Klaar voor de reis. Zo noem je het steeds. En zo is het goed. Klaar voor de reis over de grens.
Onder je huid moet iets nog in de plooi vallen. Je bent niet uit handen gegeven, aan het ritme van de trein. Nog niet. Hoop je.
Gezichten schuiven door je hoofd. Zou je ze aan kunnen raken?
Wat zou je doen als iemand nu met je mee zou reizen? Je zou iets fluisteren, waarschijnlijk.
De twee Amerikanen die net instapten, ze zijn geen voorstander van fluisteren.
Het grote station voorbij. In de trein die je over een grens zal brengen.
Je stuurt iemand een verjaardagsberichtje. Dat je bijna over de grens gaat, zeg je. Je probeert het zo te berekenen dat het zo zal zijn bij aankomst van het berichtje. In je hoofd volg je het berichtje terwijl het door de lucht vliegt, helemaal naar de andere kant van het land.
Het landschap daar, aan de andere kant van het raam. Het aarzelt nog een beetje, durft je nog niet aan te spreken.
Je had het er de vorige dag nog over, met een dierbare. Dat de aankondigingen in de trein zo anders zijn, daar over de grens. En ja. Er volgt een hele uitleg, van iemand die zich voorstelt als “Zacharie”. Hij zal ons vergezellen tot in Rotterdam. (Maar jij gaat zo ver niet, hoe moet dat dan?) Hij doet het in vier talen. Bij elke volgende taal wordt de aankondiging iets korter. Als hij later binnen komt wandelen, niet met een karretje, maar met een imposante rugzak, denk je even dat het een cateringterrorist is. Vooral omdat hij eerder aankondigde: “I also have some croissants on me.”
Het vergeten voorbereiden. Of is het loslaten?
Een overstap. Een station waar je ooit veel brieven schreef, daar op die perrons, in de wind. Het is stil vandaag. Op het andere perron loopt een man te zingen. Een mysterieus lied, uit een ver continent.
Het is bijna weer zo: de trein neemt je over, uiteindelijk, altijd.
Je blijkt in de stilteafdeling van de trein te zitten. Op het raam hangt een sticker: “Hier kunt u de horizon bewonderen.” Soms kunnen woorden de poëzie verhinderen.
Je zou het haar willen zeggen: ‘Kijk, zie je dat?’
Het station van de bestemming. De trap die je altijd even doet duizelen.
Het station van het vertrek weer naar huis.
Verhalen in je hoofd. Waar het verleden het heden raakt.
Je weet niet juist hoe het zit. Maar het is alsof je de grenzen in je lichaam beter ziet dan die in het landschap daarbuiten.
Beelden in je hoofd, je probeert ze te herkennen, dicht bij je te houden, ze schuiven weg, soms. Het kan je nog altijd bang maken, dat ze dat kunnen doen, dat ze niet bij je blijven.
Je bent aan de andere kant van een lijn, denk je, in je lichaam.
Het lichaam van de terugreis is een ander lichaam.
De vrouw die de hele tijd zit te roepen tegen haar zoon. Opvoeding is een publieke zaak, blijkbaar. Dit is dan ook niet de stilteafdeling van de trein. Bij aankomst in het station neemt ze hem liefdevol vast, en klemt hem tegen haar lijf.
Terug het station van de overstap. Het was altijd een niemandsland. Het vertelde je iets over de liefde.
Zou je het kunnen? Hier eindeloos brieven schrijven?
De trein is daar weer. De trein van de grens.
Dat het zou kunnen, denk je, dat alles aan je is voorbij gegaan. Zomaar.
Soms hoop je dat iemand ineens zou antwoorden op een vraag die je ooit stelde, ergens.
Je nadert het einde van je boek. Terwijl probeer je te zien waar ze is, de grens. Waar ze zou kunnen zijn.
Terug in het grote station. De laatste wissel. Het boek is uit, ondertussen. Het beweegt nog in je hoofd. Je kijkt naar de mensen op het perron. De vrouw met de ukelele stapt in jouw trein. Er is een verhaal.
Het boek heeft je iets geleerd. Over de liefde.
Ergens onderweg heb je woorden gelegd, in het landschap daarbuiten. Ze wachten.
De laatste halte voor de aankomst. Onder de plek van de vliegtuigen. Op het andere spoor staat een trein die straks verder zal rijden, over de grens. In het halletje, op het klapstoeltje, geeft de vrouw haar kind heel rustig de borst. Alles lijkt te zijn zoals het moet zijn.
Misschien komt alles nog wel goed, denk je, terwijl je even later uitstapt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten