De vorige avond. De maanavond. Alsof opgespaard verdriet er ineens allemaal uit moest. En daarna werd het rustig. En de maan keek toe.
Het veranderde de nacht. De dromen waren ingewikkeld als steeds, ondertussen. Maar de nacht lag beter, of zoiets.
Hoe zou de nacht de anderen dragen, denk je wel eens ergens in het donker voor de dag.
De klokken blijven luiden. Het klappen mag dus nog verder gaan.
Mooie nieuwe kleine bloemetjes.
Sommige planten op het terras zijn zomaar van de ene naar de andere bak gegaan. Zouden ze dat ’s nachts doen? Stiekem? Of heel zelfbewust overdag? Zo van: niemand doet mij iets.
Het andere deel van het verslag bijwerken. Je plakt er nog enkele grafieken in. Dat doet het altijd goed. Net echt.
Je bent zo blij dat je je zus even kunt zien hier dichtbij voor je neus daar in de verte. Je zou nog zoveel willen vertellen en vragen. De grens is er even niet.
De vergadering. Soms drijf je even weg, stel je vast.
Verhalen in de krant van mensen die graag even alleen zouden willen zijn.
Ingewikkelde kwesties, zoals muntjesroutine. De muntjes, normaal steeds in de buurt. Meer als een ritueel. Of om altijd gepast te kunnen antwoorden op vragen van een groot klein meisje. Het aanschaffen van de muntjes, steeds dezelfde, verloopt normaal via de krantenwinkel. Normaal is er niet meer. De krantenwinkel is toe. Twijfel en zelfreflectie. Of het geoorloofd zou zijn om over te stappen op andere muntjes, die wel bereikbaar zijn. Of er dan geen sprake is van muntjesverraad. In het kader van de zelfopvoeding tot weerbaarheid in wankele tijden heb je een goed gesprek met jezelf. Het mag, dus. Je vindt een mooi metalen doosje met (bio en fair, staat erop) muntjes, binnenin ook nog in een intellectueel papiertje. Kan een nieuw ritueel worden.
Doet je denken aan de fototoestelkwestie. Dat het zo lang duurde eer je je eerste digitale fototoestel kocht. Alsof dat een verraad was aan dat trouwe analoge toestel, dat zo lekker zwaar in je hand lag. Toen zelfs je vader een digitaal toestel had, was er eigenlijk wel geen argument meer over.
Belangwekkende problemen dus.
De wat zonderlinge man in de winkel. Hij beweegt zich een beetje organisch door de ruimte. Terwijl hij bijna aan de kassa is, stelt hij nog een vraag aan de mevrouw die bij de winkelkarretjes staat. Ze maakt die telkens weer schoon, en geeft dan een seintje aan de mensen die buiten wachten. Hij vraagt haar iets om te dromen. Hij droomt niet meer, zegt hij, en hij zou graag dromen. Ze geeft hem een doosje met thee. Ze zegt dat ze wel geen droomgaranties kan geven. Hij is blij. En doet er vervolgens nog een eeuwigheid over om zijn boodschappen in zijn tas te stoppen.
Een mooi gesprek. Iets over liefde en verdriet. Iets over beelden voor de vrijheid die er wel is, en de schoonheid daarvan.
Iets over hoe groot het soms is.
Iets over de dingen waarover je zo weinig kunt zeggen. Alsof het er niet mag zijn, dat wat er is, dat wat misschien gewoon een stuk is van wie je bent.
Iets over de kinderen.
Je ziet ze wel vaak nu, in je hoofd, in je lichaam. De papa’s en de mama’s, in alle vormen, en hun kinderen. In allerlei bubbels. Bubbels van nabijheid, van afwezigheid, van verlangen, van liefde, van tekortschieten, van twijfel, van hoop, van verdriet. Je kijkt er graag naar. Hoe ze bewegen. In rafelende verhalen. Het licht van de maan kan er altijd nog door.
Ze zijn daar.
Je hebt het meisje niet zien fietsen, besef je ineens. Misschien morgen terug.
De jongen in het nieuws. Over wat hij mist. Het slagwerk en de scouts. Ja, voor de vrienden. De scouts, voor de vrienden. De vrienden dus. En ook mijn lief. Dat komt er nog net achteraan, zo op het einde. Het komt nog wel goed met de wereld.
De vrouw die zegt dat ze ’s morgens haar vier kinderen en ’s namiddags haar vier schoonkinderen zal uitnodigen. Want dat toch niemand dat weet. Tot haar man haar eraan herinnert dat ze dat nu net wel op de televisie heeft gezegd.
En daar komt het meisje alsnog voorbij fietsen.
Alsof de dag zich alleen maar zo mocht neerleggen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten