03 juni 2020

Gedachten 78

De nacht was een beetje aan de korte kant.

Je springt sierlijk de dag in. (Alle aanwezige getuigen kunnen dit bevestigen. Geen dus. Ja dus.)

Heel warm water op je rug in de douche. Het mag, altijd weer.

Je ligt op de tafel van de kinesiste. Hoe je ademt, het hangt ook af van hoe de nacht was. Misschien zelfs van de maan. Het kan elke keer anders zijn. Je adem moet de rivier vinden, telkens weer, en dan gewoon de rivier zijn. Af en toe moet je zoeken. Op je buik op een tafel liggen met een masker op en terwijl je lichaam en je huid ontspannen en ook nog iets interessants proberen te vertellen, het kan ingewikkeld zijn. Je hebt het al eerder gemerkt, soms is het even zoeken naar de rivier, in zo’n masker. Je ligt op de tafel, en ineens, gedurende een halve seconde, is het alsof je niet meer kunt ademen. Je kunt kijken en terugkeren. Maar in die ene halve seconde zie je ook een flard van hoe het moet zijn, hoe gruwelijk beangstigend het moet zijn, als je echt niet meer kunt ademen, en als je geen enkele controle hebt over dat wat ervoor zorgt dat er geen lucht door je keel gaat.

Een lijst dingetjes te doen. Je zou opnieuw moeten kunnen beginnen aan die grotere tekst, maar eerst moeten die dingen van de tafel zijn. Je concentreren op het bij elkaar passen van een tekst wil soms zeggen dat je eerst de tafel leeg moet maken. Terwijl je de dingetjes doen, komen er steeds nieuwe dingetjes bij. (Wat ook een korte samenvatting van het leven zou kunnen zijn.)

Je ziet berichten voorbij gaan. Je ziet woorden die je koude rillingen geven. Het woord combo. Brrr… Of nog erger, het woord taalnazi. Een woord kan moeilijk nog fouter zijn dan dat.

(Je collega noemde je ooit een taalpuritein. Je antwoordde dat dat taalpurist moest zijn. Om een of andere reden denken mensen soms dat je iets strengs uitstraalt. Je weet niet waar ze het halen.)

Wanneer je er ook voorbij fietst, het lijkt alsof op die ene plaats die ene mevrouw steeds op het trapje voor haar deur zit. (Misschien ben je voorspelbaar klokvast, kan ook.)

Hoe gaat het met jou? (Om een of andere reden voelde je dat het goed was om het te vragen, je hoorde haar al een tijd niet meer.)

Je beweegt sierlijk door de winkel. (Er zijn geen getuigen, gelukkig.)

Een verhaal van verdriet. (Je zou iets willen kunnen met je armen.)

Tussendoor ook nog de vergadering van die avond voorbereiden.

Er komen nog dingetjes bij.

Je denkt aan verdriet en de zee.

Je maakt een tussenplek in je hoofd tussen het werk (ene kamer) en koken en eten (andere kamer), door even op het terras te gaan zitten.

Weer binnen krijg je het koud, zoals wel meer, net op dit moment. Je rug zeurt.

Jeroen Meus vertelt iets over nieuwe aardappelen. Je denkt aan je grootmoeder. Hoe ze vroeger elk jaar, vanaf een bepaald moment, nieuwe patatjes wilde. Ze werden gebakken in die zware oude pan van Le Creuset. Jij bent ze blijven gebruiken, tot net aan de verhuis. Als kind vond je dat niet zo heel erg lekker. Maar zij wel.

In het journaal zie je de eerste minister. Iets in haar ogen bevalt je steeds. Ze heeft een aanleg voor onverwachte poëzie. Ze zegt ineens dat we de tijd de tijd moeten geven. Dat kan voorlopig niet verbeterd worden.

Je lichaam lijkt een beetje in de war. Misschien is het iets met adem, verdriet, armen, trage stilte.

De blues is goed, helpt je door de woorden.

2 opmerkingen:

tania zei

mooi!

Jan Mertens zei

dankjewel daarvoor Tania