(En om een of andere reden denk je dat de tijd vorig jaar toch trager ging. Dat dacht je vorig jaar trouwens ook. Dat het al half december is, het is eigenlijk onvatbaar, denk je. En dat soort dingen.)
Die heel gevulde week nog, denk je. (Als ik die min of meer in één stuk doorkom, komt het wel goed.)
(Het was toch ook de afspraak met de kosmos dat die verkoudheid sneller helemaal voorbij zou zijn? Hoezo afspraak, zegt de kosmos?) (Leven in onbestendigheid, een dagelijkse oefening.)
Je denkt nog aan die serie waarvan je de laatste afleveringen de vorige avond zag. (Je hebt zitten roepen tegen het scherm, je hebt zitten wenen, alles. Dat die man dertig jaar door kon gaan, vooraleer men hem eindelijk kon pakken…) Je bent er midden in de nacht van wakker geworden, in een kramp. Je ziet die vrouwen de hele tijd voor je. (Iets in je huid voelt alles, zo lijkt het.)
Die avond, de vergadering, voor het scherm. (Je bent eigenlijk wel blij dat je thuis kunt blijven.) Een boeiende discussie.
Een andere dag. De controle bij de tandarts is goed. (Je doet het nog goed voor je leeftijd, blijkbaar.) Je hoort een geweldig verhaal over duiken, en onder water ruzie krijgen.
Twee vergaderingen. Je bent blij haar terug te zien, na zo lang. (In je hoofd ben je die andere vergadering al verder aan het voorbereiden.)
Verhalen van de collega’s. Ze weven zich tussen de dingen.
Die avond. Een nieuwe klimaatwake. Je hoort hoe ze vertelt over haar boek. (Je hebt het bijna uit ondertussen.) Het ontroert je weer erg. (En je denkt ook: dit verhaal is genoeg.)
Een andere dag. Het is de sterfdag van je moeder, zie je. Vijf jaar al. (Beelden komen terug van die dag. Hoe het was, daar, toen, samen met je zus.)
(Alle dingen die je denkt, en niet denkt, alle dingen die je zou moeten denken, en niet denkt. Of zoiets.)
Je werkt nog de laatste dingen af voor de vergadering van de volgende dag. (Je wilt dat alles netjes voorbereid is.)
Die avond. (Eerst naar huis, dan terug naar de grote stad.) Je zoekt een plekje in de zaal. De twee sprekers op het podium voeren een boeiend gesprek. (Soms denk je: nee, soms denk je: ja. Soms heb je geen zin in telkens opnieuw dezelfde vragen. Doe iets, denk je.)
In de trein terug lees je verder in het boek.
Een andere dag. Die ene vergadering. Je hebt alles goed voorbereid. Alles loopt vlotjes (behalve de techniek, af en toe). (Eigenlijk maakt het je zo gelukkig, die mensen bezig zien. Hoe het gegroeid is, hoe de dingen bewegen. En dat je daar een klein schakeltje van mag zijn.)
Die avond, gewoon thuis. (Nu eerst even de douche schoonmaken.) Je werkt de dingen bij, de punten op het lijstje.
(De nacht is diep.)
De volgende dag. Het ritueel van de vrijdagtekst.
Het prutswerk om die ene tekst op de website te krijgen. (Uren heeft het je al gekost.) (Het is waarschijnlijk ook een oefening in onbestendigheid. Een tekst die zich niet wil neerleggen.)
Weer eerst even naar huis, om dan weer terug te keren. Weer een avond in dezelfde zaal. Dit keer is het de grote zaal, waar je onlangs nog je grote held zag zingen. Dit keer zit je in een loge, zie je nog beter hoe groot de zaal is. De drie Franse sprekers komen het podium op. Meteen al een overweldigend onthaal. Het gesprek danst zwierig alle richtingen uit. (Dit is zo Frans, denk je de hele tijd. Wat een spektakel. Mensen die kijken naar mensen die gedachten formuleren en laten dansen.)
Je bent moe, in de trein terug. Je leest nog een stukje in het boek.
(Die nacht denk je aan dingen die je zou willen zeggen in de vergadering de volgende dag. Iets met een afscheid.)
De volgende ochtend. Boodschappenronde. Alle spullen op het aanrecht.
Op weg naar de trein loop je nog even om langs die alternatieve kerstmarkt. (Die kun je nog net aan, zo lang maar niet naar de ‘niet-andere’ moet gaan…)
Trein met hindernissen. Beetje te laat. (En erg moe, merk je.)
In de vergadering. Dingen die je al wist, eigenlijk. Misschien wou je een bevestiging. (Je lichaam heeft al beslist, denk je, voel je.) Je vertrekt voor je de dingen hebt kunnen zeggen die je wou zeggen, je hebt een trein te halen.
(Waarom kan die ene man niet gewoon stil zijn, dit is de stiltewagon?)
Je leest de laatste bladzijden van het boek. (Het heeft je zo diep geraakt…)
Net op tijd thuis, voor je bezoek arriveert. Verhalen.
Na de afwas. Je horloge valt op de grond, het is stuk. (Verdrietig.) (Is dit ook een oefening in onbestendigheid? Misschien heb je nog dat horloge dat je van je moeder kreeg? Misschien werkt dat nog?)
Je zoekt naar dingen die niet stuk gaan. (Je weet – interne dialoog – dat dingen nu eenmaal stuk gaan, jijzelf ook, en dat daarmee geconfronteerd worden ongetwijfeld goed is voor je spirituele ontwikkeling.) En ineens zie je het potlood met de twee kanten, rood en blauw. Iets van vroeger, dat zomaar gebleven is, misschien zonder functie in deze tijd, maar het is bij je gebleven.




