28 augustus 2016

Wist je dat niet

Een verlangen naar de zee. En ook een beetje schrik, voor het gesprek met de zee. Of zoiets.

De tram rijdt langs het water. De zee is mooi. Het is altijd een beetje veel, veel ineens. Maar de zee blijft er rustig bij.

De oudere mevrouw stapt moeizaam in. Ze zegt aan haar man dat hij haar moet duwen, op de treden. Hij duwt. Ze is binnen. De tram vertrekt. Ze geeft hem een kushandje. De man blijft staan kijken, en wuift haar na. De vrouw glimlacht.

Na je aankomst snel naar de zee. Je wilt haar bijna aan kunnen raken. Het is warm op het strand.

De zee doet wat ze altijd doet. Bij het eerste contact is ze terughoudend, ze doet alsof je er niet bent. (Ze laat je waarschijnlijk verstaan dat het te lang geleden is.)

Je brengt je verhaal, in het zaaltje. Iemand vraagt je hoe vaak je die lezing nu al hebt gegeven. Je zou het niet weten. (Het maakt je nog altijd een klein beetje verlegen, al merkt hopelijk niemand dat. Je voelt je vereerd, dat er mensen komen luisteren.)

Later op de avond nog even terug naar de zee. Je kijkt. Ze ziet je, je voelt het. Ze weet dat je er bent, je voelt het. Wat je haar wilt vragen, het vormt zich nog niet in je hoofd.

Een warme en rusteloze nacht. Veel verhalen door elkaar, in een soort slaap.

Vroeg in de ochtend. Eerst naar de zee. (En onderweg ook de kranten, natuurlijk.) Je ziet je vragen in je hoofd. Ze blijven aan deze kant van de woorden. De zee hoort je vragen zonder woorden, je voelt het.

Een mooi gesprek over zingeving, geloof, spiritualiteit, zoeken, sommigen met een god, anderen zonder. (Je denkt ook aan de zee. Je kijkt naar je handen.)

Je denkt aan iemand. Wat zal de zee zeggen?

De namiddag is te warm om naar de zee te gaan. Het maakt je een beetje rusteloos dat het misschien al laat zal zijn als je weer daar zult zijn.

Een gesprek over een boek dat binnenkort uitkomt. Je voelt je een deel van iets.

Na de filmvertoning hol je bijna naar de zee. Iets van het licht wil je vastleggen. De foto’s zullen hun eigen werkelijkheid zijn. Wat je hier ziet, is alleen hier.

De zee zegt haar iets.

Je loopt de pier op. Op de bank blijf je heel lang zitten. Daar, boven het water.

Zoveel herinneringen komen terug. Met wie je hier ooit was, op deze plek, en met welke verhalen je hier kwam. Iets in je hoofd is open voor de wind, het is een bries. Je beseft iets.

Je probeert te luisteren naar de zee. (De zee zegt nooit wat je zou willen horen.)

Tot je het hoort. “Jij weet waar de stroom is.”

Hoe het water beweegt, de golfbreker betastend, strelend, innemend, vragend, voelend, ruikend, zoekend, vindend.

Terug op weg zie je het ineens. In dat bewegend water, daar. Hoe het over die golfbreker schuimt. Loslatend zonder de verbinding met het water te verliezen. En hoe die andere golf van de andere kant komt. Ze schuiven in elkaar. Je weet niet waar de golf begint en het water ophoudt. En ineens zie je het. Zo zou je lichaam kunnen zijn.

Het is koel op de pier. Zodra je weer aan het land bent, is het weer warmer.

Het vuurwerk zal snel beginnen. Je hebt een herinnering aan dat vuurwerk.

De nacht is anders rusteloos. Andere verhalen.

De volgende ochtend. Vroeg naar de zee. Nu is het echt fris, lekker.

Je staat aan de rand. Het water komt langzaam in jouw richting. Bij elke kleine golf een beetje dichter. Je zult wachten, en terwijl luisteren.

Ineens is het alsof het water, daar, begint te tintelen. Het straalt. Iets in je hoofd zegt: de zee straalt vreugde uit. Je denkt: klinkt dat niet wat onnozel? Je kijkt, en kunt alleen vaststellen dat het wel zo is. Een soort vreugde.

Het water raakt nu je tenen. Ergens hoor je een stem in je hoofd die je zegt dat de zee je graag ziet. Je vraagt je af of dat zo is, of dat zo kan zijn, of dat sowieso mogelijk is. Je hoort iets. “Wist je dat niet?”

Je gaat terug naar het land, laat de rand achter je. Je hoort de zee nog. Je zoekt een mooi schelpje.

Een mooi gesprek over boeken. (Het is alsof je een beetje in je eigen speeltuin bent, denk je, al zoveel jaar. Dat je dat zomaar mag doen. Vragen stellen en mensen doen dromen van of door boeken, of zoiets, moeilijk uit te leggen.) De mensen naast je ontroeren je erg.

Je probeert iets te vertellen over woorden.

Iets met de stroom.

In de tram blijf je oogcontact houden, met de rand, waar het water het land teder raakt.

In de trein. Het boek is nog altijd even dik, ook al ben je al een stuk over de helft. De woorden zijn mooi.

Thuiskomen. Denken aan verhalen. En de dingen die je zag.

25 augustus 2016

Even onderhandelen nog



Toch even wennen dat de vakantie voorbij is.

En ’s morgens als een klein jongetje weer naar school, weer naar het werk dus.

Lekker doorstappen in de ochtend. En tegelijk hopen dat je niet te veel zult zweten als je zo meteen bij de kinesiste op de tafel gaat liggen. (Beetje mission impossible. Eigenlijk.)

Mooi om mensen op het perron te bekijken, na het uitstappen.

De mevrouwen die in de etalage staan, met spitsvondige vestimentaire niemendalletjes die op miraculeuze wijze aan allerlei al dan niet kunstmatig bewerkte rondingen blijven hangen. Het moet echt geen pretje zijn voor hen met dit weer. (Eigenlijk zou je nog eens moeten bellen met Victoria, om te horen hoe het met haar gaat.)

Terug in de toren waar je werkt. Meteen verwelkomd worden door de kinderen die in de vakantiekinderopvang zitten. Glimlach.

Je weet niet helemaal zeker of het in alle gevallen een goed idee is dat mannen in korte broek naar het werk komen. Die ene meneer met zijn roze broek (die eigenlijk ook nog een klein beetje te dik staat), je weet het eigenlijk niet zo goed. (Die uitdrukking ‘te dik staan’, die heb je altijd raar gevonden. Maar in het geval van die roze broek klopt ze wel. Eigenlijk.)

(Het gebruik van het woord eigenlijk.)

Nadien beseffen dat je toch naar dat middagconcert in het park had moeten gaan…

Het plezier van het vlotjes afwerken van alle achterstand na de vakantie. (Het lijkt wel alsof je goed bezig bent.)

(Ineens beseffen dat het aantal ijsjes dat je deze zomer al at bijzonder laag is. Hoe zorgwekkend is dat?)

(Je afvragen of de mevrouw aan het loket, als je haar vorige week al geknipt was, niet zou hebben gevraagd in welke leeftijdscategorie je zit.)

Van de hitte in de heel koele trein. Voelen hoe je lichaam overschakelt.

Denken dat er iets belangrijks staat te gebeuren. Alleen weet je nog niet wat.

Fijne gesprekken in de tuin.

Thuiskomen nadien. Net op tijd.

(Geef me een minuutje.)

Een bijzonder gesprek. (Langverwacht. Eigenlijk.) Het raakt je heel erg. Iets met breekbaarheid. En zachtheid. (Dat moeilijke woord over de kwetsuur ga je later toch nog even opzoeken.) En iets met blij zijn voor een leven. En zo.

En de verrassing dus.

En hoe je kijkt. Tijdens het spreken. En ook woorden ziet.

(Misschien was de dag te gevuld. Denk je later als de slaap niet komt. Je loopt nog even door het huis, in de nacht. Voelt ook wel prettig, om een of andere reden. Nadien wacht je tot je lichaam wegzakt in de eigen bedding.)

(Er waren veel bijzondere dromen de voorbije nachten. Ingewikkelde verhalen.)

Lekker door de ochtend stappen. (Die meneer op de bank kijkt je wel heel lang na.)

Die mevrouw die voor je staat in de krantenwinkel had gisteren een ander (ook beeldig) jurkje aan. Ze is nog kleiner dan je gisteren dacht dat ze was. (In de categorie ‘belangwekkende informatie in de ochtend terwijl je hoofd nog een klein beetje sufjes is omdat het toch al vrij warm is op dat vroege uur, eigenlijk’.)

En tussendoor onderweg al denken aan de zee, die je snel zult zien nu.

En dat je ook nog even moet onderhandelen met de kosmos.

23 augustus 2016

Tot het donker wordt

‘Zullen we zo buiten blijven zitten tot het donker wordt?’
‘Ja, dat doen we.’
‘We hebben toch veel bij te praten, denk ik.’
‘Maar dat zal altijd zo zijn.’
‘Zullen we altijd veel bij te praten hebben?’
‘Ja, dat is het uitgangspunt.’
‘En dan hoef je niet elke keer alles gezegd te hebben. Je kunt altijd nog wat overhouden voor de volgende keer.’
‘Dat is de bedoeling.’
‘Wat dacht je vorige week bij de volle maan?’
‘Bijna had ik je gebeld.’
‘Om wat te zeggen?’
‘De volle maan, dat wou ik zeggen.’
‘Waarom deed je het niet dan?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Ik had het ook bijna gedaan vorige week. Bellen. Tijdens de volle maan.’
‘Misschien zijn we wel een beetje onnozel.’
‘Misschien?’
‘Zullen we dat ooit weten?’
‘Misschien weten we het al, maar zullen we het nooit weten.’
‘Hij doet het weer…’
‘Ben je soms bang dat je de stem zult vergeten van iemand die bijzonder voor je is?’
‘Ik denk het niet.’
‘Ik wel. Het kan me soms ineens overvallen, dat gevoel. Waarschijnlijk is er geen reden voor, maar het gebeurt.’
‘Wat zou er dan gebeuren? Als je mijn stem niet onmiddellijk zou herkennen, om een dom voorbeeld te nemen.’
‘De wereld zou een beetje instorten. Het zou zijn alsof er een stuk van mij is weggedreven. Zo’n beetje zoals een stuk van een ijsplaat of zo, en dat je dat dan zelf ziet gebeuren.’
‘Misschien is dat wel goed, op een of andere manier. Loslaten, en zo.’
‘Weet je, ik geloof daar eigenlijk niets van. Dat wegdrijven, dat ziet er zo definitief uit. Misschien is dat wel niet zo, maar zo voelt het.’
‘Ik denk dat ik een van die drijvende stukken ben. Maar ik zal wel altijd jouw stem herkennen.’
‘Ook als ik oud ben?’
‘Ik wou zeggen: dat ben je toch al. Maar dat zeg ik niet. Ja, dus.’
‘Vorige week, met de volle maan zou jouw stem goed geweest zijn. Ik heb lang buiten gezeten, gewoon kijken, naar de maan. Ik had die dag met iemand een lang gesprek gehad, en dat had me heel onrustig gemaakt. Ik voelde hoe twee verhalen tegen elkaar aan schuurden, elkaar soms raakten, maar eigenlijk naast elkaar bewogen, weg van elkaar. Dreven misschien wel, om in het beeld te blijven. Ik heb dat gevoel al enkele keren gehad. En ik dacht, of ik hoopte, dat het toch mogelijk moet zijn dat twee verhalen, ook al zijn ze verschillend, wel naast elkaar bewegen, maar toch voorzichtig in elkaar grijpen. Zoals met tandwielen of zo. Ik weet niet of dat het juiste beeld is. Maar iets in die aard.’
‘En wat heeft dat met mijn stem te maken?’
‘Omdat ik dat gevoel wel vaak had bij jou. Dat in de loop van een gesprek de twee verhalen in elkaar begonnen te haken, op een rustige manier. Niet dat ze één verhaal werden, dat niet, maar dat was ook net goed, of zo.’
‘Misschien ben ik wel bang van dat gevoel.’
‘Dat hoeft niet. Het mag van de maan.’
‘Ja?’
‘En de maan geeft genoeg licht. Het is stil, en je kunt in het licht blijven staan. Er gebeurt niets dan.’
‘En wat moeten we dan doen als de maan niet zichtbaar is?’
‘We kunnen nog altijd onze ogen sluiten en dan de maan zien.’
‘Kunnen we dat?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Misschien.’

20 augustus 2016

Uw leeftijdscategorie

Na een te korte nacht het moment waarop je beseft dat er sprake is van een ernstige vorm van overslapen. Je had het allemaal nog zo netjes voorbereid de avond daarvoor. Oud papier keurig samengebonden. Nog enkele extra pakjes klaargelegd (in het kader van het verder afwerken van de lijst met nuttige dingen). Normaal dus lekker vroeg opstaan, papier buiten klaarleggen, omdat die vrachtwagen altijd erg vroeg komt. Je rustig klaarmaken zodat je monter en fris op tijd bij de kinesiste bent. En nu ineens wakker worden door het geluid van de vrachtwagen, en beseffen dat je zo ongeveer twintig minuten later bij de kinesiste moet zijn (om daar nog een klein beetje te vroeg te kunnen aankomen). Uiteindelijk om vijf voor acht in de wachtzaal zitten.

Later met diepe schaamte aan de twee mevrouwen in de winkel vertellen dat er die ochtend sprake was van onaanvaardbaar gedrag. Veelbetekenende glimlach. (Op zich was het ook wel goed eigenlijk dat je toch, onverwacht, een beetje langer hebt kunnen slapen.)(Eigenlijk.)(En dat je het toch durfde om aan de kinesiste te vragen om eens extra te kijken naar je vastgelopen nek was ook wel dapper.)(Eigenlijk.)(Waarom zou je dat niet durven?)(Eigenlijk.)(Existentiële vraag.)

De volgende ochtend. Wakker worden, en denken...

Aan het loket in het station. Je vraagt een B-dagtrip naar het museum. De mevrouw vraagt voor welke leeftijdscategorie het is. (Misschien is dat een vaste procedure. De mevrouw is nog nieuw, is in haar stage.) Je antwoordt door naar jezelf te wijzen. (Je ziet een lichte twijfel in haar ogen. Misschien was het geen kwestie van procedure, maar is er een fundamenteel probleem, qua leeftijdsuitstraling dan.) Ze vraagt hoe oud jij bent. (Oei, lichte schok in de gelederen. Moet misschien aanleiding geven tot existentiële crisis…) Je vraagt vanaf hoe oud je oud bent voor een B-dagtrip en zegt dat je 51 bent. Ze begint uit te leggen dat er blijkbaar een of ander verschil is tussen gewone tickets en dagtrips qua oud, of zoiets. Het ene is vanaf 60, het andere vanaf 65. (Je vraagt je af of haar vragen dus willen zeggen dat ze eigenlijk dacht dat je 61 was of zo… Je durft die vraag niet te beantwoorden in de innerlijke dialoog.) Ze legt nog eens extra uit dat het ene ticket voor de trein is en het andere voor het museum. (Dat had je eigenlijk zelf ook al gezien, denk je. Maar dat zal ook een kwestie van procedure zijn, ongetwijfeld… Misschien toch maar een existentiële crisis overwegen. Op oneven dagen.)

Toch wel erg mooi, die grote locomotieven.

Nadien, in de mooie brasserie. Een mooi en traag gesprek. (Soms denk je dat je te traag spreekt. Je probeert de zinnen nauwkeurig te formuleren.) Een tafeltje verder. Een gezin met een klein meisje dat het op een verscheurend huilen zet. De lieve mevrouw die in de brasserie werkt komt vragen of zij even met het meisje mag gaan wandelen. De moeder aarzelt een klein beetje, maar laat het toch gebeuren. Even later komt de mevrouw terug binnen, met het meisje dat  helemaal rustig zoeterig voor zich uit kijkt. (Die mevrouw heeft magische krachten.)(Eerder op de week was je nog op babybezoek. Die kleine meid was ook een hele tijd heel rustig zoet aan het slapen. Je kon alleen maar blijven kijken. Je dacht nog: is dat niet onbeleefd, zo blijven kijken? En je dacht nog: misschien helpt mijn lage buikstem wel om een baby rustig te houden, zoals al eerder bleek. Wie weet?)(Een mens moet toch af en toe zichzelf iets wijsmaken.)(Misschien heb je wel een magische buik.)

De volgende ochtend. Wel netjes op tijd uit bed. Om vroeg op de markt te zijn.

Een stukje maken dat binnen enkele dagen zal gepubliceerd worden. Iets met de cellosuites. (Je denkt nog even terug aan die mooie avond, vorig jaar, toen je ze alle zes na elkaar hoorde spelen in de kerk. In fijn gezelschap. Je had het ooit beloofd aan haar, dat jullie dat samen zouden doen.)(En na het concert aan de muzikant vragen om een boodschap te schrijven in de cd met zijn nieuwste opname van de suites.) Je probeert iets kleins te schrijven over iets dat eigenlijk groot is. (Je kunt nu al voorspellen dat sommigen je stukje wel weer te klein zullen vinden, maar dat geeft niet.)

De druiven zijn lekker. Mmmmm.

Na de vergadering, middernacht, je staat nog even na te praten aan de rand van het plein, dicht bij het water. Even nog opgespaarde nieuwsjes uitwisselen. Een klein muisje komt rustig tussen jullie in voorbij getrippeld.

Een beetje haperend opstaan de dag nadien. (Je vraagt aan je spiegelbeeld in welke leeftijdscategorie hij zit.)

Tussen de boodschappen door even een koffietje in fijn gezelschap. De mevrouw van de koffiebar heeft zelf precies veel koffie gedronken.

En je denkt…

17 augustus 2016

Wat als

En wat als je zinnen zouden doorlopen? In zinnen. Wat als je de eindeloze stroom aan gedachten die tot je komt ergens in de nacht zou weergeven? De tijd die het nodig heeft. Je lichaam. Om heel langzaam leeg te lopen, wat gedachten betreft. De tijd die het nodig heeft om terug in je lichaam te zakken. Voelen hoe je zwaarder wordt, als het ware. Hoe je neerdaalt in je eigen bedding. Hoe lang het duurt soms. Hoe lang je soms moet wachten. En hoe je dan voelt dat het langzaam komt. Nadat je eerst nog wat door het huis hebt gewandeld. Wonderlijk hoe alert je lijkt, hoe wakker. Wonderlijk hoeveel je kunt zien, ergens diep in een nacht. Hoe je weet dat je niet mag denken aan hoe kort de nacht zal zijn. En hoe je weer begint te lezen. En hoe je merkt dat je langzaam maar zeker dichter bij de woorden kunt blijven. Bij de zinnen zelfs. En hoe dat iets doet met jouw zinnen. Ergens. Later ga je heel voorzichtig liggen. Afgekoeld. Klaar om uit handen gegeven te worden. Wat niet helemaal zal lukken, dat weet je al, maar het geeft niet. En je probeert kleuren te zien. Je ziet dingen in die kleur, je zoekt dingen in die kleur. En daarna mensen. Die jij alleen ziet. De nacht misschien ook wel. Misschien weet de nacht wat jij ziet. Zou dat zo zijn? En zouden anderen in hun dromen jouw dromen kunnen binnentreden? Zachtjes. Ongemerkt. Wat als het zo zou zijn? Dat je naar de dromen kunt gaan. Dat je naar die zinnen kunt gaan. Die nog geen zinnen zijn. En dat je nooit zeker weet wanneer je in de slaap kantelt. En dat je dat vroeger wilde weten. Wat geen goed idee was. Zo bleek telkens weer. Maar dat geeft nu niet meer. Soms schiet je wakker, zoals onlangs nog. Alsof je op een eiland van rusteloosheid bent gedropt. Waar niemand je kan horen. Waar je alleen kunt vertrouwen dat je terug zult keren. Naar je zinnen. Waar je altijd al wilde zijn. Of die plek ook zinnelijk is, is een andere vraag. Misschien is die geschikt voor de lege plekken tussen de zinnen. Dat weet je niet zo goed. Of wel. Misschien wel. Wat als? Wat als je zichtbaar zou zijn? Wat als je zou kunnen blijven? Soms lopen de zinnen door je hoofd. Je kijkt. Naar de zinnen. In je hoofd. Ze bewegen de hele tijd. Wie ze zou horen, zou denken dat je hele zinnen hebt. Klaar. Wachtend. Misschien is dat wel zo. Wat als? En wat als je alle mogelijkheden die rusten in een moment zou kunnen beschrijven, verzinnen? Zoals in dat boek dat je leest. Dat dikke boek. Met die lange ademende zinnen. Eindeloos. Niet dat je denkt: schiet nu eens op. Nee, toch niet. Meer iets van schaamte. Dat er zoveel momenten zijn die zomaar voorbij gaan. Met al die mogelijkheden in zich. Al die schakeringen. Al die dingen die zouden kunnen. Al die wachtende aanrakingen die mogelijk zouden zijn. Dat zie je, in die zinnen. Dat je ze zo vaak nog niet ziet. Dat je de momenten voorbij laat gaan. En soms vraag je je af: hoeveel momenten heb ik voorbij laten gaan? Wat als? Wat als ik dat niet had gedaan? En hoeveel momenten heeft een ander in mijn buurt voorbij laten gaan? Die vraag is nog moeilijker. Omwille van het antwoord. Uitnodigingen tot zinnen. Zoveel. En dat die er allemaal zijn. Je denkt het wel eens, als je naar iemand kijkt. Dat je alle momenten uit elkaar zou willen halen. Ze netjes naast elkaar leggen. Ze allemaal bekijken. Ze allemaal aanraken. Als zinnen. Soms denk je dat, enkele uren later. Soms denk je, op het moment zelf: nu moet ik ze voorbereiden, de zinnen die zouden kunnen komen, die gaan komen. Het kan zijn dat die zinnen verdwijnen. Of verschuiven. Verhuizen. Naar de verhalen die niet verteld werden. Die hadden kunnen verteld worden. Soms lopen we voorbij aan onze verhalen. Ontzeggen we onszelf onze verhalen. En soms kun je ze zien. Tijdens een nacht. Of niet alleen dan. In het huis. In de ruimte rondom je. Afdrukken, als in het zand, van verhalen. Niet verteld. Je kunt ernaar kijken. Je kunt zien wat ze met de tijd zouden doen. Die zinnen. Ze zouden je littekens veranderen, denk je wel eens. De onrust van verhalen die niet verteld werden. Of worden. Die onrust kan je lichaam doen bevriezen. Of een beetje toch. Zelfs in de zomer. Maar de zinnen zijn er nog. Zoals in dat boek. Eindeloos cirkelen ze om de mogelijkheid. Wat als? En wat als je iets over je handen zou vertellen? En dat terwijl je op de achtergrond Die Kunst der Fuge hoort. De troost van de eeuwige herhaling, die toch telkens anders is. Zinnen die schuiven naar een einde, naar een soort afgrond, of minstens een drempel. Eindeloos. En eindig. Tegelijk. Wat als? Wat als je zinnen zouden zijn als die muziek? Wat als je zou kunnen dansen, zo? Hoe de stemmen elkaar zoeken, een stap naar elkaar zetten, daarna weer wegvluchten, en altijd terugkeren, naar waar ze elkaar zouden kunnen aanraken, misschien. En zo lopen de zinnen door. In je hoofd. In je lichaam. Sommigen zeggen dat je van woorden bent. Het is niet zo. Het zou niet te onderscheiden zijn, waar de woorden eindigen en je lichaam begint. Daar waar het kraakt, daar en daar, om maar iets te zeggen. Of wat je in de spiegel zag, die ochtend. En wie je zag, naast je. En al het falen. En de zinnen. De zinnen die doorlopen.

14 augustus 2016

Lekker

De meneer die je verwarmingsketel komt controleren komt je zeggen dat er een stuk stuk is. Hij laat je zien waar het zit. Je kijkt met een poging tot intelligente blik. Je knikt alsof je vanbinnen niet denkt dat alles nu onmiddellijk zal ontploffen als dat stuk niet onmiddellijk vervangen wordt. Je vraagt nog of je iets had kunnen doen om te vermijden dat het stuk stuk ging. Nee, zegt hij. Bij dat merk gaan die stukken snel stuk. Waarvan akte. Voor een stuk toch.

Die mevrouw in het hoorcentrum heeft wel veel haar op haar armen. Stoer.

Het boek is aan de dikke kant. (Eufemisme.) Het boek is dik. (Objectieve vaststelling.) In de trein houdingen proberen te zoeken om het toch soepel te kunnen lezen. Niet eenvoudig.

Je hoort de dochter van een vriendin met veel zwier Italiaans praten door de telefoon die op speaker staat, en je smelt een beetje.

In de natuurwinkel een belangwekkend gesprek met de twee mevrouwen die er werken. Ze bekennen dat ze zomaar lang kunnen uitslapen. Uitermate decadent natuurlijk. Ze vragen of jij toch niet zo gek bent om zelfs in je vakantie een wekker te zetten. Niet alle dagen, is het antwoord. Zonder zou wel erg decadent worden. Veelbetekenende blik in jouw richting. Je bent zonder twijfel ‘beyond salvation’… (Je probeert nog uit te leggen dat je wel vroeg moest opstaan om die stronk buiten te leggen omdat het die dag ophalen van snoeihout was en omdat ze altijd heel vroeg komen bij jou in de straat. Het argument maakt geen verpletterende indruk.)

Bij de stukjesschrijvenplanning rekening houden met het bezoek dat ’s avonds zal komen en misschien zal blijven hangen. Dus, zomaar, in de late namiddag al een stukje maken. Decadent.

Een fijn bezoek die avond. En het wordt ook laat. Nadien ben je blij.

Overwegingen.

Naargelang het type trein moet je opnieuw zoeken naar leeshoudingen voor het dikke boek. De trein waar je in zit zorgt voor een slapend been. Ligt dat aan het boek? Of aan de trein? Of aan jouw rammelend lijf?

Mooie gesprekken. Lekkere taart. (Je eet ze toch maar met je handen, want met dat vorkje zal het anders gegarandeerd fout gaan en zal er een stuk taart door de lucht vliegen.) Open haard. Nieuwe inzichten.

Terugkomen van je bezoek, en zien dat de buren nu echt verhuisd zijn. Klein beetje droevig toch.

Wat een mooie film…

’s Morgens vroeg op de markt. Je staat een hele tijd te kijken omdat de druivenmevrouw niet op haar vaste plaats staat. Dan schrikken omdat ze je roept, je staat zo ongeveer naast haar kraam.

Je staat op het perron te wachten op je bezoek. Beetje gokken: op welk perron zal ze aankomen?

Jullie vertrekken voor de wandeling. Jij kent iedereen hier precies, zegt ze. En net die dag kom je inderdaad veel bekenden tegen.

Wachten. Toch.

Die ochtend in de winkel. In je hoofd uitrekenen hoe lang je nog met de yoghurt toe zult komen. Vaststellen dat je dit keer toch doorhebt dat er een feestdag is.

Op het terras zoeken naar goede houdingen voor het dikke boek. Zien hoe je de hele tijd de bladzijden streelt, of zoiets. (Het papier van het dikke boek vraagt erom.) Tussendoor ook proberen houdingen te zoeken die die harde nek en rug zachter zouden kunnen maken.

De nieuwe buren beginnen te werken in het appartement.

Twee films simultaan kijken. (Zou men die gruwelijke reclame over die site die hotels rangschikt niet via een besluit van de Veiligheidsraad kunnen verbieden?)

Een slechte nacht. Een hard lijf ’s morgens.

Dansfilmpjes.

Poetsen, met Cubaanse muziek van die mooie oude pianist. Je zag hem ooit nog live spelen.

Nog even de fiets op. Hard fietsen op de hellingen. (Ook even langs de achterkant van het ziekenhuis rijden, om te zien hoe die ingang er nu uitziet, na al die jaren. Daarmee is het ritueel voorbij.)

Je dagdroomt over dingen die je lijf weer zacht zouden kunnen maken. (Soms merk je dat er iets naar buiten moet komen, of zo.)

Het dikke boek heeft overigens ook een leeslint.

Chocolade is wel lekker, eigenlijk.

Er is ook nog een andere herinnering die bij dit moment van het jaar hoort. De muziek brengt je weer terug. Naar toen.

13 augustus 2016

Vallende sterren en een verdwenen zon

Het is de tijd van het jaar. Zoals elk jaar. Elk jaar rond deze tijd denk je: ik moet een stukje schrijven. Je weet niet meer helemaal juist waarom, het is als een ritueel. En toch ook niet. Het komt ook gewoon, vanzelf, elk jaar, rond deze tijd. Het is goed. Het is wat het is.

De vrouw in de winkel lacht, en zegt dat ze die avond buiten zal gaan kijken naar de vallende sterren. Wat zou je anders moeten doen? Dat zegt ze. En jij denkt aan zoveel jaar geleden, in de tuin, bij een dierbare vriendin, er was een verjaardagsfeestje, samen met je zus, kijken naar de zonsverduistering. En de rillende koorts, toen het donker werd.

De koorts die er al de hele vakantie was, lichtjes, net onder je huid precies. Je was zo moe, de hele tijd. Je ziet nog beelden van een fietstochtje dat je deed, hoe totaal uitgeput je boven op die helling aankwam. En je dacht alleen: ik ben nog moe, na een zwaar jaar.

Je gaat het even opzoeken, wanneer het was, in 1999. Je herinnert je nog dat het een woensdag was. Donderdag ging je dan toch maar naar de dokter. En zaterdag was er al de eerste controle in de polikliniek. Enkele dagen daarna was je in het grote ziekenhuis, voor enkele dagen. En nog enkele dagen later kreeg je te horen wat er aan de hand was. Het weekend daarna zou de koorts plots pieken, tot bijna 42°C. Je ziet al die momenten nog heel helder voor je. Je herinnert je nog hoe het licht was.


Sommigen zullen zeggen: laat het toch gewoon achter je, het is voorbij. Je begrijpt hen. Maar het is nooit echt voorbij, denk je. Hoe dankbaar je ook bent voor elke dag, elk uur sinds toen. Het ritueel is niet zo slecht, denk je. Misschien wel vooral opdat het nooit vanzelfsprekend wordt. Dat je al die dagen en al die uren hebt gekregen, terwijl zoveel anderen dat geschenk nooit kregen.


Het is die tijd van het jaar. Het is goed. Het komt langs, en gaat weer.

Je kijkt naar een film. Iets tussen een komedie en een drama. Over een man met een zeldzame vorm van kanker, in zijn ruggenmerg. Zo’n mooie film. Ergens tijdens de film is het alsof je ineens iets ziet, iets begrijpt. Het schokt je een beetje. Iets over blijven. Het doet je terugdenken aan enkele jaren geleden, toen je ook, ineens, iets besefte. Hoe dat ook als een schok kwam. Misschien is het een goed inzicht.

Een mooie wandeling, met een vriendin. Rond de stad. De vraag naar de gezondheid, hoe het is nu. Je probeert eerlijk te vertellen, hoe het is. Eerst en vooral is alles natuurlijk heel erg goed. De ziekte is niet meer teruggekomen, en er is een redelijke kans dat dat ook niet meer zal gebeuren. Eerst en vooral moet je ook nog eens herhalen dat je het veel beter getroffen hebt dan zoveel andere mensen. Eerst en vooral is alles wat je ook maar zou kunnen zeggen geweldig relatief, want eigenlijk heb je misschien wel geen recht van spreken. En dat soort dingen. Tegelijk probeer je (ten tweede) eerlijk te vertellen. Je bent het aan deze tijd van het jaar verplicht. Hoe het werkelijk gaat, in de praktijk, met dat concrete lichaam van jou, nu, na al die jaren. Je kunt weinig doen met het woord ‘klacht’. (Dat kon je dit jaar eindelijk ook eens uitleggen in het ziekenhuis.) Maar als iemand anders jouw buik zou hebben voor een week, zou die waarschijnlijk zeggen dat je veel klachten hebt. Het is een eindeloze discussie in je hoofd. Over wat ‘normaal’ geworden is, en dat je eigenlijk niet weet wat normaal zou kunnen zijn. Alle systeempjes die je bedacht hebt, en die eigenlijk wel redelijk goed werken, meestal toch, maar niet altijd. Hoe gemakkelijk en moeilijk tegelijk het is om dat telkens weer uit te moeten leggen. Hoe het je toch een klein beetje extra onzeker maakte over je lichaam. Hoe het tegelijk gewoon is geworden en hoe je soms niet weet of je de dingen goed inschat. Hoe er dingen zijn die je zou kunnen doen (zoals sommigen je al probeerden duidelijk te maken), en hoe je toch aarzelt, omdat je jezelf niets wilt wijsmaken. De gewone twijfels dus. En die zijn eigenlijk niet zo slecht. Ze zijn gewoon een stuk van wie je geworden bent, sinds die zonsverduistering. Het is wat het is, meer niet.

Je denkt: ik moet dringend nog eens naar de vriendin van de tuin van de zonsverduistering. Om te zeggen dat het goed is dat het al zoveel jaar geleden is.

Wat je onlangs weer meemaakte. Er niet tegen opgewassen zijn. Iemand die je zegt: je ziet er zo moe uit, pas maar op, dat je niet terug ziek wordt, zoals toen. De opmerking ontroert je, toch steeds weer. Je voelt de zorg, en je ziet weer, als in een spiegel, hoe het was toen, hoe je eruit zag. En tegelijk ben je machteloos, is het alsof je door die opmerking iets zou moeten doen. En je weet niet wat.

“We blijven mijnheer Mertens als een hoogrisicopatiënt beschouwen.” Zoiets stond er in het verslag, na de meest recente controle. Soms komt die zin ineens in je hoofd. Heel vaak niet.

Wat je je herinnert ineens. Je dokter die je zegt dat je je eigen vragen niet zo mag minimaliseren. Ze zegt dat je het niet mag doen, de hele tijd zeggen dat wat jij meemaakte zoveel minder erg is dan wat alle anderen meemaakten.

Misschien moet je straks even naar de sterren gaan kijken. Een trage dans doen. Misschien zal er iemand bij je zijn in je hoofd om mee te dansen, dat zul je dan wel merken. Dankbaar voor elke dag, voor elk uur, sinds toen, en tot ooit. Het is goed.

12 augustus 2016

Melinda

Ik zag haar voor het eerst bij het ziekenfonds. Ik zat daar te wachten in de zorgwinkel, voor een afspraak in het hoorcentrum. Vorig jaar liet ik gepersonaliseerde oordoppen maken, voor als ik naar een wat luider concert ga. De mevrouw van het hoorcentrum zei me toen dat ik na een jaar terug moest komen voor een lektest. Om te testen dus of er nog geluid binnen kan lekken (het duurde even eer ik het begreep). Ik vroeg of zo’n doppen dan zo snel verslijten. Ze zei me dat het mijn oren zijn die kunnen veranderen. Ik had dus netjes een afspraak gemaakt voor een lektest. Ik keek nog even rond in de zorgwinkel. Terwijl je daar zit besef je ineens met hoeveel onderdelen van je lichaam er iets mis kan gaan, en welke hulpmiddelen men daarna in kan zetten. Niet altijd opbeurend. In mijn hoofd probeerde een stem me ervan te overtuigen dat die hulpmiddelen voor echt oude mensen zijn. Waarop een andere stem in mijn hoofd zei dat ik me op dit eigenste moment toch eigenlijk in de zorgwinkel bevond voor een hulpmiddel. Waarop die eerste stem tegenwierp dat mijn oordoppen, in stijlvol groen, echt wel cool en hip zijn, zeker door dat touwtje met bevestigingsclip.

Een boeiende interne dialoog dus, in de zorgwinkel. Tot er een mevrouw naast me kwam zitten. Ze knikte vriendelijk naar me. Meteen viel iets me op, al wist ik nog niet wat. Even later besefte ik dat het haar geur was. Die geur ging recht naar een of ander plekje in mijn hoofd, deed me aan iemand denken. (Toen ik me nog later – terwijl ik al boven bij de hoorcentrummevrouw zat – herinnerde wie het was, moest ik glimlachen. De hoorcentrummevrouw glimlachte terug. Ik wou het nog uitleggen, maar deed het maar niet.) Voorzichtig keek ik nog eens naar haar, en om een of andere reden dacht ik: zij heeft waarschijnlijk een naam die me aan een boek zal doen denken. Toen ik later hoorde dat ze Melinda heette moest ik weer glimlachen.

‘Vindt u ook niet dat we meer tijd zouden moeten maken voor poëzie in ons leven?’ Dat vroeg ze. Ik keek nog even rondom me, en kon niet anders dan ja zeggen. Ze glimlachte, met droeve ogen. Die ogen waren me ook meteen opgevallen. Er zit een leven achter die ogen, dacht ik.

Ik wou haar net nog iets vragen, maar de hoorcentrummevrouw kwam me halen. In de lift ratelde ze de hele tijd door. In het kamertje waar de lektest zou worden uitgevoerd was ze nog steeds even zenuwachtig opgewekt. De test wordt uitgevoerd door een darmpje in het gaatje van de oordop te steken waar normaal de filter in zit. Via een apparaat wordt dan gecheckt of er een lek is. Aan mijn rechteroor bleek er een lek te zijn. De mevrouw begon op allerlei manieren op die oordop te duwen, in mijn oor, en was nog de hele tijd allerlei dingen aan het vertellen waar ik nauwelijks iets van verstond. Conclusie van het verhaal was dat er een nieuwe rechteroordop zal gemaakt worden. Even later zat ik met een soort kleiachtige substantie in mijn oor. Wachtend tot die hard genoeg zou zijn. De mevrouw had me trouwens nog gezegd dat ik een van de weinigen was die ook effectief terugkomt voor een lektest. Ik vroeg me af of het woord lektest op een slimme manier te gebruiken zou zijn in een gedicht.

Weer buiten was ik mijn fiets aan het losmaken toen Melinda ineens naast me stond. Ze had op me gewacht. Ik durfde haar niet vragen voor welk hulpmiddel zij naar de winkel was gekomen. Misschien had zij bij de keuze van het ding in kwestie wel rekening gehouden met de poëtische toepasbaarheid.

We hebben daar nog een hele tijd staan praten. Het is een beetje een rare plek daar, maar dat gaf niet. Het gesprek was onze plek. We merkten zelfs de vele pokemonjagers niet op. (Die zullen later allerlei hulpstukken nodig hebben voor hun pokemonnekpijn, dacht ik nog even.)

Ze vertelde me dat haar vriend niet zo poëtisch was. Niet meer, eigenlijk. Vroeger was het anders. Dan las hij wel eens mee in de bundels die Melinda had gekocht, en zei hij soms iets over een gedicht dat hij mooi vond. Dat deed hij niet meer. Melinda had lang gehoopt dat hij – hij heette Leo, trouwens – ooit eens een gedicht voor haar zou schrijven. Maar dat was nooit gebeurd. Een man die een gedicht voor je maakt, dat is het echte werk. En als hij dan ook nog af en toe een frangipanetaart bakt… Ik vertelde aan Melinda hoe ik net de vorige dag nog aan een mevrouw met knalrood haar in een bakkerswinkel had uitgelegd wat het belang is van frangipane voor het relationeel verkeer. Daarop zei de mevrouw met het rode haar dat ze toch eens ging proberen om frangipanetaart lekkerder te vinden.

Ik vroeg haar of ze wist dat haar naam in een boektitel staat van een boek in mijn boekenkast. Ze zei me dat dat een troostende gedachte was. Ik wou haar iets vragen over de oorzaak van de troostnood, maar deed het maar niet. Misschien willen we allemaal wel getroost worden, of willen we geloven dat er ergens troost te vinden zou kunnen zijn, voor het leven, en zo.

Of ik af en toe wel eens verdrietig was. Dat vroeg ze me. Dat was geen moeilijke vraag. Ja dus. Melinda zei dat ze die vraag nooit aan Leo zou durven stellen. Ze hield nochtans van die vraag, omdat die zo eenvoudig was. In de vraag was verdriet zo gewoon. En ook die af en toe maakte het gewoon. En zo moest het zijn, gewoon. Ze zou zelf graag die vraag krijgen. Graag af en toe. Of zelfs al één keer.

Of ik af en toe wel eens gelukkig was. Dat vroeg ze me. Andermaal niet moeilijk. Ja dus, weer. Ze glimlachte, met die mooie droeve ogen, met een heel leven. De geur werd sterker. (Ook dat had ik al eens eerder meegemaakt.) Ik nam me voor om bij thuiskomst in de boekenkast dat boek te gaan opzoeken.

Of ik altijd zo rustig was. Dat vroeg ze me. Niet altijd, zei ik. Maar soms wel.

Of ik ook vond dat plekken een herinnering hebben. Dat vroeg ze me. Niet moeilijk. Ja dus.

Of ze even naar mijn handen mocht kijken. Dat mocht. Ik had de hare al bekeken. Toen we in de winkel zaten te wachten.

Het was tijd om te vertrekken. Ik moest nog naar huis, om iets op te halen, en daarna moest ik een trein halen.

Dat we elkaar misschien nog wel eens zouden tegenkomen. Dat zei ze nog. En ik knikte. Traag. En dacht aan een gedicht.

10 augustus 2016

Lees je mee

‘Ben je aan het schrijven nu?’
‘Wil je dat weten?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ja.’
‘Ik dacht het. Of ik hoopte het. Of ik wist het.’
‘Wil je dan dat ik schrijf?’
‘Officieel niet natuurlijk.’
‘Op die manier.’
‘Soms kan ik het voelen, hier, dat jij daar zit te schrijven.’
‘Is dat zo?’
‘Het kan ook zijn dat jij behoorlijk voorspelbaar en klokvast bent.’
‘Valt dat op dan?’
‘Wat denk je?’
‘En moet ik dan belangwekkende dingen schrijven?’
‘Dat doe je toch altijd, of niet soms?’
‘Als jij dat zegt.’
‘Als je nu zou opschrijven wat je allemaal al gedacht hebt vandaag. Dan zou ik het allemaal weten.’
‘Alles?’
‘Nee, natuurlijk niet. Ja, wat dacht je.’
‘Ik had misschien wel een brief moeten schrijven.’
‘Ik ben daar nooit tegen geweest.’
‘Maar eigenlijk heb ik dat wel gedaan. Je moet gewoon een beetje goed kijken, dan kun je het zien.’
‘Ik dacht het al.’
‘Ook dat wist ik.’
‘Maar er zijn nog wel veel dingen die ik niet begrijp. Soms ben je wel een beetje onduidelijk. Wist je dat?’
‘Of misschien net heel duidelijk?’
‘Ik denk het niet.’
‘Ik zou ook kunnen schrijven dat je me moet bellen. Zou je dat dan doen?’
‘Dat kan ik niet van tevoren zeggen. Dat hangt af van het moment. Een of twee momenten verder denken. Meer kan ik niet aan eigenlijk.’
‘Weet je, je zegt dat altijd, maar ik geloof er niets van.’
‘Toch is het zo.’
‘En als ik nu zou schrijven dat ik een verrassing heb voor jou, zou je ze dan willen kennen?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik heb dus een verrassing.’
‘Jij bent echt onverbeterlijk.’
‘Nee, ik ben geweldig verbeterlijk. Ik ben een klein rampgebied eigenlijk.’
‘O jee, daar gaan we weer.’
‘Dus je wist dat ik aan het schrijven was. En als ik dat nu een hele tijd niet zou doen, zou je dat dan erg vinden?’
‘Daar kan ik niet op antwoorden natuurlijk, dat weet je.’
‘Volgens mij lees je soms mee terwijl ik aan het schrijven ben.’
‘Via een of andere geheime camera of zo?’
‘Ja.’
‘Dan is die wel niet meer geheim eigenlijk.’
‘Nee.’
‘En waarom doe je die dan niet weg?’
‘Ik doe of ik het niet weet dat die daar is.’
‘Raar, dat ben je.’
‘Dat wist je toch al langer?’
‘Ja.’
‘Via die camera kan ik natuurlijk ook gewoon roepen tegen jou.’
‘Nee, liever niet, schrijf maar, dat is beter.’
‘Je houdt dus van woorden.’
‘Wie weet.’
‘Zie je wel!’
‘Wat?’
‘Woorden.’
‘Wat bedoel je?’
‘Zoals ik altijd al zei: als je wilt vinden, zoek dan niet.’

07 augustus 2016

Het leven en zo

Of dat nu eigenlijk in de categorie ‘nuttig’ valt? Je had je ook voorgenomen om tijdens de vakantie na te denken. Over het leven, en zo.

(Iemand fluistert: doe je dat dan de rest van het jaar niet soms?) (Geen antwoord.)

Die nieuwe CD met orgelwerken van Bach. Om een of andere reden had je altijd een beetje schrik van orgelmuziek. Maar misschien is het wel tijd om groot te worden.

Je hebt beloofd aan een vriendin dat je haar op de hoogte zult houden van je overwegingen. Over een onderdeel van het leven. Of is het omgekeerd? Je bent nu al zenuwachtig. Je zou haar graag enkele geweldige nieuw verworven inzichten overmaken. Het niveau is voorlopig nog van het aanmodderende soort. Jouw leven dus, en zo. Maar je zult je best blijven doen, wat die overwegingen betreft.

Het is mooi hoe die muziek zich langzaam opent voor jou. Vroeger – nu besef je het – was het soms alsof het instrument als een soort reus – hopelijk van het vriendelijke soort – tussen jou en de muziek stond. En op deze plaat is het alsof het orgel in de aarde staat, alsof je de onderdelen van het instrument voelt zuchten en kraken en zweten.

Iets beseffen over de leeftijd die je nu hebt. Je dacht het nog, de vorige dag, terwijl je zat te praten met die vriendin. Zij terug van die grote vakantie, zij nu in een nieuwe mooie fase van haar leven. Het was die ene zin in het gesprek. En je dacht: ja, inderdaad. Iets over met afstand naar de dingen kijken. Nog beter weten dat hoe je de dingen zegt het belangrijke is. Iets over zorgzaamheid. En denken: we zijn hier nu, aan deze kant van de lijn, en dat is goed.

De statigheid die je verwacht bij het orgel is hier zo breekbaar geworden. Een beetje als een oude man, met lichtjes stramme handen, maar ook met twinkelende ogen. En die oude man ziet de muziek beter. Op de grens tussen blijven en verdwijnen.

Iets zien. Zien, maar daarom nog niet begrijpen. Over littekens en deuken. Hoe ze blijven, toch. Hoe ze ook een plaats in het landschap krijgen. Misschien had je vroeger grotere verwachtingen over je eigen maakbaarheid. Misschien bots je nu, nog steeds, op je eigen grenzen, wat dat betreft. Je kunt je verzoenen met je landschap, vrede sluiten. En weten dat de littekens blijven. Je kunt ook leren om de rest van je huid te leren kennen.

Misschien is het orgel zelf breekbaar. Alsof het zijn eigen eindigheid heeft aanvaard. Zo klinkt het. Waardoor het verlangen anders klinkt.

Het besef van kantelpunten in jezelf. Weten dat als je daar zou komen een beslissing niet zo moeilijk zou zijn. Niet meer zo moeilijk als eerder. Waarschijnlijk toch.

Die pompende baslijn. Bijna buiten adem. De bas. Iets met geworteld zijn.

Iemand raakte het aan in een gesprek. Het onderwerp. De grenzen van je lichaam. Er zijn verschillende soorten grenzen, besef je. De grenzen tot waar je je lichaam kunt duwen. De pijn. En de grenzen van je lichaam waarachter je schuilt. En hoe die twee met elkaar samenhangen.

Hoe het altijd even blijft nagalmen. Hoe je een rimpel in het wateroppervlak kunt maken.

Wat mensen zoeken in de liefde. Wat ze hopen te vinden. Wat ze ontdekken na een tijd. Waar ze bang van zijn in de liefde. Hoe het zoeken gelijk kan lopen, zonder dat je het helemaal beseft. Hoe de tijd een eigen mening heeft over het idee dat dingen verworven zijn. Wat je zocht en wat je zoekt, hoe ze elkaar tegenkomen, en hoe je armen te kort zijn. Verhalen over iets dat blijft. Verhalen over zichtbaarheid.

Hoe langer je luistert, hoe meer de muziek uit elkaar lijkt te vallen. Als lijnen in het gras. Je zou ze aan kunnen raken. Niet dat ze hun bestemming verliezen. Het is meer als de troost van rimpels.

En iets over familie. Hoe groot het is. En hoe klein. Je kijkt naar hoe het werkt. Je ziet hoe het gaat, met de kinderen. Hoe families door elkaar lopen in je hoofd. Je ziet de plekken waar je niet bent. Je maakt zelf je eigen plekken. Maar je weet nooit waar je zult zijn, later. Je weet zelfs niet goed wanneer later zou kunnen beginnen.

Het verlangen dat klinkt, het is nog steeds groot. Het klinkt in klanken die uiteindelijk door mensenhanden zijn gemaakt, en toch zichzelf ontstijgen. Het lijkt nog een beetje ingehouden, getemperd, in een helder bouwwerk. En toch, het verlangen is groter, altijd groter.

Het ritme brengt je dichter bij jezelf. Misschien is dat een inzicht. Dichter bij de scheuren, bij het falen, bij het onvermogen. Dichter bij het luisteren, bij het aanwezig zijn, bij het geraakt worden.

06 augustus 2016

Light Years

Een muzikant komt op het podium. Rustig, een beetje ingetogen, toch ook zelfzeker, maar zonder enige behoefte aan arrogantie of nood aan bewondering. Hij neemt plaats achter de piano, zonder veel gedoe, geen toestanden met grimassen of handen die de lucht ingaan, geen eindeloze concentratie vooraf. Gewoon. En gewoon begint hij te spelen. En als luisteraar valt je mond open door de indrukwekkende harmonieën, de ingenieuze ritmes, de onverwachte wendingen in de muziek, en tegelijk de helderheid die ervoor zorgt dat je de melodie nooit verliest, en onder dat alles een grondtoon van een melancholie die weinig illusies laat maar nooit cynisch wordt en leidt tot een diepe ontroering. Dat gevoel heb je het hele boek door in Light Years van de Amerikaanse auteur James Salter (vertaald als Lichtjaren). Deze roman uit 1975 wordt door velen beschouwd als het beste boek van Salter, een ‘writer’s writer’ die nooit erg beroemd werd maar wel bijzonder gewaardeerd werd door zijn collega’s. Sinds de vertaling van All That Is, zijn laatste boek, kreeg hij in ons taalgebied ondertussen de nodige erkenning.

Het boek is het verhaal van Viri en Nedra, een welgesteld koppel. We volgen hen tussen eind jaren vijftig en halverwege jaren zeventig. Bij het begin van het boek wonen ze in een mooi landhuis nabij de Hudson, samen met hun twee dochters Franca en Danny. Hij is architect en pendelt elke dag naar zijn kantoor in New York. Zij zorgt ervoor dat het huis het knooppunt is van allerlei feestjes. Ze gaat graag naar de grote stad om te winkelen. Ze willen aan hun kinderen het mooist denkbare leven geven. Ze lijken het perfecte gezin, een voorbeeld voor anderen. Ze gaan vriendelijk en voorkomend met elkaar om, respecteren elkaar, en zien elkaar eigenlijk wel graag.

Maar al van de eerste bladzijden zijn er kleine haarscheurtjes merkbaar onder het oppervlak. Alles is er, zo lijkt het toch. Maar er is de subtiele zuigkracht van het gedroomde leven. Viri vindt zichzelf geen goede architect, maar droomt er toch van iets te maken dat een rimpel zou vormen in de geschiedenis, iets dat zou blijven. Nedra wil geen ‘gewoon’ leven en verlangt naar een vrijheid, naar een onbestemd gevoel van ‘zichzelf zijn’.

En ondertussen verglijden de jaren. Hij heeft een geheime verhouding, zij ook. De kinderen worden groot en leren de liefde kennen. Een van de ouders sterft. Er zijn turbulenties bij de vrienden. Het gewone leven eigenlijk. Viri en Nedra maken nog een reis naar Europa, iets waar zij al lang van droomde. De reis is mooi, en confronterend. Even daarna scheiden ze. Wat zich stap voor stap aandiende, voltrekt zich. Niet dat er grote ruzies waren, niet dat ze elkaar de duivel aandoen. De dingen gebeuren, als in een vanzelfsprekend zacht noodlot.

Nedra zoekt daarna haar eigen plek, de vrijheid die ze zo verlangde. Ze is ervan overtuigd dat ze de goede weg heeft gekozen, maar beseft ook dat de grote vervulling van haar verlangen niet komt. Viri blijft ontheemd achter na het vertrek van Nedra. Wat ze hadden samen was niet het grote leven of de grote liefde, maar de leegte die overblijft is nog leger. Hij zal uiteindelijk naar Europa gaan en komt daar bijna per toeval in een ‘nieuw’ leven terecht. Een leven dat mooi zou moeten zijn maar dat hem al heel snel vervult van een grote tristesse.

Dat verhaal op zich is niet wereldschokkend, maar wat de auteur ermee doet is verbluffend en diep ontroerend. Een verteller die inzoomt en weer uitzoomt, commentaar geeft maar nooit oordeelt. Perspectiefwisselingen. Versnellingen en vertragingen in de tijd. Overgangen die vrij bruusk zijn, en toch nauwelijks opvallen. Brede beschrijvingen, waarbij de natuur een levend personage wordt. Die kunnen overgaan op wat soms lijkt op regieaanduidingen voor de personages, om daarna door te schuiven naar spitse dialogen. Dialogen die soms lang en grappig zijn, en dan weer verpletterend veelbetekenend kort. En dat alles in eindeloos mooie zinnen, soepel bewegend tussen registers, maar nooit moeilijk of overbodig. Telkens van een ingedikte schoonheid. Vaak bijna poëtisch ademend. Vaak trefzeker in hun bondigheid. En alles wat niet gezegd wordt, het klinkt door tussen de woorden.

Er is zoveel wijsheid in dit boek. Waarschijnlijk lees je het anders als je zelf twintig bent dan wanneer je hetzelfde boek opnieuw zou lezen als je vijftig bent. Er is de diepe tragiek van het ‘gewone’ leven, maar die wordt nooit met enig cynisme getoond, integendeel. De personages zijn niet groots, ze komen niet na een catharsis tot een of ander fundamenteel inzicht op een manier die je soms ziet in films die absoluut goed moeten aflopen. De personages zijn eigenlijk ook niet altijd geweldig sympathiek. Ze gaan met elkaar geen grote gevechten aan, en ze bereiken hun gedroomde bestemming niet. Ze zijn verloren gelopen, al van het begin, in een verlangen waaraan ze niet kunnen ontsnappen. Ze houden van elkaar, al beseffen ze dat zelf niet altijd.

Het is bijna verbluffend hoe de auteur zijn magistrale literaire techniek inzet zonder dat die ergens ontspoort in zielloze versieringen, integendeel. Er is veel mededogen voor de personages. Er is die diepe melancholische onderstroom, als een rivier misschien wel, die je als lezer vanaf het begin voelt. Je zou iets willen kunnen doen, maar je kunt het niet. Je kunt alleen maar zien hoe die man en die vrouw ‘oud’ zijn, terwijl ze amper meer dan veertig zijn. Terwijl je leest, zie je dat er nog zoveel bladzijden te gaan zijn, en je voelt meteen dat die rivier gewoon verder zal stromen. De troost die je krijgt rust in de mooie zinnen. Bij het begin van het boek denk je soms dat de auteur dat niveau niet zal kunnen volhouden, maar je merkt bladzijde na bladzijde dat je vrees onterecht was.

Wat een boek… Dat is het gevoel dat overblijft na de laatste bladzijde van Light Years van James Salter. Wat een boek kan doen, wat een boek kan weten over de mens en wat een boek bij een lezer kan teweegbrengen, je kunt het allemaal ervaren in dit boek. Wat een boek...

04 augustus 2016

Die andere Heimat

De box lag al zo lang te wachten. Nu leek het moment daar, om een of andere reden.

Dat hele universum van Heimat, zoveel uur film, het blijft een wonderlijke herinnering. Niet dat je je alle verhalen nog kunt herinneren. Niet dat je het zou kunnen navertellen. Maar je herinnert je nog wel hoe je al die uren zat te kijken, dagenlang eigenlijk. (Met een boek is het soms ook zo. Je herinnert je jaren later nog dat je het las, hoe je je voelde terwijl je het las, maar je zou het niet kunnen navertellen. Tot je het op een willekeurige bladzijde openslaat en meteen enkele zinnen lijkt te herkennen.)

En hoe je nadien weer voelt hoe diep dit verhaal je heeft ontroerd, hoe het onder je huid is gekropen.

Chronik einer Sehnsucht. Dat is de ondertitel.

Over het verlangen naar een ander leven. Een leven dat zich zou kunnen afspelen op een ander continent. Iets over weggaan om te kunnen blijven, en blijven om in je hoofd weg te kunnen gaan. Iets over ingehouden dromen. Iets over alles wat je niet aan mag raken. Iets over ergens geworpen zijn en over vrijheid.

Het bezwerende ritme van die beelden. Zwart-wit, met af en toe een kleur. Traag en breed, en tegelijk beweeglijk, maar op een niet uit te leggen manier.

Je voelt de hele tijd dat het een film is. En tegelijk is het alsof je heel erg dicht komt bij iets van toen, in dit geval de 19de eeuw, in dat kleine Duitse dorpje. Hoe ze bewegen, hoe ze elkaar niet aanraken, hoe alle details van de omgeving kloppen.

Dat herinner je je nog wel, hoe je met die films begon mee te ademen. Hoe je ook dichter bij iets kwam, al zou je niet uit kunnen leggen wat dat dan wel zou zijn.

(Misschien ga je dat op een bepaald moment missen, het gevoel deel te zijn van iets.)

En denken: ik zou willen dat veel mensen dit zouden kunnen zien, dat ze deel zouden kunnen zijn van.

Je ziet een interview met de regisseur, en hij spreekt zelf over Heimat als iets dat een mythe geworden is. En misschien klopt dat wel.

Je ziet interviews met de verschillende acteurs die de  hoofdpersonages spelen, en je voelt tranen van ontroering. En ook nu weet je weer niet helemaal waarom eigenlijk. Of misschien toch wel.

Hoe je altijd bij al die films een gevoel had van iets dat buiten de tijd was, en net daardoor iets over de tijd kon zeggen. Iets over hoe de tijd werkt, misschien.

Heimat is een plek. Een plek is een weefwerk van verhalen.

Misschien is het dat diepe menselijke verlangen. Het verlangen naar verhalen. De mens is een verhalen vertellend wezen.

Soms kun je verlangen naar verhalen, zo dat het pijn doet, dat je het in je huid voelt. Je zou niet kunnen zeggen wat dat is, maar dat geeft niet. Je kunt denken aan de verhalen, en je kunt ze al bijna zien, ergens in je hoofd. Zoals je aan iemand kunt vragen: vertel eens een verhaal. Of dat zou willen kunnen vragen.

Misschien is een droom ook een verhaal. De ene broer in de film, hij leeft van de droom. Hij leest over de talen van de indianen. Het is het geheime verbond met dat ene meisje. Hij vreesde haar kwijt te zijn, maar eigenlijk is ze er nog, is ze nog gebleven. Zij vertrekt, hij blijft. Misschien is het beter voor zijn droom dat hij blijft, om iets van het weggaan, van de droom, te kunnen behouden. En zij blijven.

Geheimen, het onmogelijke dat mogelijk wordt. (De andere dag dacht je het nog, toen je die fotograaf bezig zag met die twee onwennige mensen. Je vroeg je af wat jij zou gedaan hebben, en je dacht dat je hun zou vragen: vertel elkaar een geheim. Om te zien wat het met hun ogen zou doen.)

De film raakt iets van een verlangen. Misschien is dat het.

02 augustus 2016

En?

‘En?’
‘En wat?’
‘Gewoon.’
‘Ik ben hier niet goed in.’
‘Het is die afstand, tussen hier en daar.’
‘Weet je dat nu al, waar hier stopt en daar begint?’
‘Nee.’
‘Is dat de bedoeling dan misschien?’
‘Inderdaad. Als we dat zouden weten, zouden we in grote problemen komen. Of zijn.’
‘Ik moest nog aan je denken vanmiddag. Jij zegt dat je soms praat tegen mij, daar. Ik had dat ook vanmiddag. Het was alsof ik ineens in mijn hoofd zag wat ik je moest zeggen. Ineens waren de woorden daar. Meestal zijn die er niet, of dat denk ik toch. Maar nu waren ze er wel.’
‘En zijn ze er nu nog altijd?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Je had ze kunnen opschrijven.’
‘Die woorden mogen niet opgeschreven worden. Ze kunnen er alleen zijn als ze niet te hard blijven.’
‘Dat is grappig. Ik deed het vandaag net wel, de dingen opschrijven die ik wou zeggen. Om daarna naar de woorden te kijken. Of om ze gemakkelijker weer los te laten.’
‘Ik zal maar niets vragen, dat mag ik niet. Maar was er veel zon bij jou vanmiddag?’
‘Nee, niet echt. Bij jou wel?’
‘Ja. De zon doet me goed.’
‘Ik weet het.’
‘Er was veel regen hier vandaag. En ik wou het warm hebben. Voelen hoe het warm was.’
‘En lukte het?’
‘Ja, een beetje. Ik voel hoe iets in mijn lichaam begint te veranderen.’
‘Is dat goed?’
‘Ja, ik denk het wel. Alsof ik een eerste drempel over ben. Hoewel, het voelt meer als naar beneden gaan, niet naar boven.’
‘En de nachten?’
‘Beter, stilaan. En jij?’
‘Nee, wat dacht je.’
‘Was je bang vorige week?’
‘Officieel niet natuurlijk.’
‘Ik wel. Hier dan.’
‘Niet doen.’
‘Dat maak ik zelf wel uit.’
‘Weet je waar ik aan dacht? Ik durf het nauwelijks zeggen.’
‘Doe maar.’
‘Het was alsof ik – belachelijk natuurlijk – wou dat je een verhaaltje kwam vertellen. Hier. Of voorlezen uit dit boek, of eender welk boek. Alleen maar dat, niets meer.’
‘Dat is een mooie gedachte. Ik zou het graag gedaan hebben.’
‘Dat weet ik.’
‘Ik heb pas weer een boek gelezen waarbij ik dacht dat het iets voor jou is.’
‘Ja? Vertel het me later nog maar eens.’
‘Het grappige is, nu je dat vertelt, dat ik van dat boek een stuk van de audioversie vond op de site van de schrijfster. De eerste pagina’s van het boek.’
‘En?’
‘Heel mooi. Ik besefte, terwijl ik die stem hoorde, dat ik zelf bij het voorlezen vaak een beetje bang ben van traag. Je moet elke zin tijd genoeg geven. Maar iets in mij zegt dan altijd dat mensen wel niet zullen willen luisteren naar mij, dat ze na twee zinnen weg zullen gaan. Terwijl het eigenlijk gewoon normaal is om elke zin tijd genoeg te geven. Jij kunt dat veel beter, denk ik.’
‘Nee, helemaal niet.’
‘Jouw stem is veel beter.’
‘Nee, ik denk het niet.’
‘Is het nu warm daar?’
‘Warm genoeg. Net.’
‘Dan is het goed.’
‘En daar?’
‘Redelijk.’
‘Vertel nog maar wat, straks.’
‘Hoor jij dat dan?’
‘Misschien wel.’