17 augustus 2016
Wat als
En wat als je zinnen zouden doorlopen? In zinnen. Wat als je de eindeloze stroom aan gedachten die tot je komt ergens in de nacht zou weergeven? De tijd die het nodig heeft. Je lichaam. Om heel langzaam leeg te lopen, wat gedachten betreft. De tijd die het nodig heeft om terug in je lichaam te zakken. Voelen hoe je zwaarder wordt, als het ware. Hoe je neerdaalt in je eigen bedding. Hoe lang het duurt soms. Hoe lang je soms moet wachten. En hoe je dan voelt dat het langzaam komt. Nadat je eerst nog wat door het huis hebt gewandeld. Wonderlijk hoe alert je lijkt, hoe wakker. Wonderlijk hoeveel je kunt zien, ergens diep in een nacht. Hoe je weet dat je niet mag denken aan hoe kort de nacht zal zijn. En hoe je weer begint te lezen. En hoe je merkt dat je langzaam maar zeker dichter bij de woorden kunt blijven. Bij de zinnen zelfs. En hoe dat iets doet met jouw zinnen. Ergens. Later ga je heel voorzichtig liggen. Afgekoeld. Klaar om uit handen gegeven te worden. Wat niet helemaal zal lukken, dat weet je al, maar het geeft niet. En je probeert kleuren te zien. Je ziet dingen in die kleur, je zoekt dingen in die kleur. En daarna mensen. Die jij alleen ziet. De nacht misschien ook wel. Misschien weet de nacht wat jij ziet. Zou dat zo zijn? En zouden anderen in hun dromen jouw dromen kunnen binnentreden? Zachtjes. Ongemerkt. Wat als het zo zou zijn? Dat je naar de dromen kunt gaan. Dat je naar die zinnen kunt gaan. Die nog geen zinnen zijn. En dat je nooit zeker weet wanneer je in de slaap kantelt. En dat je dat vroeger wilde weten. Wat geen goed idee was. Zo bleek telkens weer. Maar dat geeft nu niet meer. Soms schiet je wakker, zoals onlangs nog. Alsof je op een eiland van rusteloosheid bent gedropt. Waar niemand je kan horen. Waar je alleen kunt vertrouwen dat je terug zult keren. Naar je zinnen. Waar je altijd al wilde zijn. Of die plek ook zinnelijk is, is een andere vraag. Misschien is die geschikt voor de lege plekken tussen de zinnen. Dat weet je niet zo goed. Of wel. Misschien wel. Wat als? Wat als je zichtbaar zou zijn? Wat als je zou kunnen blijven? Soms lopen de zinnen door je hoofd. Je kijkt. Naar de zinnen. In je hoofd. Ze bewegen de hele tijd. Wie ze zou horen, zou denken dat je hele zinnen hebt. Klaar. Wachtend. Misschien is dat wel zo. Wat als? En wat als je alle mogelijkheden die rusten in een moment zou kunnen beschrijven, verzinnen? Zoals in dat boek dat je leest. Dat dikke boek. Met die lange ademende zinnen. Eindeloos. Niet dat je denkt: schiet nu eens op. Nee, toch niet. Meer iets van schaamte. Dat er zoveel momenten zijn die zomaar voorbij gaan. Met al die mogelijkheden in zich. Al die schakeringen. Al die dingen die zouden kunnen. Al die wachtende aanrakingen die mogelijk zouden zijn. Dat zie je, in die zinnen. Dat je ze zo vaak nog niet ziet. Dat je de momenten voorbij laat gaan. En soms vraag je je af: hoeveel momenten heb ik voorbij laten gaan? Wat als? Wat als ik dat niet had gedaan? En hoeveel momenten heeft een ander in mijn buurt voorbij laten gaan? Die vraag is nog moeilijker. Omwille van het antwoord. Uitnodigingen tot zinnen. Zoveel. En dat die er allemaal zijn. Je denkt het wel eens, als je naar iemand kijkt. Dat je alle momenten uit elkaar zou willen halen. Ze netjes naast elkaar leggen. Ze allemaal bekijken. Ze allemaal aanraken. Als zinnen. Soms denk je dat, enkele uren later. Soms denk je, op het moment zelf: nu moet ik ze voorbereiden, de zinnen die zouden kunnen komen, die gaan komen. Het kan zijn dat die zinnen verdwijnen. Of verschuiven. Verhuizen. Naar de verhalen die niet verteld werden. Die hadden kunnen verteld worden. Soms lopen we voorbij aan onze verhalen. Ontzeggen we onszelf onze verhalen. En soms kun je ze zien. Tijdens een nacht. Of niet alleen dan. In het huis. In de ruimte rondom je. Afdrukken, als in het zand, van verhalen. Niet verteld. Je kunt ernaar kijken. Je kunt zien wat ze met de tijd zouden doen. Die zinnen. Ze zouden je littekens veranderen, denk je wel eens. De onrust van verhalen die niet verteld werden. Of worden. Die onrust kan je lichaam doen bevriezen. Of een beetje toch. Zelfs in de zomer. Maar de zinnen zijn er nog. Zoals in dat boek. Eindeloos cirkelen ze om de mogelijkheid. Wat als? En wat als je iets over je handen zou vertellen? En dat terwijl je op de achtergrond Die Kunst der Fuge hoort. De troost van de eeuwige herhaling, die toch telkens anders is. Zinnen die schuiven naar een einde, naar een soort afgrond, of minstens een drempel. Eindeloos. En eindig. Tegelijk. Wat als? Wat als je zinnen zouden zijn als die muziek? Wat als je zou kunnen dansen, zo? Hoe de stemmen elkaar zoeken, een stap naar elkaar zetten, daarna weer wegvluchten, en altijd terugkeren, naar waar ze elkaar zouden kunnen aanraken, misschien. En zo lopen de zinnen door. In je hoofd. In je lichaam. Sommigen zeggen dat je van woorden bent. Het is niet zo. Het zou niet te onderscheiden zijn, waar de woorden eindigen en je lichaam begint. Daar waar het kraakt, daar en daar, om maar iets te zeggen. Of wat je in de spiegel zag, die ochtend. En wie je zag, naast je. En al het falen. En de zinnen. De zinnen die doorlopen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten