26 april 2015

Voor je weggaat

‘Hoe was je dag nog?’
‘Traag. Of snel. Misschien ging de dag wel snel, of gingen de dingen wel snel. Maar mijn hoofd was traag. Wou eigenlijk alleen maar traag. Traag kijken, dat had ik het liefst gedaan vandaag.’
‘En kreeg je de kans?’
‘Nee, eigenlijk niet. Jammer.’
‘Waar had je naar willen kijken?’
‘Naar mensen. Mensen die verhalen vertellen.’
‘Ik hoorde het vanmorgen nog iemand zeggen: mensen zijn verhalen vertellende wezens.’
‘Ja, dat is wel zo. Soms ben ik wel graag een naar verhalen luisterend wezen.’
‘Of een naar verhalen kijkend wezen.’
‘Ja.’
‘En wat ben ik volgens jou?’
‘Misschien ben jij wel een verhaal.’
‘Daar kan ik misschien wel mee leven.’
‘Waar denk je aan? Ik weet niet of ik dat mag vragen, maar ik vind het zo’n mooie vraag.’
‘Ik dacht aan alle verhalen die ik jou nog moet vertellen. Voor je weggaat.’
‘Het lijkt wel of je bang bent.’
‘Ja, een beetje wel.’
‘Misschien moet dat wel niet.’
‘Nee?’
‘Nee. Misschien is elk moment wel een moment voor je weggaat.’
‘Daar moet ik eens over nadenken.’
‘Ja, doe maar.’
‘Ik ben er wel niet zo goed in, in momenten voor je weggaat. Tenzij er genoeg verhalen verteld zijn.’
‘Wat is genoeg?’
‘Het kunnen er natuurlijk nooit genoeg zijn. Maar toch genoeg om mee te nemen, als er iemand weggaat. Waardoor die daarna misschien ook weer terugkeert.’
‘Waarom niet?’
‘Waarom wel?’
‘Nog meer verhalen. Of een verhaal. Zoals jij.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Maar nu kun je natuurlijk ook nog altijd veel vertellen. Ik ben er nog. En jij bent er nog.’
‘Ik had een droom, vorige nacht. En in die droom was ik een beetje bang van jou. Ik weet niet waarom. Ik was je aan het zoeken. Ik stond ergens op een hoogte, ik weet niet meer wat het was, een huis of een berg of zo. En ineens zag ik je lopen beneden. Het leek alsof jij ook iemand aan het zoeken was. Maar ik durfde niet te roepen. En je liep voorbij.’
‘O, wat erg. Toch maar roepen dan, in de volgende droom.’
‘Ja, zal ik doen.’
‘En?’
‘Hoezo, en?’
‘Wat komt er nog?’
‘Dessert!’
‘Jui!’

Geen opmerkingen: