05 oktober 2014

Sporen in het bos

‘Hoe lang is het geleden dat we dat nog deden, samen naar het bos?’
‘Heel lang, ik wil het niet weten, denk ik.’
‘Is je knie goed? Heb je er niet te veel last van?’
‘Nee hoor, het gaat goed.’
‘Vroeger kwam ik hier elke week. En altijd dezelfde weg. Als een soort ritueel, denk ik. En om de kleine veranderingen te zien.’
‘Zijn wij nu eigenlijk veranderd, of niet? Wat denk je?’
‘Misschien wel niet. Misschien zijn wij zoals dat pad hier. Stel je voor.’
‘Dat is wel iets voor jou, om dat te zeggen. Jouw antwoorden op zo’n vraag zijn altijd een beetje mild en verzoenend. Ik zou misschien iets anders antwoorden, maar dat is niet zo belangrijk nu.’
‘Soms ben ik nog altijd verlegen.’
‘Ik ook.’
‘Grappig.’
‘Ja? Vind je?’
‘Ja, natuurlijk. Het is wel goed, denk ik. Weet je dat ik nog altijd de namen van de planten en de bloemen niet ken?’
‘Ik had wel niet anders verwacht, eerlijk gezegd.’
‘Het is iets dat ik niet goed kan uitleggen, maar soms vind ik het moeilijk. Ik dacht er nog aan de voorbije dagen. In de loop van je leven probeer je je te verzoenen met wie je bent, waar je vandaan komt, en al die dingen. Je ziet hoe de dingen gelopen zijn, hoe de tijd verder ging. En meestal is dat goed. Maar soms niet. Dan zie je de lege plekken in jezelf ineens weer. En dan lijkt het weer alsof je nog niet veel verder bent of zo.’
‘Wil jij niet gewoon te veel? Ik denk soms dat jij denkt dat het bij anderen beter is of zo, maar misschien is dat wel helemaal niet zo. Alleen laten ze het niet merken. Jij zoekt het op soms. Misschien durven anderen dat wel niet.’
‘Zou het zo zijn?’
‘Ik denk het wel.’
‘Daar moet ik eens over nadenken.’
‘Niet te veel, het is niet nodig.’
‘Vorige week probeerde ik aan een vriendin iets uit te leggen. Iets dat me heel erg geraakt had, en me ook heel erg in de war had gebracht. Ik had er een hele nacht van wakker gelegen. En hoe meer ik het probeerde uit te leggen, hoe meer ik voelde dat zij het niet begreep, of misschien vooral hoe meer ik begreep dat ik het niet uit kon leggen omdat het waarschijnlijk ook onnozel was.’
‘Klinkt ingewikkeld.’
‘Ja, een beetje. Nadien dacht ik: op zo’n momenten kun je je zo ongelooflijk eenzaam voelen. Misschien omdat je op zo’n moment de diepe eenzaamheid raakt die er altijd wel ergens is, en die dan aangeraakt wordt. Heb jij dat ook soms? Zo’n plots gevoel van eenzaamheid?’
‘Wat denk je?’
‘Ik zal het je niet vragen. Ik herinner me nog wel dat je me dat ooit een keer zei, en dat ik toen heel erg schrok.’
‘Ik herinner me dat niet meer. Het geeft ook niet.’
‘Weet je wat ik onlangs nog dacht? Als jij bij mij thuis komt, dan loop je soms zo door het huis, en dan ga je hier of daar iets verleggen of zo. En nadien zie ik dat dan, en ik vind het altijd prettig. Van jou kan ik dat verdragen.’
‘De verleiding is ook altijd groot om het te doen. Ik moet me telkens een beetje inhouden. Kijk daar, in de verte tussen de bomen. Een hert, zie je dat?’
‘O ja, zo mooi.’
‘Even niet bewegen, dan blijft het misschien nog even staan.’
‘Ja.’
‘En het is weer voorbij.’
‘Dat was misschien een geschenk.’
‘Denk je?’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Waar denk je aan?’
‘Wat zouden we zijn zonder verhalen?’
‘Ga je er nog eens een schrijven?’
‘Wie weet.’
‘Zeg maar ja.’
‘Zou je dat willen dan?’
‘Ja, natuurlijk. Wat dacht je?’
‘Kijk, de sporen.’

Geen opmerkingen: