(Een verhaal dat je hoorde van iemand.)
Een boom. Eigenlijk was het meer een struik. Maar hij dacht er altijd over alsof het een boom was. Dat maakte het anders. Al kon hij niet zeggen waarom.
Die boom was niet alleen van hem. Toch niet in zijn hoofd.
Vele jaren geleden had hij hem gekocht. Samen met een vrouw die zijn geliefde werd. Hij had een beetje schrik van bomen. Eigenlijk was het anders. Hij hield erg veel van bomen. Maar om een of andere reden dacht hij dat het gevaarlijk was om bomen toe te vertrouwen aan zijn handen. Struiken ook trouwens. Alsof iets hem dat recht ontzegde om verantwoordelijk te zijn voor dat leven.
Zijn vrees was in de loop der jaren veranderd in schroom. Planten deden het altijd wel goed bij hem. Of toch een beetje. Hij zag het altijd in hun ogen, als ze bij hem kwamen. Het verlangen om aan die planten te beginnen, om hen te koesteren en te laten groeien. Er waren overigens wel meer dingen waar die vrouwen aan wilden beginnen. Maar het repareren van mannen is niet altijd een gemakkelijke taak.
Het was waarschijnlijk toeval, maar de vrouwen die zijn leven bezochten, zij konden het allemaal wel. Dat ding met die bomen. (Hij veralgemeende het maar even tot bomen, terwijl het eigenlijk waarschijnlijk meer over planten ging.)
Die boom dus, dat was de boom die toch altijd een beetje verbonden bleef met die ene geliefde. Aan die liefde kwam vele jaren geleden een einde. Het gebeurt. Er zullen wel redenen geweest zijn.
Sommige mensen kunnen het. Als een liefde voorbij is snel naar een nieuwe liefde gaan. Misschien was het wel goed voor hen. En hij was er best ook wel blij om, voor hen. Maar hij was meer van het trage type. De seizoenen moesten er nog eens overheen gaan. Zo was hij toch geworden. Als er meer seizoenen door je leven zijn gegaan, zijn er misschien wel meer seizoenen nodig tussen de ene liefde en de andere. Dat dacht hij toch.
Ook al gaat ze voorbij, een liefde kan zich neerleggen in je huid. Als een diepere aardlaag. Als humus. Als een litteken dat zich langzaam verzoent met je huid en als een lijn in het landschap wordt.
De boom bleef, seizoen na seizoen.
De seizoenen leren je iets over loslaten. Of ze bieden het je toch aan. In de herfst nemen ze afscheid van hun bladeren. Je moet leren vertrouwen. De boom een klein beetje uit handen geven aan de winter. Je weet nooit hoe de boom zal zijn aan de andere kant van de winter.
De bladeren gaan nooit verloren. Ze zoeken de grond. Het is een eenwording. Het worden is tegelijk ook een terug vinden. (Zoals een mens ook nooit echt verloren kan gaan. Je verdwijnt in je geliefden, gedragen door de tijd.)
Hij begreep het allemaal wel een beetje. Maar helemaal vatten kon hij het nooit. Erg was dat niet. Het had zich genesteld in hem.
Iets bleef knagen, iets van die liefde van toen. Het was als een korstje op een wonde. Mama’s weten altijd hoe dat zit, en dat zeggen ze dan aan hun kinderen. Of je dat korstje op een bepaald moment een beetje mag helpen. Of dat je gewoon moet wachten, tot het vertrekt. Hij wist dat nooit. En daarom keek hij alleen maar. Kijken, daar was hij goed in geworden. Door het leven.
In die winter kwam het in zijn dromen. Dat korstje. Het was een van die heldere dromen. In die droom vroeg hij zich af waarom dat korstje daar eigenlijk nog zat. Als het weg zou zijn, zou wat overbleef misschien een litteken zijn, misschien ook niet. Wat het zou worden, het maakte eigenlijk niet uit.
En na die winter was het wachten op de boom. Zoals elk jaar.
Hij had een of ander voorgevoel, niet thuis te brengen. En naarmate de lente zich begon te vestigen, werd het sterker. Iets met de boom.
Er kwamen geen knoppen aan de takken van de boom. Misschien had de boom die winter beslist dat het tijd was. Hij wist het niet. Maar je moet niet alles weten.
Een boom sterft. In de lente.
En het is goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten