14 augustus 2013

Dit moment van het jaar

Het is weer dat moment.

Het zou kunnen dat het steeds verder weg schuift in de plooien van je geheugen, in de rimpels van de tijd. Het zou kunnen dat dat niet zo erg is. En toch.

Je kunt niet anders, durft misschien niet anders. Dan weer even daar te zijn, toen. Als een ritueel dat iets van de tijd kan bezweren. Misschien is het niet erg om gewoon de woorden te laten komen zoals ze nu zijn. In verandering.

En ook omdat je dat toen aan jezelf beloofd had. Dat het nooit vanzelfsprekend zou zijn, nooit alsof het er niet geweest was. Dat je het leven zou koesteren, elke dag zou vieren, elke dag sinds.

Dus.

Toen, zoveel jaar geleden. Je zat in de tuin van een vriendin, met je zus en een van haar kinderen. Het was een woensdag, dat weet je nog. De dag van de zonsverduistering. Even werd alles donker. En jij zat te rillen (de onderhuidse koorts was al de hele vakantie bij je). Pas uren later leek het beter. De dag daarna was je bij je dokter, en voor de maand om was, wist je dat er iets in je buik zat dat daar niet mocht zitten. Bij het gesprek in het ziekenhuis, na die dagen van onderzoeken, begon die dokter allerlei dingen te zeggen die zouden gaan gebeuren. En jij vroeg: “Als ik het goed begrijp, bedoelt u dus dat die tumor kwaadaardig is.” En hij zei: “Ja natuurlijk, maar dat wisten we toch vorige week al.” En jij had willen zeggen – besefte je later: “Ja, u wel, maar ik niet.”

Wanneer was ‘het’ begonnen? Niet in de dagen voor de zonsverduistering. Nadien kon je alles wel een beetje reconstrueren. Je had maanden eerder op die stoel in dat ziekenhuis kunnen zitten, en niet helemaal begrijpen wat die man in zijn witte jas probeerde te zeggen. Och, het zal wel niets bijzonders zijn. Dat had je de hele tijd tegen jezelf gezegd. Het had een fatale misrekening kunnen zijn. Wanneer was het? Maar augustus was dan het moment van het weten. Als een trein die vertrok, aan hoge snelheid.

Zoveel beelden zijn er nog. Ze horen bij dit moment van het jaar. En ze voorzichtig weer door je hoofd laten sijpelen is niet zo slecht. Soms ben je bang dat ze zomaar zullen verdwijnen, waardoor je niet trouw zou blijven, of zoiets.

En soms ben je bang van zoveel leven. Het went nooit helemaal. Dat je dat zomaar kreeg. En die anderen niet. Zij die er ondertussen niet meer zijn, zij die nog steeds vechten met die kloteziekte. En hoe eindeloos kwaad het je maakt, nog steeds. Soms denk je dat je zelfs niet kwaad genoeg bent, dat je iets zou vergeten. Soms denk je dat zij, die nu aan de andere kant van het leven zijn, je diep in je ogen kijken en zeggen: maar jij, jij moet ten volle leven, jij moet het leven overleven. En dan weet je dat je het nooit goed genoeg zult doen. Soms is die verantwoordelijkheid te groot. Soms is het alsof je hen teleurstelt. Soms is het alsof je te achteloos bent, zomaar de dag voorbij laat gaan, zonder het te beseffen. En soms besef je dat het goed is dat je voor de zoveelste keer hun verhaal vertelt. Misschien kun je niet meer doen.

Elke avond, als de lichten uit zijn, voor je naar je slaapkamer gaat, maak je een kleine buiging. En dan zeg je: dank je voor deze dag. Niemand ziet het, niemand hoort het. Het is alsof het leven even in je handen ligt, kwetsbaar als water. Kijken durf je niet.

En soms ben je kwaad op dat gehavende lichaam. Je zou het kunnen verwensen. Je zou willen dat het niet de aandacht op zichzelf trekt. Je zou willen dat het niet meer dan achtergrondmuziek was. Het is niet zo moeilijk als je alleen bent. Alle trucjes, alle systeempjes. Alleen jij ziet het, alleen jij weet het. Het is anders als je niet alleen bent. Hoe je je schaamt, soms. Hoe het soms lijkt alsof dat lichaam je niet gunt om niet alleen te zijn. Hoe je dan worstelt met de liefde, niet zou willen dat die ander dat lichaam moet zien. En hoe je je dan weer schaamt omdat je weet dat die littekens die je zo kwaad kunnen maken soms, in het niets verzinken bij wat anderen meemaken. En zo draai je in cirkels.

Misschien is het niet eenvoudig voor de mensen die jij graag ziet. (Je kunt er zelfs niet over schrijven zonder tranen.) Misschien maakt het je een beetje redeloos. Hoe je hen zou willen beschermen. Hoe iets het van je overneemt als het daarover gaat. Hoe je nog altijd stiekem zou willen zeggen: nee, jij niet, ik heb het al gehad. En hoe onzinnig dat is. Misschien vergeven ze het je wel. Dat je hen soms zou willen opbellen ineens, om te vragen of alles goed is. Dat je hen zou willen smeken soms om alles te doen wat ze kunnen om te voorkomen dat. En omgekeerd. Hoe je er nog steeds niet aan gewend bent om ineens in hun ogen te zien dat zij weer bang worden om jou.

En soms denk je dat het gewoon iets van toen is geworden. Tot ineens de paniek toe kan slaan. Zomaar, uit het niets. De tijd leert je wel dat je kunt en moet vertrouwen. En toch, toch vertrouw je het nooit helemaal. Toch denk je soms, zomaar, dat als het nog eens zou gebeuren je geen tweede keer het leven terug zou krijgen. Toch kan, soms, het kleinste geruis in dat lijf een lawine veroorzaken. Waarschijnlijk heb je geleerd hoe je die kleine lawine over je heen kunt laten gaan, zonder dat je de grond verliest. En toch.

Misschien is het toeval, misschien niet, dat je net vandaag een vraag krijgt. Om binnen enkele maanden te gaan spreken over je ervaringen van toen. Iets wil je er zachtjes aan herinneren: dit is het moment van het jaar. En je kunt alleen maar ja zeggen op die vraag.

Geen opmerkingen: