Mag ik bij je komen zitten, vraagt iemand je in je droom. Het mag.
Je kijkt naar jezelf, in die droom. Om te zien hoe je het doet.
De zaterdagboodschappen. (Met aardbeien. Volgens je droom mag het.)
Eerst die ene tekst afwerken.
En dan je stukje. Er komt een titel die je niet helemaal verwachtte. Dat zal het dus worden. Je volgt de woorden, zoals ze komen. (Je had het jezelf gemakkelijker kunnen maken, denk je. Je probeert woorden te zoeken voor iets dat je in je hoofd ziet, ergens, maar waar je de vinger nog niet helemaal op kunt leggen. Sommigen zullen weer zenuwachtig worden, vermoedelijk. Het zij zo.)
Een mevrouw belt je. Of je een lezing wilt komen geven in november. Het is een fijne vraag.
(Op een of andere manier komen dat boek van de vorige dag en het gesprek met die mevrouw samen in het stukje. Misschien is het wel goed soms, gewoon de rivier volgen en kijken naar de dingen die naar je toe komen.)
De stad in om het kaartje naar het postkantoor te brengen.
Nog even langs de boekhandel. Het ritme is al anders dan de vorige keer.
Op weg naar huis nog enkele gesprekjes. Je bent blij voor iemand.
Je zou nog zoveel moeten doen, maar je laat het. Eerst even gaan liggen. Alsof je in een andere laag van de dag wilt kantelen.
De stapel boeken op de tafel. Een voor een netjes (nou ja, redelijk netjes) inpakken. Omslagen vullen. Het lijstje is bijna klaar. Het is natuurlijk veel te laat, maar de jarigen zullen het je hopelijk wel vergeven.
Een cadeautje netjes inpakken behoort wel niet echt tot jouw kerncompetenties. Maar je hebt wel die grote rol donkergroen inpakpapier. (Daarmee kun je nog wel enkele jaren verder. Beter een suboptimaal ingepakt cadeautje dan helemaal geen cadeautje.)
Je ziet dat er in je voortuin ineens een redelijk gigantisch opblaasbaar zwembad ligt. Weggewaaid, ergens.
De ingepakte pakjes liggen op twee stapels. (Het is raar hoe dat werkt. Alsof iets van de wereld terug bij jou binnenkomt. Alsof je daardoor iets terug in balans kunt brengen.)
De dingen die je terug opnieuw doet, stap voor stap. Het is alsof je op een of andere manier telkens opnieuw je lichaam moet herschikken.
Je ruimt de tafel weer op. Je handen beginnen te trillen, iets maakt je ineens rusteloos. Het was ergens opgespaard.
(Misschien is het wel zo dat je jezelf elke dag opnieuw in elkaar moet zetten.)
(Het nulpunt zal nog niet voor de zaterdag zijn, denk je.)
Een fijn terrasgesprek. Het eerste cadeautje vindt een bestemming. (Iets in de kosmos legt zich neer.)
Je kijkt naar het landschap in je hoofd. Zijn ze er nog allemaal?
(Je was iets aan het zoeken in dat stukje eerder die dag. Iets ervan begrijp je nu beter, zoveel uur later.)
(Zoals je eerder van de week ineens iets begreep over een motto dat je zelf ooit gekozen hebt. Door dat boek.)
Dingen die zich neerleggen in je lichaam.
Je kijkt naar je handen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten