Op weg. Je moet die avond in een debat zitten. Je zit in de trein, die bijna gaat vertrekken. Je voelt hoe moe je bent. En je rug lijkt al enkele dagen een slagveld. Vier kwetterende meisjes komen net voor je zitten. Verse deogeuren komen je tegemoet.
Je hebt het nieuwe boekje van de bekende psychiater bij. Over de liefde. Je probeert je te concentreren. Het lukt nog niet helemaal.
’s Avonds naar die stad gaan maakt je altijd een beetje zenuwachtig. Het is de stad waar je overdag bent. En hoewel het waarschijnlijk een beetje onnozel is, wou je het toch. Eerst naar huis gaan. Even thuis zijn. Om eten te maken, de afwas te doen, en de dingen een beetje op te ruimen. Om dan weer te vertrekken. Het voelt anders. Het heeft iets met je ritme te maken.
Je zit op het perron te wachten, voor de overstap. Er zijn veel mensen op het perron. Niet heel veel, zoals op de andere uren wanneer je hier bent. Maar genoeg. En ze passen goed in het licht. Wat dat wil zeggen weet je ook niet, maar zo voelt het. Het licht is zachter dan je verwachtte.
De trein vertrekt weer. Naar de andere kant van de stad. Normaal als je deze trein neemt, ga je naar dat grote parlement, waar je altijd zo graag was. (Het wordt trouwens tijd dat je nog eens gaat…) Nu ga je een halte verder. Het licht in de trein maakt de mensen rustig, denk je.
Het perron van je bestemming. Nadien zul je je afvragen of je de maan ook al bij aankomst zag, of alleen bij het vertrek, na het debat.
En weer is er iets met het licht. Je had minder licht verwacht op dit perron, ander licht. Je gaat de trappen op naar de straat daarboven. Je stapt naar de plek waar men je verwacht. Onder de bomen. Het is er aangenaam.
De plek waar je moet zijn ligt boven de sportzalen. Beneden zie je mensen in een zaaltje allerlei inspannende bewegingen maken, in strakke pakjes. Vooraan, op een verhoogje, staat een man aanwijzingen te geven. (Je bent wel blij dat je daar niet bij staat.) Boven in het café – je bent dus blijkbaar toch weer te vroeg – kun je het zwembad zien. De dames en heren beneden zijn baantjes aan het trekken, in allerlei varianten. Die ene, behoorlijk gespierde mevrouw, zwemt met één arm, de andere gebruikt ze niet. (Als jij dat zou doen, zou je waarschijnlijk in rondjes draaien, of gewoon naar de bodem zakken.) Ze doet het heel rustig en geconcentreerd.
Je praat jezelf op gang tijdens het debat. Je praat je rugpijn naar de achtergrond. Het is een geanimeerd gesprek. Je vraagt je af wie die jonge mensen in het zaaltje zien als ze naar jou kijken. Eens je bezig bent, denk je: dit doe ik eigenlijk wel graag.
Je vertrekt, tijd om naar de trein te gaan. Het pad onder de bomen, naast de straat, is nog steeds stemmig. Je bent – zoals steeds – weer minstens tien minuten te vroeg op het perron. En heel anders dan je vooraf had gedacht, besef je dat je best wel even hier wilt blijven. Even. En daar is de maan, dus. Een heel erg mooie maan. De maan glimlacht. Je zoekt een plekje tussen het wachthokje en de bank waar de twee meisjes zitten te babbelen. Met genoeg licht van de lamp om nog stukjes te kunnen lezen in het boekje over de liefde. En met uitzicht op de maan, de mooie maan. Een beetje verlegen stap je in. Je wilt graag naar huis, maar er was iets hier, denk je.
Er is nog een overstap. De zwarte man loopt sierlijk heen en weer op het perron. Hoe zou hij dat doen, vraag je je af. Waar moet je wat bewegen om dat effect te verkrijgen? Het zal wel een geheim zijn. En ook helemaal buiten het bereik van je aan alle kanten rammelende lijf.
De trein rammelt ook, denk je terwijl die het station binnenrijdt. Die oude treinstellen, ze hebben iets. Ze zijn ondertussen opgelapt. Het licht is anders. Vroeger waren ze somber, alsof ze altijd de nacht in zich hadden. Nu zijn ze fris. Als een plek waar de nacht je niet kan raken, voor even toch.
Dingen over de liefde. Ze gaan door je hoofd.
Het station van aankomst. Dit is dus de vierde keer vandaag dat je hier komt, denk je. Het geeft niet. Er is een ruime stilte, zoals altijd op dit uur hier. Een stilte die breed aanvoelt.
Het is nog een eindje stappen naar huis. Even denk je: kon ik maar, als met een sprong van een reus, ineens thuis zijn. Dat gaat snel weer weg. Je kijkt naar de mensen onderweg. En het licht in de winkelstraat, nu het nacht geworden is.
Voorzichtig binnenkomen. Zachtjes de gordijnen sluiten. Traag een glas water nemen. Even de televisie nog aan. En onder het dekentje. Hopen dat allerlei dingen zomaar spontaan zouden wegvloeien uit die rug en die schouders en dat hoofd. Al weet je al dat het niet zo zal zijn. Je weet nu al dat je waarschijnlijk weer wakker zult worden, ergens halverwege de nacht die nog overblijft. Het is niet erg, het is zo.
En de maan, die is nog steeds daar ergens. Buiten. Jij bent nu binnen, denk je. Dit is de plek, hier wou je zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten