Een verlangen naar de zee. En ook een beetje schrik, voor het gesprek met de zee. Of zoiets.
De tram rijdt langs het water. De zee is mooi. Het is altijd een beetje veel, veel ineens. Maar de zee blijft er rustig bij.
De oudere mevrouw stapt moeizaam in. Ze zegt aan haar man dat hij haar moet duwen, op de treden. Hij duwt. Ze is binnen. De tram vertrekt. Ze geeft hem een kushandje. De man blijft staan kijken, en wuift haar na. De vrouw glimlacht.
Na je aankomst snel naar de zee. Je wilt haar bijna aan kunnen raken. Het is warm op het strand.
De zee doet wat ze altijd doet. Bij het eerste contact is ze terughoudend, ze doet alsof je er niet bent. (Ze laat je waarschijnlijk verstaan dat het te lang geleden is.)
Je brengt je verhaal, in het zaaltje. Iemand vraagt je hoe vaak je die lezing nu al hebt gegeven. Je zou het niet weten. (Het maakt je nog altijd een klein beetje verlegen, al merkt hopelijk niemand dat. Je voelt je vereerd, dat er mensen komen luisteren.)
Later op de avond nog even terug naar de zee. Je kijkt. Ze ziet je, je voelt het. Ze weet dat je er bent, je voelt het. Wat je haar wilt vragen, het vormt zich nog niet in je hoofd.
Een warme en rusteloze nacht. Veel verhalen door elkaar, in een soort slaap.
Vroeg in de ochtend. Eerst naar de zee. (En onderweg ook de kranten, natuurlijk.) Je ziet je vragen in je hoofd. Ze blijven aan deze kant van de woorden. De zee hoort je vragen zonder woorden, je voelt het.
Een mooi gesprek over zingeving, geloof, spiritualiteit, zoeken, sommigen met een god, anderen zonder. (Je denkt ook aan de zee. Je kijkt naar je handen.)
Je denkt aan iemand. Wat zal de zee zeggen?
De namiddag is te warm om naar de zee te gaan. Het maakt je een beetje rusteloos dat het misschien al laat zal zijn als je weer daar zult zijn.
Een gesprek over een boek dat binnenkort uitkomt. Je voelt je een deel van iets.
Na de filmvertoning hol je bijna naar de zee. Iets van het licht wil je vastleggen. De foto’s zullen hun eigen werkelijkheid zijn. Wat je hier ziet, is alleen hier.
De zee zegt haar iets.
Je loopt de pier op. Op de bank blijf je heel lang zitten. Daar, boven het water.
Zoveel herinneringen komen terug. Met wie je hier ooit was, op deze plek, en met welke verhalen je hier kwam. Iets in je hoofd is open voor de wind, het is een bries. Je beseft iets.
Je probeert te luisteren naar de zee. (De zee zegt nooit wat je zou willen horen.)
Tot je het hoort. “Jij weet waar de stroom is.”
Hoe het water beweegt, de golfbreker betastend, strelend, innemend, vragend, voelend, ruikend, zoekend, vindend.
Terug op weg zie je het ineens. In dat bewegend water, daar. Hoe het over die golfbreker schuimt. Loslatend zonder de verbinding met het water te verliezen. En hoe die andere golf van de andere kant komt. Ze schuiven in elkaar. Je weet niet waar de golf begint en het water ophoudt. En ineens zie je het. Zo zou je lichaam kunnen zijn.
Het is koel op de pier. Zodra je weer aan het land bent, is het weer warmer.
Het vuurwerk zal snel beginnen. Je hebt een herinnering aan dat vuurwerk.
De nacht is anders rusteloos. Andere verhalen.
De volgende ochtend. Vroeg naar de zee. Nu is het echt fris, lekker.
Je staat aan de rand. Het water komt langzaam in jouw richting. Bij elke kleine golf een beetje dichter. Je zult wachten, en terwijl luisteren.
Ineens is het alsof het water, daar, begint te tintelen. Het straalt. Iets in je hoofd zegt: de zee straalt vreugde uit. Je denkt: klinkt dat niet wat onnozel? Je kijkt, en kunt alleen vaststellen dat het wel zo is. Een soort vreugde.
Het water raakt nu je tenen. Ergens hoor je een stem in je hoofd die je zegt dat de zee je graag ziet. Je vraagt je af of dat zo is, of dat zo kan zijn, of dat sowieso mogelijk is. Je hoort iets. “Wist je dat niet?”
Je gaat terug naar het land, laat de rand achter je. Je hoort de zee nog. Je zoekt een mooi schelpje.
Een mooi gesprek over boeken. (Het is alsof je een beetje in je eigen speeltuin bent, denk je, al zoveel jaar. Dat je dat zomaar mag doen. Vragen stellen en mensen doen dromen van of door boeken, of zoiets, moeilijk uit te leggen.) De mensen naast je ontroeren je erg.
Je probeert iets te vertellen over woorden.
Iets met de stroom.
In de tram blijf je oogcontact houden, met de rand, waar het water het land teder raakt.
In de trein. Het boek is nog altijd even dik, ook al ben je al een stuk over de helft. De woorden zijn mooi.
Thuiskomen. Denken aan verhalen. En de dingen die je zag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten