07 maart 2021

Josefina


Ik zag haar voor het eerst bij het wandelen. Ergens onderweg was ik even op een bankje gaan zitten. Ik kijk graag naar mensen. Hoe ze bewegen. Welke evenwichten er in hun lichaam zitten. Hoe het komt dat je net naar die ene persoon blijft kijken. Soms kun je er een verhaal bij bedenken. Soms zie je vermoeidheid, de tijd die weegt, dingen die er niet gekomen zijn. Soms zie je gulzige liefde, verlangen dat nog niet is uitgesproken. En misschien zie je soms iets dat alleen maar in je eigen hoofd bestaat.

Ze was me al opgevallen terwijl ze voorbij kwam. Ik was meteen aangetrokken door de felle kleuren van haar jas en sjaal. Het leek alsof er een lichte aarzeling in haar stap was. Haar schouders waren een beetje naar binnen gebogen, alsof ze zich moest beschermen tegen iets, een of ander gewicht. Even had ze in mijn richting gekeken. Met ogen die niet geheel vrij waren van de zondagmelancholie. Al kan het ook zijn dat die er vooral in mijn ogen was.

Bijna was ik opgestaan om te vertrekken, maar iets hield me nog even daar. Ik zag ineens hoe zij terug in mijn richting kwam. Ze kwam naast me zitten op de bank, vroeg of dat oké was voor mij. Ze heette Josefina. Van dichtbij zag ik dat het niet alleen mijn ogen waren. Ze keek me aan, sloeg daarna haar ogen neer. Het was alsof er een verhaal zat te wachten.

‘Je zult het misschien wel heel raar vinden dat ik hier zomaar kom zitten. Ik vind het zelf ook een beetje raar. Toen ik daarnet voorbij liep, zag ik jouw ogen, en iets in mij zei: met hem kan ik praten, hij zal luisteren, hij heeft al veel gezien.’ Ik vond dat alleszins een mooiere openingszin dan iemand die vraagt of je al boven de 65 bent en je niet lijkt te geloven als je zegt dat je pas 56 geworden bent.

En ze vertelde me haar verhaal.

Ze zat een beetje vast in de liefde.

‘Die vriend van mij, Leo, soms zou ik hem tegen de muur willen duwen of zo. Gewoon opdat hij iets zou zeggen of doen. Ooit dacht ik dat het zijn mysterieuze kant was, die geslotenheid. Ik vermoedde dat er allerlei diepere lagen waren die ik kon bevrijden of zo. Vrouwen denken dat vaak, dat ze een man kunnen veranderen, zodra ze ermee aan de slag kunnen gaan. Maar na een tijd merk je dat sommige mannen voor geen meter te bewegen zijn. Zelf wil je veranderen, wil je dat de dingen heen en weer stromen, maar je botst op iemand die vooral niets wil veranderen.’

Ik vroeg haar wat ze zelf verlangde.

‘Weet je, ik ben zelf ook niet altijd gemakkelijk, ik weet het. Ik ben een beetje gedeukt door het leven, ben soms nogal hevig, of veel. Ik weet het. Maar diep vanbinnen wil ik denk ik gezien worden. Niet zozeer in de zin van veel aandacht krijgen of zo, of de hele tijd horen hoe geweldig ik ben. Nee, helemaal niet. Meer iets van: zie je wie ik ben, waar ik kwetsbaar ben, waar ik groot ben, waar mijn dromen zijn, waar ik in de war ben. Wil je met mij een stuk meegaan, dat gevoel. Als ik dat uit, ben ik kwetsbaar, en als er dan niets terugkomt, voel ik me in de war of eenzaam. En het is niet fijn dat bij elkaar zijn ertoe leidt dat je je alleen voelt, verlaten.’

Ik luisterde, probeerde zo weinig mogelijk te zeggen. De melancholie had ondertussen bij haar plaatsgemaakt voor zachte tranen.

‘En ik weet wel dat hij ook dromen moet hebben. Ik weet dat hij in wezen geen slechte man is. Misschien wil ik soms te veel, maar als je weinig terugkrijgt, ga je misschien een beetje hollen. Soms heeft hij het moeilijk, ik zie dat. Dan wordt hij lastig, begint zich op mij af te reageren. Wat ook een vorm is van jezelf uit de weg gaan. Het voelt dan alsof ik de hele tijd zijn emotionele kussen ben dat alles moet opvangen. Het zou gemakkelijker en evenwichtiger zijn als hij soms even zou vragen of hij klein mag zijn en of ik hem dan heel even zou vasthouden. Dat is directer en eenduidiger, en het verstikt me niet. Ik zou dat dan ook bij hem kunnen doen, wanneer ik dat zou willen. Soms wil ik ook gewoon dat hij er is, dat ik hem aanwezig kan voelen in de ruimte, als gewoon een veilige rustige kracht. Denk je dat ik te veel verlang?’

Ik zei dat ik daarop niet kon antwoorden. Te veel is een wat onwerkbare uitdrukking. Ik zei dat ik het haar toewenste dat ze een manier zou kunnen vinden om twee verlangens in één stroom te krijgen of zoiets.

‘Soms ben ik bang dat ik mijn verlangen op zal geven. Dat ik zal denken dat het toch niet anders kan. Misschien ook wel omdat er ergens in mij een stem is die zegt dat ik er geen recht op heb om me veilig en gezien te voelen. Misschien zal ik denken dat ik het probleem ben, dat ik wel te onhandelbaar of veeleisend zal zijn. Maar ik ben bang dat daardoor de pijn niet over zal gaan. Soms is het alsof ik ons huis niet meer herken, dat het me benauwt om daar te zijn. Heb jij dat soms ook, dat je huid pijn doet?’

Ja, zei ik. Ik had het de voorbije dagen nog gevoeld af en toe. Ze keek me aan, leek een beetje in de war, al was er ook iets van een geruststelling.

‘Het is alsof het verkrampt, zo hier vooraan, als ik eraan denk dat ik me bij iets neer zal moeten leggen. Dat gevoel klopt niet. Ik wil ook niet zomaar opgeven wat we samen hebben opgebouwd. Maar ik wil ook niet dat ik de rest van mijn leven in ademnood zal zijn. Ik ben bang dat het me bitter zou kunnen maken. Misschien zal ik denken dat het anders zou kunnen zijn, alleen of met iemand anders, maar iets in mij zal zeggen dat ik er geen recht op heb. En dat zou niet kloppen. Misschien moet ik het nog eens proberen. Een rustige atmosfeer maken en hem dan vragen wat zijn verlangens zijn. Misschien zal ik zo iets te weten komen dat ik nog niet wist. Misschien zullen we zo ergens een deur openen die tot nu toe gesloten was. Of misschien zullen we inzien dat we wachten op iets dat niet zal komen, niet kan komen.’

Haar verhaal maakte me een beetje verdrietig. Ik wou zo graag voor haar dat het anders zou zijn geweest. Als het niet zou bewegen, zou er misschien een grauwe sluier over haar mooie gelaat komen. Dat kun je zo niet zeggen tegen iemand, maar ik dacht het wel.

‘Dankjewel voor het luisteren. Het heeft me geweldig geholpen om alles nog eens op een rijtje te zetten. Je bent een goede luisteraar. Niet iedereen kan dat. Ik wens je nog een heel mooie zondag.’

Ze stond op en vertrok. Er was iets veranderd in haar schouders. Ze stapte ook op een andere manier.

Ik bleef nog even zitten. Er kwamen nog mensen voorbij, maar het was alsof ik hen niet echt zag. Ik dacht aan Josefina. Na een tijdje stond ik op en ging terug naar huis. Ik stelde vast dat ik het een beetje koud had gekregen. Thuis zou het warm zijn, wist ik.

Geen opmerkingen: