Je verlangt traag. Naar stille woorden. En welke huid die zouden zijn.
(Misschien was je gewoon heel erg moe vandaag, na die drukke dag van gisteren. Misschien wou je minder indrukken.)
(De Goldbergvariaties door dat strijkerstrio. Ze leggen zich over je huid. Voorzichtig.)
Je bent er al een beetje aan gewend, weer naar de kinesiste gaan. Je kunt jezelf al iets meer uit handen geven. En dit mondmasker ligt ook beter dan het andere.
Nadien loop je traag door de tunnel onder de sporen. Daar wou je nog eens zijn. Mensen zijn op weg naar ergens. Het ontroert je zo. De schermen weer zien met de vertrekuren. Alsof ze allemaal nog gewoon daar zijn en op je wachten. De treinen.
Je denkt nog even aan woorden uit de vergadering van de vorige avond. Die ene man had het heel uitvoerig over ‘een redelijke mate van zekerheid’. Hoewel het over de jaarrekening ging, was er toch een aarzelende poëzie in die woorden. Die andere man had het over ‘een korte notendop’. Wat conceptueel wel een beetje ingewikkeld is.
Je fietst door de stad. Je houdt je netjes aan de regels, pas thuis zul je het masker afnemen. Je ziet je adem in het masker, hoe het mee op en neer gaat. Het is alsof je nog beter ziet hoeveel je ademt, en je ademt net daardoor nog uitgebreider of zo, gewoon voor het overweldigende plezier van het ademen. Anders zou die adem misschien gewoon alledaags onopgemerkt gebleven zijn.
In je hoofd zit je met iemand in de trein en heb je een lang treingesprek. Een gesprek tot Eupen en terug, of zo.
Het deed je zo’n deugd toen je dat las onlangs. Die man die zei dat hij het miste, gewoon de trein kunnen nemen naar Eupen, om rustig te kunnen lezen.
(Toen je de eerste keer uitstapte in Eupen was je wel een beetje teleurgesteld dat het station er enigszins lullig uitzag. In je dromen was dat een immens gebouw in art deco of zoiets. Je was met een geliefde, en jullie haalden nog net de bus, waar je een poging deed tot iets vragen in het Duits. Er was ook nog iets met kleine kikkertjes, in die vakantie.)
De eerste videovergadering van de dag. Je ziet een man uit Wenen. Je zou hem zoveel willen vragen, maar er moet een panelgesprek voorbereid worden. (Je voelt dat je moe bent. Je hoofd kan niet te veel complexe zinnen en vragen aan.) Mensen verlangen naar verhalen, denk je. Iets in die aard zeg je. De woorden komen een klein beetje stotterend in het Engels.
Mensen zijn verhalen vertellende wezens. Je verlangt naar verhalen.
(Je denkt aan die serie waarvan je nu – door die gratis bon – eindelijk het vierde seizoen kunt zien. Ze zijn zo geweldig, die acteurs, die personages. Hun wankele tegenstrijdigheden, hun gedeukt zijn, hun verlangens, hun dansende gevechten, hun pijn. Hoe ze telkens toch weer bij elkaar uitkomen.)
Je staat aan te schuiven aan de winkel. Ineens voel je een kleine kriebel in je keel. Gewoon een kriebel. Je probeert je niet te concentreren op je kriebel. Je weet niet of het zal lukken om te zeggen welk brood je wilt zonder die kriebel uit te nodigen. (De kriebel gedraagt zich goed, en verdwijnt, even nadat je weer buiten bent.)
Je vindt dat een decolleté in het algemeen wel een goede uitvinding is. Ook in het kader van de universele wereldvrede. Die mevrouw die je passeert bij het fietsen nadert evenwel de uitfloeprand. Het zou bijna fout kunnen gaan. Maar ook het begrip fout kun je met milde aandacht bekijken.
De tweede videovergadering. Je collega’s lijken ook moe. Zij zullen zich ook netjes houden aan de komende vrije dagen. (Zij wel.)
Je wilt die twee verslagen nog schrijven, om ze weg te hebben. Het wankelt een beetje. Je zou van dun papier kunnen zijn nu.
Hoe gaat het met je? Hoe gaat het met je? Verhalen komen naar je toe. Nadien denk je, bij de afwas, hoe je het mist om nog eens gewoon met haar te kunnen praten. Over lijnen die het leven in je maakt.
De man en de vrouw in dat programma. Ze vertellen hoe ze hun kinderen missen. Je begint spontaan mee te snotteren. (Je bent een watje.)
In het journaal gaat het over de echt belangrijke dingen. Er gaat net iets te veel onkritische tijd naar DE tweedeverblijvers en DE communicatie over die gemarginaliseerde groep die EINDELIJK een perspectief krijgt. De minister-president is net IETS te gulzig in het willen aankondigen van deze grote doorbraak die dit onrecht EINDELIJK recht zal zetten. Voor een bepaald soort gretigheid zou het woord obsceen kunnen gebruikt worden.
Je had al een paar keer aan haar gedacht, net deze dag, en je leest een verhaal van haar. Iets over verdrietige opstandigheid tegen de dingen. En je zou iets willen kunnen doen. Ze zegt je dat jouw verhalen, elke dag, iets doen voor haar. (Het maakt je klein.)
Vertel eens hoe je schrijft. Dat zou een vraag kunnen zijn voor een traag gesprek.
Vertel eens over de kinderen.
Vertel eens over het verdriet.
Vertel eens over de eenzaamheid.
Vertel eens over je droom.
Vertel eens over wat je niet weet.
Vertel eens over je angst.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten