Het kan je altijd overvallen. Ik heb bij jou nu net het gevoel dat je altijd heel aanwezig bent, niet in de zin van dat je zelf heel veel plaats inneemt, integendeel. Wel in de vorm van aandacht. Hoe je kijkt en luistert, dat is toch wel bijzonder. Misschien ben je zelf je thuis wel, zonder dat je het beseft.’
‘Dat zou mooi zijn. Het is soms iets als oefenen in afwezigheid. Ook in afwezigheid kun je zijn. Soms schaam ik me ervoor, maar misschien is dat niet nodig.’
‘Nee, dat is niet nodig. Het zou kunnen dat er mensen zijn die gewoon bij jou willen zijn. Gewoon. Zoals nu.’
‘Zou dat?’
‘Ik denk dat jij bijna zo koppig bent als ik. Ik heb nog iets meegebracht voor jou trouwens. Een bijzondere steen.’
‘Woew, zo mooi.’
‘Als je niet goed kijkt en voelt, lijkt die steen nogal gewoontjes. Maar als je goed kijkt, zie je al die kleuren. En als je met je vingers zacht over de steen gaat, kun je allerlei dingen voelen.’
‘Ik voel het.’
‘Het is een steen die tijd vraagt, die ook maar door de tijd zo geworden is.’
‘Doe jij nog eens even? Dan kan ik kijken.’
‘Zo? Ik kan er natuurlijk verder niet veel over vertellen.’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Ik heb thuis enkele mooie stenen, die ik mee heb gebracht van mijn reizen. Ze doen me denken aan waar ik was, en tegelijk zijn ze iets dat blijft. Wanneer alles rondom mij te veel beweegt of rusteloos is, kan ik aan die stenen denken, of ze aanraken. En dan is het weer goed.’
‘Kijk, het concert gaat bijna beginnen. Ik ben wel altijd heel stil tijdens een concert, ik wil alleen maar luisteren.’
‘Ik wil graag met jou stil zijn.’
‘Misschien kunnen we wel de steen doorgeven aan elkaar, tijdens het concert. Dan kunnen we hem allebei telkens een tijdje hebben.’
‘Ja.’
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten