Het kleine meisje loopt naast me. In een immense woordenvloed vertelt ze alle belangrijke dingen. We zijn samen op weg om twee grote groene ballen te gaan halen voor een actie op het plein.
Ik vraag haar of zij veel speelplekken heeft. En ze vertelt over de tuin bij hun huis. Er zijn blijkbaar in de boom twee speciale plekken. Een daarvan is er maar pas bijgekomen blijkbaar. Ik vraag haar of er dan een boomhut is of zo in die boom.
Nee, natuurlijk niet, zegt ze. Want dat mag toch niet. Je mag toch geen dingen maken in de boom. Want die boom, ook daarboven, dat is natuur. En dat is dus eigenlijk hetzelfde als bij de mens. Want die leven allebei.
Ik vraag haar of ze denkt dat het pijn doet aan de boom als je er een nagel in zou slaan. Ze moet even nadenken, alsof ze het probeert te voelen ergens. Ik heb de indruk dat ze niet meteen een plekje in haar lijf kan bedenken waar die nagel niet al te veel pijn zou doen om op een rustige manier in haar hoofd de vergelijking met de boom te kunnen denken. Ja, zegt ze dan, ik denk het wel.
We zijn dus onderweg om twee grote ballen te halen. Hoewel ze niet allebei even groot zijn. Ik vraag haar welke bal ze het liefst zou willen meerollen, de grote of de heel grote. Toch maar de grote, zegt ze. Ik zeg: je bedoelt dus de minst grote van de twee. Ja, zegt ze. Als ze de twee ballen ziet, neemt ze toch maar de meest grote van de twee.
Op weg naar het plein nemen we een binnenweg. Waarom gaan we langs hier, vraagt ze. Ik zeg dat ik het zo mooi vind langs dat weggetje, omdat er zoveel mooie groene planten zijn. Het lijkt wel alsof je door een groene gang gaat. Dan vraagt ze of ik weet wat haar lievelingskleur is. Groen, zegt ze. Met nog een belangrijke correctie erachteraan: maar niet omdat dat van de partij is, maar gewoon omdat ik dat de mooiste kleur vind. Ik hou wel van mensen die nauwkeurig kunnen formuleren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten