23 augustus 2013

Klein

Gedachten die bij je op kunnen komen tijdens nachtelijke fietstochten, op weg naar huis.

Het verlangen om niet te moeten nadenken over wat je doet en hoe je beweegt. En hoe dat – waarschijnlijk in symbolische vorm – gehinderd wordt door de permanente nood om op te letten of je niet in een hoopje glas of een al te diepe put in het fietspad zult rijden. Hoe je op den duur de vertrouwde putten wel kent, maar hoe het dan toch hoogstens een ingehouden loslaten wordt.

Die mevrouw die een beetje overmoedig afslaat en nog net op tijd ziet dat jij al aan het oversteken was (met groen licht). Dit zou wel een heel eenzame plek zijn om aangereden te worden. Hoe lang zou het dan duren eer je geliefde er iets van te horen krijgt?

Soms ben je minder aanraakbaar dan op andere momenten. Soms kijk je vervreemd naar die man alsof daar een huls ligt van jezelf. Alsof de verschillende lagen van wie je bent uit elkaar geschoven zijn en een verschillend ritme volgen, of niet bewegen.

Soms heb je geen zin in die ene helling. Alsof die plek je iets wil zeggen, je op de proef zou willen stellen.

Jezelf aanleren om niet te denken aan hoe laat het zou kunnen zijn. Het zou dat warme gevoel dat onder je huid nabeweegt kunnen dempen. Het zou je rustelozer kunnen maken dan goed voor je is. Je voornemen om gewoon binnen te komen thuis, rustig door de kamer te lopen om de gordijnen te sluiten en nog een glas water te drinken, met trage en open bewegingen naar bed te gaan, en zelfs dan nog niet naar het uur te kijken. Je voornemen om je daarna gewillig uit handen te geven aan de slaap, en pas de ochtend nadien te merken dat de nacht misschien wat kort was.

Soms het gevoel hebben dat een stuk van je huid is afgescheurd bij het voortijdig moeten vertrekken. Bijna elke keer denken dat het vertrek voortijdig is.

Waar gaan die mensen naartoe die je voorbij rijden? Zouden ze ook op weg zijn naar huis?

Welke man ben je eigenlijk? En kun je wel antwoorden op die vraag?

Soms denk je dat je nog een eeuwigheid hebt. Soms denk je dat dat niet zo is. Er gaat een rilling door je lichaam.

Af en toe is het alsof je benen je doen zweven over de weg. Je zou niet weten waar die energie vandaan zou kunnen komen. Af en toe is het alsof je wielen vastgezogen zitten in het beton, of zo.

Beelden van zoveel schoonheid inprenten in de kanalen van je hersenen. In je hoofd die beelden ook nog eens aanraken.

Beseffen hoe de opeenvolgende beelden veranderen, hoe iets verdwijnt en er iets anders voor in de plaats komt.

Soms denk je aan de woorden die je niet vond, de dingen die je niet gezegd hebt, hoewel je je dat had voorgenomen. Je voelt het in je schouders.

Soms denk je aan wat je had willen zeggen, op weg naar bedacht. Je beseft dat je die dingen niet hebt gezegd. Ze hebben zich van zichzelf ontdaan, soms door niet meer dan een hand of enkele uitgesproken worden. Je voelt het in je glimlach.

Soms heb je niet zoveel last van je falende zelf.

Ooit dacht je dat je nooit oud zou worden. Later begon het langzaam binnen te sijpelen dat het je misschien wel gegund zou worden, dat het niet onmogelijk zou zijn. Nu, week, denk je aan hoe het zou kunnen zijn om oud te worden. Je bent een watje, ongetwijfeld.

Zo dicht bij een van je angsten komen. Niet weglopen, dat is al een vooruitgang. Je nadien alleen maar klein voelen. Het waait een beetje uit je weg, tijdens het fietsen. Een beetje.

Tijdens het fietsen kun je traag wenen.

Gezichtjes met glinsterende ogen, ze blijven in je hoofd bewegen. Niet opgewassen tegen zoveel zoveel, denk je soms. Wat groot is, maakt je zo onhandig klein.

Hoe je die laatste helling afdaalt, telkens weer. Voorzichtig, zou iemand kunnen zeggen. Een klein beetje ingehouden, misschien. Zorgvuldig, zou ook kunnen.

Geen opmerkingen: