30 augustus 2013

Gelukkig kun je altijd verdwalen

Even een beetje oefenen.

Francesca loopt door de straat. Niet erg snel. Ze kijkt voor zich uit. Vroege namiddag. Aangenaam warm, een klein beetje wind. Jonathan zit op de bank. Hij bekijkt de voorbijgangers. Hij ziet Francesca voorbij lopen, maar weet niet wie zij is. Daarna blijft hij nog een uur zitten op die bank.

Het was zo’n dag. Verwachtingen hadden zich ingedikt tot dit moment. Dagenlang al hing er iets in de lucht. Het was ongrijpbaar voor wie, in zichzelf gekeerd, niet meer kon doen dan hetzelfde patroon van elke dag te herhalen. Stap na stap, zonder hoop, zonder verlangen, zonder herinnering. Zo zou het doorgaan tot een einde der tijden. Niet zo voor Francesca. Francesca was anders. Zij voelde die door verhalen bezwaarde lucht op haar schouders. Het deed haar af en toe een klein beetje wankelen, nauwelijks zichtbaar. Ze had lang staan kijken voor de kleerkast, die ochtend. Tot ze had gekozen voor die rode rok met bloemen. En dat ene truitje, haar gelukstruitje. Een truitje met een geschiedenis. Die middag was ze op weg naar een vriendin. Aan haar zou ze vertellen dat dit de eerste dag van de rest van haar leven zou zijn. En dit keer zou het ook echt zo zijn. Waarom, dat wist ze niet. En als de liefde van haar leven daar ergens in de wereld op haar zou wachten – en ze wist zeker dat dat het geval was – dan zou die zich vandaag aan haar openbaren. Of anders morgen. Of overmorgen. Terwijl ze dit dacht, liep ze een bank voorbij met een jongen erop. Ze had hem niet gezien.

Geluiden. Mensen praten door elkaar. Een onophoudelijke stroom. ‘Heb je die schoenen gezien?’ Ratelende wieltjes van een koffer op de stenen. ‘En hij heeft me niet meer terug gebeld, de lul.’ Bonkende muziek die uit een winkel rolt. ‘Mamaaaaa!? Mag ik een ijsje?! Ik wil een ijsje!’ Het geluid van vingers die een gezicht aanraken, enkel vanbinnen te horen. Schoenen met hoge hakken, iets te groot, onder een rode rok met bloemen. Een iets versnellende adem, op een bank.

Zou ik het durven? Hier zomaar op die bank blijven zitten? Gaan ze me niet aankijken? Zullen er geen lelijke en vies ruikende mensen naast mij komen zitten? (Dat mag je niet denken, je moet open staan voor alles.) Ik zal het toch maar proberen. (Probeer rustiger te ademen, dan wordt het beter.) Raar dat het hier zo smal lijkt, dat er zoveel mensen lijken te zijn, dat er zo weinig lucht is hier. Een beetje toch. Waar gaan al die mensen naartoe? Misschien moet ik proberen, op een onopvallende manier, gewoon te kijken naar de mensen die voorbij gaan? (Zouden ze het zien als je naar hen kijkt? Vrouwen wel waarschijnlijk, die zien zoiets altijd. Ook als je alles doet om het te verbergen, zien ze nog dat je kijkt naar hun lichaam. Mag je dan helemaal niet meer kijken? Maar ze zijn toch mooi? En mooi heeft toch ook te maken met ernaar kijken?) Daar komt een mooie vrouw aan. Die rode rok staat haar wel heel goed. Hoe komt dat eigenlijk? Is dat enkel die kleur? (Ze zeggen dat wel eens, dat rood aantrekt, letterlijk dan.) Ze is ook wel heel mooi, helemaal, eigenlijk. En toch lijkt ze ook een klein beetje verlegen, alsof ze zelf niet beseft hoe mooi ze is. (Niet blijven kijken naar haar, dat gaat opvallen. Ze gaat je zien zitten, en ze zal je boos aankijken, ongetwijfeld. Je bent een verlegen nerd, of zoiets. Alleszins niet iemand die dat kan, op een goede manier kijken.) Ze loopt voorbij, ze heeft niet naar mij gekeken. Waarom zou ze ook?

Is dat Francesca die ik daar zie lopen? Shit. Zij heeft die rok gekocht die ik vorige week nog in de etalage zag hangen. Zie je wel, ik had hem toch moeten kopen.

Hij kijkt uit het raam. Een klein beetje voorover. Als hij wat verder voorover zou buigen, zou misschien? Het komt niet meer goed. Iets anders kun je niet zeggen. Elke dag wordt de ruimte die hij ooit was, kleiner. Als een omhulsel waar langzaam de lucht uitgezogen wordt. Misschien moet hij meer van dat soort vergelijkingen over zichzelf bedenken, misschien dat de woorden hem zo kunnen helpen om niet opgeslokt te worden. Misschien moet hij wachten op een teken, iets dat hem duidelijk zal maken dat in de wereld daarbuiten de dingen wel goed zijn, dat er wel een zin kan zijn. Het kan geprobeerd worden, erger wordt het toch niet. Daar, daar zit een jongen op een bank. Hij lijkt wat onrustig. Misschien wacht hij op iemand. Een vrouw die eindelijk zal komen. Waarom zegt hij nu jongen en vrouw? Moet dat niet zijn jongen en meisje, of man en vrouw? En daar, daar komt een mooie vrouw aan. Wat is ze mooi. Wat een lichaam. Hopelijk gaat ze naar hem, hopelijk is dat het teken. Misschien is dat te veel gevraagd. Ze mag ook gewoon even glimlachen naar hem, en daarbij een klein beetje blozen. En hij moet dan verlegen wegkijken. Ja, laat dat het teken zijn. Ze loopt hem gewoon voorbij. Zie je wel, er is niets. Het heeft geen zin meer.

Het landschap herinnert zich alles. Voetstappen verdwijnen niet uit het geheugen van een straat. Adem vol verwachting laat een deuk na in de lucht, nauwelijks waarneembaar, maar aanwezig. En de verhalen, zij blijven hier dolen. Over hoe zij elkaar niet vonden. Nog niet.

Gelukkig kun je altijd verdwalen. In de woorden.

Geen opmerkingen: