Het licht lijkt zo onschuldig. Het is er gewoon.
En het is niet zo dat het licht onverschillig is of zich afkeert.
Het is er. Zoals het onvatbare leven.
Misschien is het fijn om in god te kunnen geloven. Je bent blij voor hen, hopelijk voelen ze zich geborgen en gedragen, op een weg met een bestemming. Je vindt het al moeilijk genoeg om ook maar iets te vatten van die onstilbare drang tot leven dat het leven zelf is. De immense troost die uitgaat van dat ene grassprietje dat zich tussen het beton door naar buiten wringt. Die drang is zo naakt, zo zonder woorden, zo zonder verklaring, zo zonder grote beginner al ingewikkeld genoeg.
De zee probeert je dat geduldig uit te leggen, en kan daar rustig nog tot in de eeuwigheid mee doorgaan, zee die je bent.
(Hoe kwam je hier nu eigenlijk bij?)
O ja, het licht dus. Misschien is het licht ook wel als een grassprietje dat naar de zee verlangt.
Het licht dat er al is wanneer je wakker wordt.
Je spreidt de week een beetje voor je uit. Je maakt een lijstje, probeert de dagen in je hoofd te zien. Je schikt en herschikt een beetje. (En ook deze week zal alles wel weer een beetje anders lopen.)
Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?
Ze zijn er nog, en er zijn nog verhalen. Je adem legt zich rustig neer bij zichzelf.
Iets over schrijven, en dat boek, dus.
De eerste vergadering van de nieuwe week. Het is jouw verslagbeurt. Je schrijft alles zachtjes op in je schrift.
En je wilt nog veel verhalen horen.
Je denkt nog aan beelden uit die serie waaraan je in het weekend begonnen bent. Je had enigszins geaarzeld om eraan te beginnen, al weet je niet waarom. Je zus had net als jij nog even geaarzeld, wist ook niet waarom. In de krant lees je een bespreking ervan.
Je fietst naar het postkantoor. De middagsluiting – je wist niet dat die er was – is net begonnen. Later in de namiddag fiets je nog eens terug. De rij die staat aan te schuiven is net iets te lang voor jou. Het zal voor de volgende dag zijn.
(Eigenlijk was je een beetje bang dat het stukje dat je geschreven hebt en dat er sinds die ochtend staat niets zou doen. Het is helemaal anders. Je merkt dat het daar een weg vindt, dat het iets raakt bij een aantal mensen. Je weet nog altijd niet goed hoe dat werkt. Maar je voelt je dankbaar, en verlegen.)
Je bereidt je voor op de volgende vergadering. Je kijkt ernaar uit om nog eens met haar te overleggen. Ze doet je altijd glimlachen. Heel snel probeer je alles in je hoofd te verzamelen, alle vragen die je wilt stellen, alle dingen die je in de tijd hebt gezet in je hoofd. Alles zit klaar.
Je werkt nog enkele teksten af. Er komen telefoons. (De tijd is weer voorbij gevlogen.)
Alle dingen die je nog zou moeten doen. Ze komen nog wel. (Alles zit netjes in je hoofd.)
Bij het koken geniet je elke dag weer van die stenen kruik die je van een vriendin kreeg. Ze zei je dat het wel zou lukken om de olijfolie netjes in de kruik te krijgen zonder te morsen. Ze had gelijk, zoals altijd. En elke dag wacht je voorzichtig tot de olie komt, terwijl je de kruik kantelt. Klein geluk.
Morgen neemt ze afscheid van haar schoonmoeder.
En de pijn in je rug. En de dingen die nabewegen in je lichaam. Huidverwarring, als iets dat jou telkens weer terug zou willen halen. Je kijkt ernaar.
Misschien hoef je de weg niet te kennen.
Misschien is het licht geduldig.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten