28 december 2019

Poetsfalen

Poetsen is falen. Het is algemeen geweten. We herhalen het falen, telkens weer. Poetsen is het leven. Of iets in die aard.

Je had je voorgenomen de ramen nog te doen voor het einde van het jaar. Het uitvoeren van voornemens is zeer belangrijk. Zeker zo net voor de jaarwisseling. De toorn gods is onverbiddelijk in geval van het niet uitvoeren van goede voornemens.

(Misschien is een breed maatschappelijk debat aangewezen over de vraag of de ramen doen een goed voornemen is, dan wel gewoon een voornemen.) (In het licht van de eeuwigheid is het beter te gokken op een goed voornemen.) (Er was dus geen excuus meer.)

Om een of andere reden ben je ervan overtuigd dat alle andere mensen van de wereld poetsen in ruimtes die zich geheel spontaan aanpassen aan het poetsen. Stoelen schuiven automatisch weg en maken plaats. Planten hijsen zich even in de lucht en vallen zeker nooit om. Grote stapels boeken op salontafels verplaatsen zichzelf. Die ruimtes worden ook ineens groter en leger zodra je je erin beweegt om te stofzuigen of zo. Al die andere mensen hebben ook lijven die tijdens het poetsen spontaan van rubber worden. De vaststelling blijft dat jij niet al die andere mensen bent.

Andere mensen zullen ongetwijfeld allerlei geweldige oplossingen of toverspreuken hebben, maar bij jou gebeuren er tijdens het poetsen wel eens enigszins vervelende dingen. Je wilt even die stofzuigerslang aan de kant, maar niet plat op de grond, dus hang je die even aan een stoel, zodat je die stapel boeken van het salontafeltje kunt verplaatsen. Terwijl je dat doet, stel je vast dat de stapel eigenlijk te groot is, dus ook te zwaar en mogelijk niet bestand tegen het eraf vallen van enkele boeken. Op dat zelfde moment valt de stofzuigerslang gegarandeerd terug van de stoel. Of je zet even die borstel zo een beetje schuin tegen de muur, waarna die gegarandeerd valt. Na het weer rechtzetten valt die nog eens. Je roept iets dat kwaad klinkt, maar eigenlijk ben jij alleen verantwoordelijk, dus de goden vervloeken is nogal onnozel. (Elk moment is een kans tot zelfopvoeding.) Of je probeert op sierlijke wijze met de stofzuiger in het kleine halletje te manoeuvreren, stofzuiger in de lucht, ene deur toe, andere deur open, met als voornemen dat de stofzuiger op geen enkele manier tegen een van de deuren botst. Wat dus – alleen bij jou – helemaal niet lukt.

De ramen dus. Je bureau staat voor dat ene raam opzij. Er staan grote planten op dat bureau. Je moet dus eerst die planten even wegzetten. Allerlei kleine dorre blaadjes vallen van die varen. Die moet je dus straks weer opruimen. Je wurmt je tussen het bureau en het raam, doet dat al knielend open, en begint het schoon te maken. Niet dat je extreem dik bent, maar voor dit soort opdracht lijkt je lijf immens. Je lijf staat steeds in de weg van jezelf. Je beweegt – het is algemeen geweten – in het algemeen op erg sierlijke en soepele wijze, maar gekneld tussen je bureau en het raam voelt het vooral een beetje hoekig. (Alle andere mensen van de wereld zijn dus van rubber, of kleiner, of verschuiven eerst het hele bureau minstens een meter of zo naar achter.) (Maar ja, in dat geval zou je werkelijk alles van het bureau moeten verwijderen, en daar heb je misschien geen zin in.) (Alle andere mensen van de wereld hebben altijd zin in alles.)

De grote ramen. Om een of andere reden heb je een hekel aan het verschuiven van al die planten. (Alle andere mensen van de wereld hebben nooit een hekel aan iets.) Er zijn twijfelachtige uitstelstrategieën, zoals het proberen verschuiven van de planten met je voeten (waarna ze omvallen). Een compromis is de planten een beetje verschuiven en dan in die smalle ruimte die nog overblijft vaststellen dat je lijf weer veel te groot of zo is. (Alle andere mensen van de wereld hebben variabele lijven die zich aanpassen aan elke situatie, op geheel organische wijze.)

Gelukkig heb je zo’n grote ruitenwassponsborsteltoestand (geen idee hoe het in het echt heet, maar echte ruitenwassers hebben ook zo’n ding). Net als echte ruitenwassers doe je het water daarna weg met van die sierlijke draaiende bewegingen. Als je die ruitenwassers op zo’n wankele lift aan de andere kant van het raam op je werk bezig ziet, doen zij hetzelfde, alleen zijn er bij hen nooit strepen. Denk je. Het goede voornemen is dat je tegen je tachtigste de juiste techniek hebt gevonden.

Alle andere mensen van de wereld hebben speciale poetsruggen. Ze kunnen alles aan, kunnen zich in alle onmogelijke bochten wringen, ze voelen niets. (Aangezien ze nooit vallende stofzuigers of borstels of varenblaadjes moeten opruimen en overal meters werkruimte creëren op magische wijze wordt hun rug ook nooit overbelast waarschijnlijk. Maar los daarvan hebben ze allemaal superlichamen, minstens.) Jij hebt geen speciale poetsrug. (Wat je al na het eerste raam had gemerkt, eigenlijk.)

Na de ramen moet je dan eigenlijk ook nog even met de dweil overal langsgaan. Bij het daarna terug op hun plaats schuiven van de planten valt die ene toch nog om. (Ja, je weet al enkele weken dat die een beetje topzwaar begint te worden voor een iets te kleine pot. Ook al heb je die vorige zomer nog verpot. Wat hopelijk de kosmos tot enige mildheid zou kunnen aanzetten.) Die varenresten moet je ook nog overal verzamelen. Met de borstel. Die nog omvalt. En de veger en het blik. Waar die erg licht blaadjes weer af vallen terwijl je ze probeert in de gft-zak te krijgen.

Als dan alles klaar is, vraag je je af of het schoonmaken van de ramen eigenlijk wel een verschil heeft gemaakt. (Toch wel, je ziet het best goed.) Als je dan gaat zitten, om meteen aan je volgende goede voornemen te beginnen (het opruimen van het bureau) heb je zoveel rugpijn dat je verplicht bent om in de zetel te gaan liggen. Waarna je na een tijdje vaststelt dat je naar nog een kerstfilm ligt te kijken.

Speciale poetsoperaties geven dan wel veel voldoening. Ook als je het voldoende rustig doet, en zo 27 plekjes hebt aangepakt, zie je tijdens het uitvoeren van de operatie echter dat er nog 27.412,2 plekjes niet gedaan zijn. Het wel doen van die ene taak kan je zo een nog groter schuldgevoel geven tegenover al die andere. (Alle andere mensen van de wereld houden systematisch elke week al hun poetstaken bij via een speciale strategische poetsplanning waardoor er telkens maar één taak overblijft – alleen god is immers perfect – en het permanente extreme geluk ook gegarandeerd is.)

Om een of andere kosmische reden gaat het de dag nadat je de ramen deed meestal, en enkel bij jou, regenen of begint er een bouwwerf aan de andere kant van de straat die zich specialiseert in het creëren van zoveel mogelijk stof. (Alle andere mensen worden van dergelijk onheil gespaard of doen dan gezwind hun ramen opnieuw met hun flexibele lichamen, iets als barbapapa of zo.)

Gelukkig hebben alle andere mensen van de wereld hun leven volledig onder controle.

Jouw leven is een algeheel falen. Al is het toch een fijn gevoel dat de ramen gedaan zijn. En dat uitvoeren van dat goede voornemen, ook al was het onder lichte zelfdwang, voelt ook wel goed.

Kortom: het leven is schitterend.

25 december 2019

De reis (en een pakje)

O ja, het pakje is dus goed aangekomen, na een lange reis naar het noorden. Het pakje liet zich rustig dragen, tot ver over de grens. Het voelde zich steeds dichtbij, omarmd en warm. Zelfs beschermd tegen de regen. Het heeft nog even gerust in de hoek van de vernieuwde kamer en liet zich daarna met open armen uitpakken. Het pakje wacht op woorden.

De geschenken, in een grote tas en onder je arm. Zij die geschenken brengen. (De koningen zijn er nog niet, ook zij zijn onderweg, waarschijnlijk.)

Het is rustig in de trein.

(Je zoekt iets. De vorige dag was rusteloos.)

Het landschap lijkt niet zo erg bezig te zijn met Kerstmis. Het is er gewoon, en het was er gisteren ook.

(Je denkt aan die warme hoek in de kamer, met de muren achter je.)

Je weet niet helemaal zeker of er wel verhalen met je mee reizen.

(Iets over het gewicht dat je zelf wilt dragen, tot aan de nieuwe deur.)

De mensen in hun zwarte pakken die je voorbij fietsen. In het boek dat je aan het lezen bent is god een vrouw, vol van mededogen. Voor die mensen op de fiets is god een te vrezen boze man, denk je. Welk kind zou er voor hen geboren zijn vandaag? Misschien een kind dat een plan te vervullen had, een plan dat al vastlag en dat onherroepelijk tot een gruwelijk eenzame dood zou leiden. Het is even alsof je dat kind ziet. In dat even is het zo koud.

Het huis is zo mooi. Het huis heeft nu definitief het oude huis afgeworpen, denk je. Het heeft zichzelf heroverd op de tijd, denk je. Je bent zo blij voor haar, zo trots.

(Iets met afstand en afstand. En bevriezen.)

Je weet nooit helemaal zeker hoe je ergens in moet schuiven, als dat er al zou zijn. Dus je doet maar wat. (Waarschijnlijk doet iedereen maar wat.)

(Je ziet het hier waar je wilde zijn, het was daar.)

Wat je kunt doen, wat je niet kunt doen.

Ze zijn zo groot, denk je. Het maakt je gelukkig, dat je zomaar naar hen mag kijken, terwijl ze daar zijn. (Dit is de plek in hun hoofd, denk je.)

Een uitleg over geurtjes.

Een verhaal over telefoneren.

Je glimlacht.

De pakjes.

(Er zijn stijlen voor het inpakken van cadeautjes. De jouwe is waarschijnlijk als rustiek te omschrijven.)

(Verhalen worden geannexeerd. Je zult er wel nooit tegen kunnen. Wat je verwacht zal ook wel niet kunnen, waarschijnlijk.)

Je kerstlichaam.

Het is mooi hoe de handen de cadeaus in handen nemen.

(Misschien wil je dat de tijd een centrum heeft, of zo.)

Je mist al iets, terwijl je vertrekt. De verhalen die als toeschouwers rustig wachtten, zoals ze altijd deden.

(Je gaat haar een brief schrijven, denk je later.)

(Misschien is je rug gevoelig voor muren die er niet zijn.)

Ergens halverwege begin je de woorden op te schrijven. Je begrijpt iets over afstanden.

Je loopt door de stad naar huis. Iets wordt langzaam rustiger, maar je hebt koud. Je denkt aan warm eten. Zin om te koken heb je niet, maar je zult het toch doen.

Misschien is elke reis tegelijk veel reizen.

23 december 2019

Trapvrees (en een pakje)

Het pakje dus.

Het pakje is gearriveerd.

Het werd onder ruime belangstelling naar boven gebracht, en daarna met een escorte naar het station.

Wat was er echt gebeurd met het pakje? Waarom was het enkele keren bijna of zogezegd helemaal geleverd, terwijl er van de veronderstelde aanwezigheid van dat pakje geen spoor te vinden was?

De officiële verklaring is dat het toevallig verkeerd ingescand werd.

Maar, zoals gezegd, de onthaalmevrouwen waren niet helemaal overtuigd door die verklaring. Zij zijn vrouwen van de wereld. Been there, done that. Ze hebben alles al gezien. Ze zijn volstrekt niet onder de indruk van verondersteld protocol of flauwe excuses.

Er is bijgevolg een diepgaand onderzoek ingesteld door het research team van de FRDO (= Federal Reserve Department Office). Het research team is een hooggespecialiseerde unit die ook regelmatig voor buitenlandse missies wordt ingezet, onder meer in Noord-Korea. Met succes telkens.

Via satellietbeelden werden alle bewegingen van het bewuste pakje volledig geanalyseerd en daarna uitgezet op een kaart, met van die gekleurde prikkertjes en touw. Vervolgens werden alle betrokkenen van de hele waardeketen van de verplaatsing van het pakje geïdentificeerd, gescreend en vervolgens ondervraagd. De resultaten werden verwerkt in een speciaal schriftje (met van die ringetjes opzij) en dat met een vulpen met zwarte inkt.

Omwille van de GDPR-regels kunnen sommige persoonlijke details niet onthuld worden. We hebben onder meer ontdekt dat er in het distributiecentrum van het bewuste koeriersbedrijf best wel wat mensen zijn die eigenlijk stiekem verliefd zijn op iemand die drie rijen verder tegen de klok aan het werken is. Rond de kerst veranderen veel burgers in volbloed consumenten, waardoor de druk op deze mensen nog hoger wordt. In normale periodes hopen ze toch af en toe iets liefs naar elkaar te kunnen roepen, of toevallig een smachtend briefje te laten aankomen dat tot een vliegertje is gevouwen en hopelijk bij de juiste persoon terecht zal komen. De schaarse bloosmomenten worden net voor de kerst echter nog schaarser.

En voor de mannen en vrouwen die die pakjes met de bestelwagen moeten afleveren is het ook een echte hel. Ze wurmen zich door het verkeer, doen hun best om zoveel mogelijk pakjes af te leveren, om bij hun terugkeer te merken dat er nog meer staan te wachten. En ondertussen beseffen ze dat ze zelf nog geen tijd hebben gehad om het kerstcadeautje te zoeken voor hun kinderen.

Wat gebeurde er echter met het bewuste pakje? De koerier, laten we hem KD noemen, was – zo werd ontdekt door het research team – wel degelijk enkele keren tot aan het adres van bestemming geraakt. Hij was evenwel niet binnen gegaan, al had hij het geprobeerd. Het adres van bestemming is in het echt een redelijk gigantisch, enigszins oversized gebouw. De wat rare lichtanimatie die je er in de winter op kunt zien bewegen verandert daar niet zoveel aan. Het gebouw herbergt naast de FRDO nog heel wat andere diensten en kantoren van officiële gezagsdragers. Dat gezag wordt gedragen in intelligente liften.

Maar het gebouw heeft ook een behoorlijk imposante trap. Tijdens de vele manifestaties die er doorheen het jaar passeren doet die altijd goed dienst. Een trap is maar een trap, denken vele mensen. Welnu, dat is niet zo. Sommige mensen hebben trapvrees, ook wel eens climacofobie of bathmofobie genoemd. En de heer KD krijgt soms, in periodes van grote stress, last van trapvrees. In lichte paniek en protohyperventilatie had hij waarschijnlijk het pakje gescand als zijnde afgeleverd. In werkelijkheid had hij daar drie maal gestaan onderaan die grote trappen. Streng op zichzelf inpratend, maar zonder resultaat. Zijn hele lichaam blokkeerde telkens opnieuw. KD is een geweldige man, een heel zorgzame papa en een door iedereen geliefde collega die graag mensen gelukkig maakt. Maar soms verstoort een trap alles. Hij kan er niets aan doen.

Mensen met spreekangst krijgen wel eens de raad dat ze zich hun publiek naakt moeten voorstellen. Naargelang het publiek kan dat een erg behulpzame techniek zijn. Bij een trap moet je een andere techniek gebruiken, meer iets in de sfeer van mindfulness. KD had dat ook ontdekt nadat hij in het weekend had zitten surfen. Je probeert je de trap voor te stellen als een reeks ontvangende treden. Daardoor gaat de adem terug een beetje in zichzelf liggen. En wat hem echt had geholpen waren de ondersteunende woorden van een andere klant. In zijn bestelwagen doorkruist KD het ganse land. En zo was hij, toch best wel ver weg van de hoofdstad, bij Victoria aangekomen, in haar B&B. Ze had hem een kopje versterkende thee en een citroentaartje aangeboden, waardoor hij even op zijn effen kon komen. Hij vertelde over het pakje dat daar eigenlijk al dagen lag te jeuken in zijn bestelwagen. En zij vroeg de naam van de bestemmeling. Met een brede glimlach vertelde Victoria honderduit over de band die ze met de man op het etiket heeft. Ze noemen dat tegenwoordig wel eens storytelling, maar een mooi verhaal kan je vervullen en weer vertrouwen geven in de dingen.

En zo stapte KD, denkend aan ontvangende treden en aan de verhalen over de man op het etiket, vanmiddag zonder angst of gebibber rustig de grote trap op. Binnen in de grote hal werd hij onmiddellijk vriendelijk opgevangen door iemand van het research team, onder goedkeurend geknik van de onthaalmevrouwen en de veiligheidsmeneren. KD was zo trots op wat hij gedaan had. In zijn hoofd had hij al een geweldig verhaal klaar om aan zijn dochters te vertellen.

En zo is een eerste deel van de reis van het pakje goed en wel achter de rug.

22 december 2019

De dag kantelt

De dag kantelt naar een andere kant, daar waar het licht het weer over zal nemen.

Misschien begint de tijd weer in te ademen.

Je moet heel stil zijn om het te kunnen voelen.

Je kunt de aarde aanraken, ontdaan van elke vraag en elk doel.

En dan kun je het voelen.

Zoals op de schommel, dat ene gewichtloze moment in de lucht.

Net voor je weer naar beneden gaat.

De huid van de tijd.

De winter komt, met langere dagen.

Troost is mogelijk.

Daar waar je je uit handen geeft, kun je gedragen worden.

Naar het licht.

Je zou niet alleen moeten zijn, denk je.

Op dit moment van het keren.

Je zou een mysterie kunnen delen.

Terwijl loop je verder door de stad.

Er is te veel lawaai, te veel gretigheid.

Iets is te ver weg, het maakt je koud.

Je loopt door, naar een lege plek.

Daar kun je het kantelen terug horen.

En het is goed.

Je ziet het aanraken.

Je hoort de tijd.

Iets zou fout gaan, als je daar niet bent.

Op dat moment.

Straks is er het licht van februari.

Maar nu is er het keren.

Je kunt je hand op je buik leggen.

En je adem voelen kantelen.

Het is dezelfde adem.

Misschien is het zo eenvoudig.

Misschien is de winter een aarzelend verlangen.

De tijd houdt je bij de hand, als de koude komt.

En straks schuif je in de nacht.

Tot de dag je overneemt.

Je bent het ritme.

Je ziet een verhaal van de nacht.

Wat je zou vertellen.

En straks gaat het licht uit.

En buig je voor de dag.

21 december 2019

Waar het veilig is

Soms, ergens onderweg, een moment.

Even wankelt iets, in dat ene moment. Even zie je hoe onbeschermd je bent. Niet dat er iets staat te gebeuren of zo. Je ziet het gewoon. En het gaat gewoon ook weer over.

Soms.

Het is iets in de opstelling van de mensen rondom je. Of iets dat iemand zegt. Iets herhaalt zich. Je lichaam beslist.

En vaak.

Hoe je gewoon kunt kijken. Hoe je ergens bent. Hoe je spreekt. Hoe je er blijft, in je adem. Misschien is het gegroeid in de jaren.

Thuis komen, en meteen weten waar je bent, waar je wilt zijn. Op die plek.

Iets gaat niet zoals je had voorzien of gewild. Of iets gaat stuk, of komt niet. Alsof iets je ineens in de grond zuigt. En je wacht, en je kijkt. En je doet iets. Je ziet het.

Iets heeft een knop aangezet, in je lichaam. Je ziet het. En er is die beweging met je handen. En je komt terug. Alsof het gemakkelijk is.

Je kijkt naar je stem, naar je adem.

(Iemand zei iets over helen.)

En soms, ineens. Het licht in de slaapkamer ’s nachts, zo lang het nieuwe gordijn er nog niet hangt. Je ligt even binnen als daarvoor, maar ook een beetje buiten. (De beer stelt je gerust.) Iets is zoals vroeger. (Alleen liggen er geen kasseien op de straat aan de andere kant van het raam.) De koplampen buiten, binnen op je muur.

(Iemand zei iets over veilig.)

Je ligt op de tafel. Je geeft je helemaal uit handen in handen. En kijkt, aan de binnenkant van de huid. En het mag. Bijna alsof het vanzelfsprekend is.

Nieuwe herinneringen maken. Misschien nestelen ze zich.

(Iemand zei iets over aarding.)

Misschien wil je stilvallen. Alleen maar zwaartekracht. En wachten.

(Iemand zei iets over die plek aan je heiligbeen. Anderen zegden ook al iets over diezelfde plek. Er is zware doffe pijn, zeg je. Wat je ziet, is groot.)

Je had het zelf gevraagd. En het was goed. (Iets begint te veranderen.)

Je probeert iets uit te leggen over woorden en beelden die in het lichaam geschreven zijn. (Het wordt steeds gemakkelijker om het te vertellen.)

Ze staan allemaal klaar om te helpen. (Je bent daar nooit op voorbereid.)

Die stapels papier, je zou willen dat ze weg waren uit de kamer. Ze doen je anders bewegen, denk je.
(Iemand zegt iets over in je hoofd leven. Het verwart je.)

Een mooi gesprek in de trein. Over talen, en hoe we leven in talen. Het lijkt zo eenvoudig, het gesprek leidt zichzelf.

(Kijken naar alles wat is, dat zou ook helen.)

Je denkt aan een discussie, zoveel jaar geleden. Over een kerstboom. Je kijkt naar het kleine houten kerstboompje. Je kijkt naar de gekleurde lampjes. (Misschien heeft iets zich hersteld.)

De dingen die anders lopen dan je had voorzien. In je hoofd al bijna opgeven wat je wou doen. Dan zien dat je niet hetzelfde, maar toch genoeg, nog kunt doen in de tijd die er nog is. En dat gewoon doen. (Iets over naar de stroom kijken.)

(Iemand zegt iets over wat nog zou kunnen volgen. Je zegt nu al ja.)

Je denkt aan iemand die je steeds ervan kon overtuigen dat alles goed zou komen. Je wist hoe het werkte, maar het gaf niet.

Misschien kunnen dingen kantelen in de tijd.

20 december 2019

Veel

Die laatste dagen voor de vakantie. Wat je je voorneemt nog te doen. Wat er nog naar je toe komt.

Dat nummer van de nieuwsbrief dat je nog wilde maken. Het stond op je lijstje. In je hoofd is het het laatste. Daarna zou je rustig kunnen uitbollen en afwerken, alles netjes.

Soms lopen de dingen een klein beetje anders. (Waarschijnlijk altijd. De werkelijkheid is professioneel, als oefening in zen.)

Je ploegt je door een eindeloze reeks mogelijke items voor je nieuwsbrief. Netjes in een lange lijst. Je werkt ’s avonds door. Dan moet je de tweede dag enkel nog alle artikels schrijven. In een vloeiende beweging. (Zodat je collega’s nog net tijd genoeg hebben voor de vertaling.)

Je krijgt bericht dat het pakje met een belangrijk kerstcadeau die tweede dag zal arriveren op je werkadres. Alles verloopt volgens schema, denk je. De kosmos is je goed gezind.

De tweede dag loopt het lekker met die teksten. Je denkt dat alles netjes gaat lukken, zoals voorzien. (De wonderen van een goede planning en volledige controle over de werkelijkheid.)

Je krijgt een mailbericht dat het bewuste pakje is gearriveerd. Raar, normaal krijg je dan meteen een telefoon. Je gaat naar beneden. Samenvatting van een hoop gedoe en zeventien keer heen en weer lopen tussen alle hoeken van het gebouw, alle veiligheidsmensen en iedereen die aan het onthaal stond: niemand heeft een pakje gezien. Bellen naar de afzender, die zal bellen naar de koerier. Hopen dat de kosmos zichzelf in evenwicht brengt en dat het pak de volgende dag op magische wijze op je bureau zal liggen.

Van die goede planning is een enigszins gedeukt geheel over. Die avond toch maar doorwerken tot het schrijfwerk klaar is, en nog op tijd naar je collega’s kan. (Maar in je hoofd zou die avond al een beetje leeg geweest zijn.)

Die nacht toch slecht slapen. Sommige kleine dingen kunnen iets in jou doen wankelen.

De volgende dag helemaal klaar (zogenaamd toch) voor de grondeloosheid van het bestaan. (Het is, denk je, toch wel gemakkelijker grondeloos te zijn in een andere week dan die net voor de kerstvakantie.)

Eerst een bijzondere afspraak. Iets met ayurvedisch. (Het is andermaal een diepe ervaring, die je dingen laat zien. Iets met de aarde. Iets tussen vanzelfsprekend, vrij, bang, afstand, verbinding, stroom, ongekend. En nog enkele woorden. En nog veel meer.)

Je fietst terug. (Het klopt niet helemaal dat je nu nog dingen moet doen, je zou liever nawiegen, of zo.)

De magie heeft niet gewerkt, zo blijkt. Geen pakje.

Je gaat nog eens met alle mensen beneden praten. Je krijgt alle finesses en procedures te horen. Je hoort verhalen over mensen die in helse omstandigheden pakjes rond moeten rijden. Het is alsof je iets hebt veroorzaakt, ergens in de wereld daarbuiten. Alsof een of ander iets uit balans is.

Ze zijn het aan het onderzoeken, hoor je aan de telefoon. Je blijft vriendelijk, ergens zeurt ook een soort onrust.

Die avond nog een lange vergadering. Je probeert de pret erin te houden. Het is interessant, je wilt alles weten. Je bent moe.

Laat in de avond, voor je gaat slapen, kun je nog altijd even kijken naar die mensen die hun eerste date hebben in een restaurant. Soms zie je het op een kilometer aankomen dat het niets wordt, soms zie je die twee mensen smelten. Het leven kan mooi zijn.

(Je hebt overigens vastgesteld dat het aanbod aan kerstfilms nog is uitgebreid, tot telkens twee na elkaar. Klefferdeklefferdeklef. Maar toch betrap je je erop dat je soms toch heel even kijkt. Heel even maar, vanzelfsprekend.)

De volgende dag werk je thuis, door de treinstaking.

Je neemt je voor het dossier van het pakje dapper op te blijven volgen. Je belt naar de winkel, om te horen of zij al iets weten. Je kunt nu alle details aangeven van wie er aanwezig was op het moment dat het pakje zou zijn geleverd. Er lijkt nog een zwart gat te zijn. Er blijken ook camerabeelden te zijn, maar die mogen niet zomaar bekeken worden, zo heb je geleerd.

Even later een telefoon terug. Het pakje is teruggevonden. Er was een fout met het scannen, het is helemaal niet afgeleverd. Meer zelfs, het is onderweg, en zou nog die dag geleverd worden.

De op het werk aanwezige collega neemt het dossier van daaruit over. Ondertussen zijn alle mensen in het hele gebouw gealarmeerd, denk je. (Tot nu was je “die man zonder kinderen die op tv is geweest”. Nu ben je “die man van zijn pakje”. Ze hebben ondertussen ook allemaal een mening over de kwaliteit van de koerierdiensten, zelfs in kerstperiodes. Iedereen staat klaar om je desnoods met inzet van eigen leven te helpen.)

Ook die dag gaat voorbij zonder pakje.

De vijfde dag is er al. Je stelt het je allemaal voor. Alle onderdelen zijn klaar om die nieuwsbrief netjes af te werken, online te zetten. De andere dingen kun je normaal gezien ook nog doen. Dan is er nog het kerstetentje. En als je dan op tijd vertrekt kun je ook nog boodschappen doen.

Er komen natuurlijk nog allerlei andere dingen bij, die “nog even” zou moeten doen. Het is verder gezellig. Als die man met het pakje nu zou komen, zal hij zeker onmiddellijk omringd worden door zeven mensen van de veiligheid en drie onthaalmevrouwen, waarna jij met al je collega’s in escorte het pakje in ontvangst zult nemen om het naar boven te begeleiden.

Maar het pakje komt niet.

Het was dus een oefening in zen, zegt de kosmos. Je moet sommige dingen loslaten. Zoals het voornemen om nog boodschappen te doen. Je blijft dus nog langer op het werk, werkt verder af wat was voorzien. Je legt je er stilaan bij neer dat je na het weekend nog een dag terug zult moeten komen. (Want het was eigenlijk best wel praktisch om dat pakje op het werk te laten leveren, officieel.)

Die week die langzaam leeg zou lopen, is erg vol geworden. Vol van turbulenties, die je uitdagen. (O ja, in grondeloosheid of zoiets.)

Je stuurt een bericht naar de winkel. Of ze iets kunnen doen om het pakje toch na het weekend ter plekke te krijgen. Je vertrekt. De veiligheidsmeneren beneden kijken naar een hoop gebakjes die ze van de minister kregen. Je gaat door de draaideur naar buiten.

Weer thuis zie je dat het pakje zou zijn aangekomen, zo ongeveer net op het moment dat je vertrok. Je weet niet of er weer iets fout is gegaan met het scannen (een verklaring die de onthaalmevrouwen maar niets vinden trouwens). Je zult het pas na het weekend weten. De kosmos wil je iets leren. Andermaal.

Maar verder gaat alles goed.

15 december 2019

Zinvertraging

‘Kom er maar bij zitten.’
‘Zo?’
‘Ja. Kies maar, alles is goed. Het mag allemaal.’
‘En zo blijven alleen de woorden tussen ons.’
‘Dat is een mooi beeld. Het past wel bij ons.’
‘Soms kun je door de woorden heen kijken. En soms niet. Je weet het niet altijd vooraf, wat het zal worden.’
‘Jij maakt me altijd wel rustiger. Dat komt door jouw stem, denk ik.’
‘Ik moet altijd een beetje wachten eer ze zakt. Dat zegt me telkens iets. Soms blijft ze rusteloos.’
‘En kijken? Helpt dat?’
‘Ja. Het is iets dat ik geleerd heb, door hoe de dingen zijn gelopen. Heel goed kijken, om zo de kleinste verandering te zien en zo de dingen in te schatten.’
‘Is er iets met je been?’
‘Het is er nog niet, denk ik. Misschien is het naschokbeen of zo. Hoewel, schok is een te groot woord.’
‘Soms vraag ik me af hoe je lichaam zou voelen als je spieren je alleen maar moeten overeind houden of zo. Alle pijn, alles dat opgestapeld is, alle reflexen, alle angsten, alles zou weg zijn. Alleen de zwaartekracht of zo. Zou je dat wel aankunnen, zo bevrijd zijn?’
‘Dat is een interessante vraag. Ik zou misschien wel bang zijn, hoewel ik vaak stiekem naar dat gevoel verlang.’
‘Alsof je dan jezelf zou verliezen?’
‘Misschien. Al is dat ook een beetje raar, dat ik bang zou zijn van die vrijheid.’
‘Nee, toch niet. Het lijkt me heel normaal.’
‘Zou een lichaam zich dat nulpunt kunnen herinneren? Ergens in een soort huidonderbewustzijn?’
‘Ik denk het wel, of ik hoop het toch.’
‘Als je dan de ballast of de deuken wegneemt zou het in dat geval gewoon rustig terugkeren. Ik vind het zo moeilijk om erop te kunnen vertrouwen dat het dat vanzelf zal doen. Het is alsof ik het zou willen zien, vooraf, hoe het is daar, op die plek. Om te weten waar het dan naartoe gaat. Maar ik denk soms dat dat beeld bij mij weg is, of er misschien wel nooit geweest is.’
‘Het zou best nog wel eens kunnen meevallen, beter dan je denkt.’
‘Bij jou zijn het de ogen. Soms ben je ergens anders, en dat zie ik dan. Je zit dan wel tegenover me, en je ziet me wel, maar je kijkt naar iets dat ergens helemaal anders is. Het is dan een beetje alsof je uit elkaar schuift of zo. En als je dan terug met jezelf samenvalt, als je ogen terugkeren, dan word ik rustiger.’
‘Ik weet niet wat jij allemaal ziet, misschien zie je wel meer dan ik zelf voel.’
‘Ik denk soms dat lichamen in een soort tussenruimte kunnen zijn, waar de woorden niet zomaar kunnen komen. De zinnen zouden nooit op hun bestemming komen.’
‘Je bent er op doorreis, als het ware.’
‘Ja, zoiets.’
‘Misschien zijn we wel meestal op doorreis.’
‘Ze zeggen dat handen kunnen helpen, en ik denk dat dat zo is. Maar ik weet het niet zo goed.’
‘Volgens mij weet je dat wel, ook al stopt dat weten voor je woorden.’
‘Waarschijnlijk heb je wel gelijk. Zoals gewoonlijk.’
‘Probeer je voor te stellen dat ik dit zou doen.’
‘Ik probeer het me voor te stellen.’
‘Probeer je nu voor te stellen dat je je dat niet voorstelt.’
‘Nu duizelt het een beetje.’
‘Je vertelde me ooit dat de woorden bewegen in je lichaam. In je armen en zo. Soms zie ik ze, die woorden, in je. Bij mij is dat anders, denk ik. Soms zou ik mijn hand willen openen, en alle woorden even weghalen daar. Ze even op een pechstrook leggen, heel even maar.’
‘Dat is dan zoiets als met die zwaartekracht.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘En dan?’
‘Als we dan zouden kijken, wat zouden we dan zien?’
‘Ik zou ook dan lang kijken, denk ik. Hoop ik. In het echt zou ik waarschijnlijk heel verlegen zijn.’
‘Ik zou verdrietig zijn, denk ik. En tegelijk heel rustig.’
‘Het is wel een mooie gedachte eigenlijk. Een geschenk.’
‘Dat we misschien wel nooit zullen krijgen.’
‘Maar dat we toch bijna gezien hebben.’
‘Bijna.’

14 december 2019

Hoe zij het doet

Hoe zij de Goldbergvariaties speelt, het is zo anders. Zo mooi, zo in zachtheid aanwezig.

Je had eraan gedacht, hoe het zou zijn, voor je die opname hoorde. Je zou willen kijken naar haar handen. De ruimte is anders, als zij het speelt.

In de trein, het boek over het vrouwelijke in die oeroude verhalen. Je voelt de auteur voorzichtig bewegen.

(Wat je rug zou vertellen, aan de andere kant van de pijn.)


Ze neemt de bochten erg behoedzaam. Ze ademt als in een dans die telkens opnieuw naar zichzelf kijkt en verder gaat.

Het is zo vertrouwd, en toch ontglipt het je steeds.

Die vrouw in de documentaire. Traag aanraken. Je mag ja zeggen, misschien, of nee. De trage handen van de man. Je ziet haar huid veranderen. Het punt waar ze misschien zegt, en dan nee.

Je weet niet wat jouw huid zou doen.


De muziek heeft er geen moeite mee om alleen te zijn. Een gedachte die je zelf niet goed begrijpt.

Ze kijkt naar de muziek.

De vrouw die je zag in je droom. Ze stond daar zo rustig, liet zich traag bekijken. Pas buiten je droom wist je wie ze was.

Ze wist iets, in die droom.


(Je zoekt een filmpje, om haar handen te zien.)

Op een of andere manier kun je je haar gemakkelijker in kleur voorstellen.

Je denkt dat het tijd is voor een nieuwe afspraak. Je vraagt het haar.

Je zag de handen, in je rug. En ook.


Ze betast de akkoorden, laat ze mee bewegen. Alsof de akkoorden de handen volgen, en niet omgekeerd.

De noten kijken naar elkaar, de hele tijd. Ze hebben alles gezien.

De beelden van die vorige avond blijven nog door je heen gaan. De dans die je zag. Dat wat je zag in je lichaam. En hoe dat alles worstelde met de woorden.

De beelden stotteren.


De mogelijkheid van troost is te vermoeden, denk je. Niet dat de muziek je zomaar aanraakt, ze is soeverein.

Je kunt alles zien. Je kunt dichtbij komen, jezelf doen geloven dat je iets aan zou kunnen raken. Maar je zult altijd aan de rand zijn.

Je denkt aan wat zij je ooit zei. Over afstand, dat je dat bent. In dat dichtbij. Het was waar.

Je denkt aan wat je haar probeerde uit te leggen. Over de tijd in je huid. Misschien zie je nu pas de woorden die je toen zocht.


Hoe ze de trillers zo mooi uit elkaar kan leggen, en hoe ze toch steeds dichtbij blijven.

Soms is het alsof je de dingen voor het eerst hoort. Telkens weer.

Het beeld dat in je hoofd komt. De vraag die ze je stelt, hoe rustig die lijkt. En hoe je kijkt daarna.

Je denkt aan toen, hoe jullie daar waren. Het was dezelfde plek als in die  vraag. Je herinnert je haar ogen niet meer, of waarschijnlijk verkeerd. En die andere beelden van dat weekend.


Die variatie lijkt zo eenzaam. Met ingesnoerd verlangen. En soms is er aanvaarding. Tot het weer in zichzelf kantelt. In transparante huid.

Je weet niet zeker waarom je denkt dat je hoort dat het een vrouw is die speelt.

Soms kun je zien hoe het zou zijn. Het vragen.

En hoe zij je zag, toen, dat kun je nog zien.


Het is iets met uit handen geven en toch ook weer niet. En de ruimte tussen die twee. (Misschien zou je die willen leren kennen.)

De aria. Je kunt altijd verlangen naar die aria. Elk moment kan een wachten zijn, tot de aria terugkomt. De storm die er net aan voorafgaat, eindigend in iets dat je helder diep in je ogen aankijkt. En dan de aria. Als achteloze genade. Die aria weet alles, en laat daarvan iets zien. En de vrouw in die aria. Je kunt haar zien.

13 december 2019

En ze danst

Misschien ben je altijd onderweg. Van toen naar nu. Van nu naar nu. Misschien is toen altijd aanwezig in het nu. Misschien ben je gewoon altijd onderweg.

De tijd is in je. De jaarringen in je huid kunnen verschuiven, denk je. Ze kunnen bewegen.

Op weg naar de trein. Je loopt door de stad. Er is verdriet in je rug, ergens.

Je wilt dit doen, je wilt daar zijn waar je naartoe gaat. Er is alleen nog een aarzeling in het vertrekken. Iets in je zou ook willen stilvallen. Het zou mogen, dat je je terugtrekt, in een warme hoek. Waar de dingen alleen maar kijken. Misschien ben je altijd verdwaald, in alleen onderweg.

Eens onderweg, eens in beweging, kun je wachten, tot je in de reis schuift.

Ze is ook de hele tijd ergens in je. Met iets van toen naar nu. Ze is nu al daar waar ze zou willen zijn, denk je. Misschien is ze ook onderweg, ook al is ze er al.

En even dat moment, terwijl je uitstapt in dat grote station, terwijl je gaat zoeken naar de tram. Even zie je hoe niet thuis je bent, je kijkt ernaar. Je laat het. (Zoals in dat boek dat je onderweg aan het lezen was.)

Je weet wat het voor haar is. Een gehavend lichaam dat zelf een haven wordt. Voor bewegingen die je meenemen. Iets in die bewegingen bevrijdt het lichaam van de tijd, terwijl het lichaam toch ook in de tijd is. Misschien kun je kijken naar de zwaartekracht.

Je hebt de plek gevonden waar je moet zijn, in dat grote gebouw. Ergens beneden, in die zaal met al die deuren, klinkt zo meteen de grote Bach. Het is zo lang geleden, toen je hier de vorige keer was.

Je staat te wachten, er komen steeds meer mensen. Even is het alsof je groot en oud bent. Hoekig. Je kijkt naar de mensen, praat even.

Ze is in je, ze zal daar altijd zijn. Je kunt haar even niet zien in jezelf. Ze is daarbinnen, in die zaal.

De mensen zitten. Je kunt een tafeltje uitschuiven waarop je handen kunnen rusten. Je benen krijgen meer plaats. Het is goed dat je alleen bent nu, tussen al die mensen, denk je. Misschien zal de tijd je aanraken, zullen beelden weer in elkaar schuiven.

Die mooie jonge mensen, ze lopen heen en weer. Hun lichamen zijn gretig naar beweging. Soms draaien ze in zichzelf. Ze bewegen met een ander, raken die aan, en toch is er soms geen contact, denk je. Ze zijn gulzig en pril. In lichamen die nog verschillende kanten uit kunnen, zo lijkt het. Al kondigen de dingen zich aan.

Ze zit daar, alleen, achteraan. Ze is zo samen en zo alleen. Ze is in concentratie.

Hoe beweegt een dans in je lichaam, de dans die nog moet komen, net na de passen die je nu aan het dansen bent?

De dingen gebeuren op verschillende plekken. Kleren worden gewisseld. Ze passen in zichzelf, door wat ze aan hebben, denk je. Waarom kijk je meer naar die ene dan naar die andere? Misschien hebben ze een afspraak met de dans gemaakt.

Ze kijkt naar iets, je weet niet wat zij ziet.

Ze beweegt zichzelf, zet zichzelf in een beweging. Haar ogen.

Waarom gaat iemand anders nu zomaar in haar rolstoel zitten? Die moest rustig op haar wachten, dacht je dus blijkbaar.


De jaarringen bewegen.

Je bent ergens, en tegelijk ergens anders. Alleen omdat je ergens anders bent, kun je hier zijn. Je ziet iets, denk je. Je weet niet of het alleen in jouw hoofd is.

Iets vertedert je. Iets doet pijn. Welk stuk is van jou?


De dingen die je niet begrijpt. De afstand die zoveel nabijheid lijkt te doorkruisen.


Ze bewegen. Ze moeten nog vertrekken, in onderweg, denk je. Welke dans dromen ze?

Je ziet waar je faalde. Je ziet het falen, misschien is het zo. Je ziet de tijd.

Je ging weg om ergens te kunnen blijven, dacht je. En al die tijd die je nodig had, voor de woorden voor dat falen. Iets gaat nooit over.


Haar ogen.


Die mooie aria komt terug. Het einde raakt het begin.

Het licht gaat uit, het is voorbij. Mensen klappen.

Haar ogen komen langzaam terug.

Je vertrekt. Even zie je het meisje in het rood nog in de lift. Zij eruit, jij erin. Je loopt terug door het grote gebouw. Je komt langs de grote zaal. Bach is daarbinnen, je hoort niets.

In de tram.

Van wie de woorden waren? Hoe je worstelde met dat besef. De dans was een deel van het antwoord. De woorden over de dans zijn er wel, zie je. Je stuurt een bericht.

In het boek ging het ook over helen. Je probeert te begrijpen wat helen is, terwijl de tram dichter bij het punt komt, waar je over moet stappen.

Beneden in het station, het laagste perron. Je wacht op de trein. Als je straks thuis bent, wil je dat het daar warm zal zijn.

Zoveel dingen. De tijd verwart.

Het boek zachtjes aanraken, in de trein.

Thuis wordt het warm. De televisie. De twee mensen tijdens hun eerste date.  Ze zouden elkaar op kunnen eten. Het is mooi. Hun lichamen lijken zo onschuldig, zo onbelast.

Ergens midden in de nacht komt er een bericht. Ze heeft het jouwe gelezen.

07 december 2019

Woordzoeker

Je hebt een lange tekst te schrijven. Je weet wanneer de tekst klaar moet zijn. Je hebt de structuur. Tussen hier waar je nu bent en daar waar de tekst zal zijn als die klaar is nog een vlakte. De woorden kijken rustig toe.

Op een of andere manier moet je in je hoofd de tekst zien, nog voor die te zien is. Het is soms even wachten. Alsof je lichaam zich moet klaarmaken.

Er zijn dingen die eerst aan de kant moeten geschoven worden. Ze moeten klaar zijn, weg uit je hoofd.

En dan, net voor je naar de rand van de vlakte kunt gaan, aarzelt je lichaam. Misschien zoekt het gewoon een excuus. Misschien weet het gewoon wat er zal komen, de onontkoombaarheid van het vertrek. (Er is geen hoop voor wie hier binnentreden.)

Je ziet de weg, je ziet het tempo. Je ziet hoe traag je moet gaan, als in cirkels, om de tekst te laten komen. En je ziet tegelijk hoe goed de tekst kan zijn in de tijd die je hebt. Hoe snel je dus traag moet gaan. Zonder omkijken. Je ziet alles wat je nog niet ziet.

En je begint. Aarzeling bij de leegte.

Je weet dat er een ritme moet komen. Je weet dat je gewoon door moet schrijven, van voor naar achter. Het ritme zal komen, het zal het van je overnemen.

En je begint. Eerst is er niets in je hoofd, tot het beeld komt waarmee je de eerste zin neer kunt leggen. Die zin maakt aarzelend een pad waar de andere woorden de weg zouden kunnen vinden.

En dan komt er veel. Het begint te malen, de tekst trekt zich op gang. Sommige woorden komen dichterbij. Als je doorschrijft, komt enkel het residu van alle opgespaarde beelden. Met je handen duw je de woorden een beetje bij elkaar, zoals met zand. Zodat ze passen in de plek die je voor je ziet.

Het maalt, het ademt. Ergens onderweg moet je niet meer trekken, alleen maar mee ademen en volgen.

Het is de tekst geworden. De tekst maalt, in je lichaam.

Je begint de schaduwen te zien van de woorden die er straks nog moeten komen.

Het is alsof de tekst zichzelf begint te kneden, in je. Je kunt alleen toekijken. Ergens voor je begon, was alles zich beginnen voorbereiden, alle dingen die ooit in die tekst zouden komen. In dat ene moment, de aarzeling net voor het begin, leek alles helemaal weg. Nu blijkt dat alles er nog is. De dingen beginnen zich los van jou in jou te schikken, in volgorde te zetten. (Je weet alleen dat je het ritme moet blijven volgen, dat je het niet mag versnellen.)

Je weet je in etappes moet schrijven, verspreid over enkele dagen. Het kan niet anders. Maar de tekst beweegt de hele tijd gewoon verder.

En tussendoor zie je hoe het stuk eruit zal zien drie stukken verder dan waar je nu bent. Het komt langzaam uit de mist, op een tweede laag, daar, terwijl je nog hier bent. Het beweegt zichzelf en gaat liggen nog voor je aan dat stuk bent. Het heeft met zichzelf gewriemeld, tot het goed was. Los van jou, in jou.

Je lichaam begint pijn te doen door al dat bewegen. ’s Nachts in bed zie je de tekst bewegen. De dingen haken in elkaar, ze bewegen zo – of doen toch alsof – dat alles wat daar is zou kunnen volgen uit wat hier is. Als de dingen elkaar gevonden hebben kun je verder volgen.

(Zouden de dingen in de nacht, terwijl je droomt misschien toch stiekem uit je lichaam wegglippen om naast je in het bed te gaan liggen, om terug te keren net voor je wakker wordt?)

Je komt bij het stuk dat zich in je al had voorbereid. Je aarzelt toch nog. Zou je toch nog een omweg nemen hier? Je keert terug naar het pad dat er al was, ondertussen, en schrijft dus gewoon door.

Misschien ben je al uit het bos. Je ziet op de weg de laatste nog lege wachtende plekken. Ze vragen je alleen om rustig te blijven.

Wat daar was is bijna hier geworden. Je voelt dat de tijd die je had gezien om die weg te gaan, de tijd die je had om de weg te gaan, is zoals je dat had gewild.

Ondertussen heeft de tekst zich gezet. Je hoort de tekst al achter je, terwijl je het einde nadert.

Je bent er.

(En je weet dat je na nu enkele dagen moet wachten om terug te keren en de tekst terug in je handen te voelen. Voor wat er dan komt, zul je enkel je handen nodig hebben. Iets is al gaan liggen, iets is al van zichzelf, bijna.)

Je zet een stap opzij, en je kijkt.

En als je later op weg naar huis bent, voel je hoe je lichaam verandert. Hoe iets zich van je bevrijd heeft.

De tekst is zichzelf.

01 december 2019

Huidverdwalen

Misschien weet je nooit helemaal zeker waar je bent met je lichaam, welke aanwezigheden je naar de ene of de andere kant duwen, of helemaal met rust laten in het moment.

Misschien is het goed dat de vragen zich een beetje terugtrekken, dat je enkel kijkt.

Soms zie je de tijd, de tijd die vooraf ging aan dit nu, en die doorloopt na dit nu.

Soms liggen de dingen in de knoop. Zoals je benen, die zichzelf in de weg liggen, wat je ook doet, hoe je ze ook schikt of plooit. Tot het weer verandert.

Ergens in de nacht uit je slaap kantelen. Er is iets gebeurd, het maakt je een beetje moedeloos, voor even. En na dat moment. Soms schuif je terug in de plek waar de slaap was. Je hand op je buik, en je benen worden warm en zacht. Soms niet. Iets blijft koud. Je stuitert in en uit dromen.

Soms vertrek je, ergens naartoe. En na vierendertig stappen, of zo, neemt je rug het over. Een soort verbergpijn, pijn die iets verbergt. Je ziet tranen aan de andere kant van die pijn. Ze bewegen mee, een hele tijd, tot de pijn weer vertrekt, of zich terugtrekt.

Soms merk je hoe je soepel en recht op weg bent, ergens in de nacht of zo. Alsof je lichaam gemaakt is voor die beweging. Je kijkt naar je spiegelbeeld, in de etalages. Misschien herkent jouw spiegelbeeld jou wel, ergens onderweg.

Soms zie je het kind dat je was. Het lijkt alsof dat kind zichzelf toen niet kon zien. Dat je dat nu pas kunt zien, wat je toen zag, wat jouw huid toen zag, wat je nu ziet.

Je kijkt naar je stem, je stem in die microfoon. Het is gemakkelijker, ondertussen, om te blijven bij die stem.

Misschien is de huid op zich beeldvrij en woordvrij. Niet tijdvrij, niet plaatsvrij, niet anderehandvrij. En toch, als je blijft kijken, zie je soms een beeld, waarna er een woord komt, voor dat beeld. Waarna je iets ziet. In je huid. Dat er al was. (Misschien zijn er nog zoveel andere wegen.)

Het hoort bij het ritme van de zondag. Dat ritme is ergens opgeslagen, misschien. Dat je even gaat liggen, dat de dingen gaan liggen. Ergens daar is er een nulpunt. Aan de andere kant daarvan is je lichaam anders. Klaar voor de adem van een zondagavond.

Je buik beweegt zichzelf. Er is een of ander restant, een of ander spoor in het zand. Er is een zin die je niet kunt lezen, niet aan kunt raken en misschien wel niet kunt zien.

Dingen die stuk gaan. Iets in jou is niet voorbereid op dingen die stuk gaan. Hoe het je eerst verwart. Hoe je daarna moet wachten. Hoe je het vervolgens oplost. Hoe dat eigenlijk meestal meevalt. (Hoe je trouwens weet dat het heel normaal is dat dingen stuk gaan. Hoe je er misschien ooit aan went.)

De dingen die kraken. Hoe zou het daar zijn als alles zich had teruggetrokken?

De plek die je kunt maken. Door er te zijn. En dat anderen een plek kunnen zien.

En ineens ontspant iets zich, ergens. Je huid tintelt. Soms denk je dat er een lijn is, soms denk je dat iets zich gewoon herhaalt, telkens weer.

Er is een verhaal in je heupen.

Je kijkt naar je handen.

Misschien kun je huidstappen zetten. Misschien niet.

Waar die trillingen beginnen, en of er een verhaal is.

De mevrouw die naast je staat raakt je aan, telkens weer, terwijl ze vertelt. Je hoort wat ze zegt.

En die afspraak die je weer zou maken.

Je kunt de man in jezelf mee laten lopen of niet, denk je. (Zinnen met het woord man erin zijn ingewikkeld. Ernaar kijken is ook een vorm van bewegen.)

Je leest iets in je agenda. Dat het de dag is. Die dag toen, toen dat gebeurde. Je kunt die dag nog zien in je hoofd. Je weet niet zeker of je die dag nog kunt zien in je huid.

In dat ene moment neemt die ene herinnering het van je over. Waardoor je in je hoofd je ogen open kunt houden.

Je weet niet hoe het zou zijn. Niet is ergens tussen niet meer en nog niet.

Het dekentje warmt je snel op. Het mag.

In afwachting van het herstellen van het rolgordijn in je slaapkamer. Andere manieren om tussen jou en het licht daarbuiten te gaan staan. En jezelf vertellen dat dat niets verandert aan de nacht, dat die daardoor niet dichterbij komt, terwijl je hier bent, en slaapt.

Iets proberen te begrijpen van die droge huid.

Je vertelt aan die vrouw hoe kijken naar alles wat is je lichaam zachter maakt. Je hoort jezelf vertellen. En ziet het later.

30 november 2019

Kijken naar al wat is

‘Goed dat we nog even kunnen praten. Dat is het voordeel van onderweg zijn.’
‘We hadden het daar de vorige keer ook over. Soms lijken jij en ik – voor anderen dan – nogal intens of zo. Maar dat is dan maar zo. Dat besef is gekomen met het ouder worden. Dat het voor mij gewoon beter zo is.’
‘We moeten dat nog eens doen trouwens, zo ’s ochtends. We zaten meteen ergens waar het goed was. Pas nadien besefte ik dat. Woew, wat een gesprek was dat, zoiets.’
‘Met jou is dat niet moeilijk, het komt vanzelf. Je hebt geen schrik om naar die plek te gaan.’
‘Misschien is het gewoon het besef van hoe weinig tijd er nog is. Hoe weinig tijd er altijd nog is, hoe oud je ook bent. En dat het jammer zou zijn de kans te missen om elkaar te ontmoeten in een gesprek.’
‘Ik vond het wel mooi, wat je zei over dankbaarheid en de dingen zien die er zijn.’
‘Ja? Dankjewel. Ik besefte pas nadien goed wat ik eigenlijk aan het zeggen was. Bij die ene mevrouw had ik het gevoel dat ze aan de ene kant veel verdriet en pijn had en aan de andere kant dat ze heel erg leek te hopen dat iemand dat voor haar zou oplossen. En dat is begrijpelijk en herkenbaar. Maar het maakt je zo afhankelijk van iets dat misschien wel niet komt. En in de tussentijd zie je de dingen niet die er wel zijn.’
‘Sommigen zullen denken dat dat een soort vlucht is, of een manier om te ontkennen of te sussen.’
‘Zo bedoelde ik het alleszins niet, integendeel. Het lijkt me soms meer iets dat je als het ware kunt leren, gewoon door te kijken. Het duwt het verdriet niet weg naar achter of zo, het maakt gewoon een beetje een andere plek daarnaast, waar het zacht is.’
‘Dat klinkt bijna als een soort oefening in zen of zo, kijken naar wat is.’
‘Ik heb het alleszins moeten leren om het te begrijpen. Zo vaak hollen we door, op zoek naar de dingen die we nog niet hebben, die we denken te moeten hebben. Dingen die ons dan zullen verlossen van onze rusteloosheid. Maar dat hollen doet net het tegenovergestelde.’
‘Ja, dat is zo. Maar ik vind het vaak toch ook nog moeilijk. Het lukt me niet altijd om de kleur te zien in de gewone dingen, de dingen die er gewoon zijn. Maar misschien heeft het iets met aandacht te maken.’
‘Ik heb het gevoel dat het een antwoord is op verdriet. Een van de antwoorden, naast veel antwoorden die er niet zijn. Ik doe vaak de oefening als ik gewoon over straat loop, naar het werk of naar de trein. Niet denken aan alles wat ik nog ga doen, niet in die frons gaan. Maar gewoon, als met een soort leeg hoofd, kijken naar de dingen die je ziet onderweg. En daar dan de schoonheid in zien. Het klinkt onnozel als ik het zo vertel, maar het werkt eigenlijk wel. Het is alsof je ineens meer andere mensen ziet, naast allerlei kleine dingen die je nooit eerder had opgemerkt.’
‘Dat herken ik wel. Soms ga ik op die bank zitten, daar aan de rand van het park. En ik kijk gewoon. Naar de kinderen die spelen, de mensen die voorbij wandelen of fietsen. En dan iets in jezelf helemaal uitschakelen. Dat iets waarmee je zou oordelen of waardoor je niet die ander zou zien, omdat je zo op jezelf gericht bent. We doen dat zo vaak. Naar jezelf kijken terwijl je denkt dat je naar iemand anders kijkt. In wat je ziet of hoort bij een ander enkel boodschappen over jezelf waarnemen. Dat je iets niet hebt, dat je iets niet krijgt waar je recht op zou moeten hebben, dat je niet genoeg erkenning krijgt, dat de ander niet wil zien dat jij aandacht nodig hebt, dat het niet eerlijk is dat jij minder van iets hebt dan die ander. Dat soort dingen. Het gaat zo vanzelf, je schrikt ervan als je erop begint te letten. Het was mooi, hoe jij ook zoiets zei over de kinderen.’
‘Het is een soort inzicht dat langzaam tot me gekomen is. Ik denk niet dat het een soort vervanging of compensatie is. Wat het ook is, ik merk dat het me zachter maakt, mijn lichaam zachter maakt. Zonder enige vorm van jaloezie kijken naar een ander, proberen telkens oprecht blij te zijn voor het geluk van een ander. En als je met die blik naar de kinderen van een ander kijkt, zie je zoveel meer. Je ziet beter hoe mooi ze zijn, hoe grappig, hoe strompelend en zoekend, hoe open, of hoe in de war, of misschien hoe bang. Niet denken waarom jij zelf geen kinderen hebt, maar gewoon kijken. En dat is dat ook een geschenk dat zomaar naar je toe komt. Het was er al, je zag het misschien nog niet. Het is niet iets dat iemand aan je geeft, met een strik rond. Het wacht op je, in de manier hoe je kijkt. Iets in die aard. Dat heeft inderdaad met aandacht te maken.’
‘Het was mooi, toen je dat vertelde, werd het precies een beetje warmer. Wat eigenlijk wel fascinerend is, dat dingen veranderen door woorden.’
‘Dat geheim zal ik wel nooit helemaal begrijpen, ik probeer het te aanvaarden. Misschien is het wel dezelfde oefening.’
‘Ik herkende wat je zei, dat het zo bijzonder is, dat je zomaar iemand mag zijn in het leven van iemand anders. We staan daar vaak niet zo bij stil.’
‘Nee, dat is waar. En voor mij is het een bijzonder ingewikkelde gedachte, dat ik iemand ben voor iemand anders. Als ik daarover begin te piekeren, stormt het in mijn hoofd, en loop ik weg van mezelf. Maar als ik probeer te kijken naar de dingen die er gewoon zijn, zonder vragen te stellen, dan gaat het gemakkelijker. Dan zie ik wat een voorrecht het was dat de mensen die me dierbaar zijn hebben toegelaten dat ik aanwezig was, terwijl zij hun kinderen grootbrachten. Dat ik er gewoon mocht zijn, zomaar. En dat die kinderen iets van mijn aanwezigheid hebben meegenomen, dat ze zich mij kunnen herinneren. Of dat ik nog steeds gewoon iemand mag zijn voor hen. Met mijn hoofd kan ik mezelf daarvan niet zomaar overtuigen, maar als ik gewoon kijk, dan zie ik het eigenlijk wel. En zo kan ik zien dat er eigenlijk best wel veel kinderen in mijn leven zijn. Het is, gewoon, en het is wel een mooie plek naast het verdriet.’
‘Het is ook gewoon iets als verwondering, dingen willen zien, op onverwachte plekken of op plaatsen waar je niet zocht. En ik denk dat je met diezelfde verwondering op een andere manier aanwezig kunt zijn voor andere mensen. Het maakt je ook zachter, en veiliger of zo. Toegankelijker.’
‘En dan komen er ook mooiere verhalen naar je toe.’
‘Die er misschien al waren, de hele tijd.’
‘Of die gewoon wachtten op het juiste moment.’

27 november 2019

De helper

En dan krijg je een tekening van een eenhoorn. Een meisje maakte die speciaal voor jou omdat jij de helper van haar mama bent. In de categorie ‘deze dag kan niet meer stuk’ kan dat behoorlijk tellen.

Je zou haar moeten kunnen vertellen dat op de plek waar je deze woorden schrijft ook al lang een tekening staat van een eenhoorn. Once a unicorn, always a unicorn. Dat staat erop. Die tekening zal daar dus tot in de eeuwigheid blijven staan. Zo ongeveer.

Je zou haar ook moeten kunnen vertellen dat je onlangs een brief kreeg van een eenhoorn. Eenhoorns schrijven nog brieven, met een vulpen trouwens. Het was een persoonlijke brief, dus veel kan er niet over verteld worden. De eenhoorn was een beetje verdrietig en wou daar graag even over schrijven. Er zijn kinderen die denken dat eenhoorns nooit verdrietig zijn, maar dat klopt dus niet helemaal. Eenhoorns komen hun brief zelf in je brievenbus steken, ergens midden in de nacht. Je hoopt dat het veilig was die nacht.

Verder zou je haar moeten kunnen vertellen dat je een tijd geleden nog een speciaal boek hebt gegeven aan een ander meisje, met alles wat er te weten valt over de eenhoorn. En dat allemaal in één boek. Het is wel belangrijk dat de kennis over de eenhoorns wordt doorgegeven, van kind tot kind. Zo kan de eenhoorn nooit vergeten worden.

Er is die ene plek waar je soms afspreekt met de eenhoorn. Die plek zal altijd geheim blijven, het is iets tussen jou en de eenhoorn. Misschien is het wel bespreekbaar om ooit eens een groot klein meisje mee te laten gaan, maar het kan ook zijn dat dat een kwestie is die tussen het meisje en de eenhoorn moet geregeld worden. Sommige dromen moeten blijven. Andere ook, trouwens.

Het zijn wel mooie gesprekken daar met de eenhoorn. Je zou het misschien niet zeggen, met die hoorn, maar de eenhoorn weet iets over kwetsbaarheid. En weten is waarschijnlijk niet het juiste woord. De eenhoorn heeft iets met de tijd, en zo werkt het.

Je had onlangs een warm gesprek met de eenhoorn. Over onvermogen en verlangen, en hoe die elkaar soms vinden op een plek waar je kunt zijn. De eenhoorn luisterde traag, en vertelde daarna verhalen. Over traag luisteren. De eenhoorn zei dat dat het antwoord is. Ook voor het gesprek met jezelf.

Soms is de eenhoorn eenzaam. Veel mensen denken dat de eenhoorn een gemakkelijk leven heeft. Dat is niet zo. Zoveel mensen verwachten zoveel van de eenhoorn. Ze denken dat ze door naar de eenhoorn te kijken zichzelf niet hoeven te zien. De eenhoorn moet zo vaak iets zijn voor iemand, en wil soms gewoon niets zijn, voor iemand.

Je herinnert je nog een wandeling die je ooit maakte met de eenhoorn. Bij sommige geliefden is het zo dat de echt belangrijke dingen pas gezegd mogen worden na middernacht. Op zich is dat al ingewikkeld, want elke na middernacht is tegelijk ook altijd een voor middernacht. Maar dat is een andere kwestie. Bij de eenhoorn is het soms ook een beetje zo. Je moet wachten tot net na middernacht. Dan voelt de eenhoorn zich voor even bevrijd van het eenhoorn zijn. De woorden die dan zomaar komen wachten op traag luisteren.

Je herinnert je nog een gesprek met iemand die je dierbaar is. Over de eenhoorn. En over hoe je soms niet helemaal in de wereld past, en de wereld niet helemaal in jou. Grote kleine meisjes moeten dat nog niet weten, denk je. Sommige dingen komen vanzelf naar je toe.

Te weten dat de eenhoorn daar is, daar, terwijl jij hier bent, dat kan je soms een gevoel van veiligheid geven in dit leven. Je kunt trouwens nooit helemaal zeker weten waar hier ophoudt en daar begint. Over die kwestie kun je een heel leven nadenken. Maar daarover gaat het nu niet. Of toch wel?

Als je wilt vinden, zoek dan niet. Sommige mensen zoeken de eenhoorn. Ze dwalen. Door het leven.

Zelf ben je niet zo goed in het tekenen van een eenhoorn. Je laat dat over aan anderen. Eigenlijk weet je het niet zo zeker. Misschien zou je het wel kunnen. Maar je hoeft het niet te weten. Dat zou zelfs iets te maken kunnen hebben met het uitstel van genot. Maar dat is een heel ander verhaal. En trouwens, het is veel leuker om een tekening te krijgen. Van een meisje dat een eenhoorn tekende. Omdat jij de helper van haar mama bent.

24 november 2019

Onderweggedachten

(Onderweg, om een lezing te gaan geven, en dan weer terug.)

Je huid loopt nog een beetje achter in de ochtend.

Er is alleen de beweging van de trein in het landschap.

De kranten zijn geduldig, ze laten zich traag lezen.

Je lichaam in allerlei hoeken plooien tot de krant vanzelf goed ligt, wat niet lukt.

Dat je naar romantische films kijkt, zo werd je meegedeeld.

Die vriendin die ergens in de verte al dagen danst.

Hoe zou haar lichaam de dingen herinneren?

Die andere avond, de vrouw die weent van de pijn, je wacht op de dokter.

Die steentjes op het hele plein voor het station niet helemaal begrijpen.

Aan de busmeneer vragen of hij wil zeggen wanneer die halte eraan komt.

Je probeert het systeem van de lelijkheid daarbuiten te begrijpen.

Je probeert in je hoofd een landkaart te zien.

De pijn.

Hun ogen, toen je moest vertrekken, en de dingen die niet gezegd werden.

Zorgen voor kinderen, hoe zou dat komen?

Het dorpsplein dat je nog niet kende. Meteen naar de juiste straat gaan.

(De tijd vergeten, verdwijnen in het verhaal dat je wilt vertellen.)

Denken aan die ene uitvoering van de Goldbergvariaties, en wat je ziet.

Ze zagen de hoop in je verhaal, zeiden ze. Je bent dankbaar.

De kinderen waren er ook.

Je begint iets te zien in je hoofd.

Net die ene trein gemist, de volgende doet er iets langer over, wat goed is voor de krant.

Die mevrouw in de nacht, een verleden dat in haar lichaam bonkt.

Straks is er nog het ritueel van de zondag.

Het verdriet keert terug, het laat zich los.

Het gesprek over de vliegtuigen. De ogen.

Misschien breng je verhalen in de wereld, in een klein stukje ervan.

De hete damp van die keicoole afwasmachine de vorige dag.

Wie wil je beschermen?

De tekst die je gisteren schreef, of die beelden zal oproepen.

Waar ben je ergens onderweg?

Je legt de kranten weg, ze zijn op. Je kijkt naar het landschap, denkt aan iemand.

Straks alleen het dekentje.

Op weg naar huis, de dingen mogen gaan liggen. Je liet iets los, zie je in je huid.

De twee mannen die vanmorgen aan het uitladen waren, zijn nu aan het inladen.

Je kijkt even opzij naar het raam.

Je buik, gisteren. Zoals steeds.

De plek in je huis, waar je iemand zult ontvangen, ooit, en hoe warm het dan moet zijn.

De woorden zullen traag komen vanavond, denk je.

Misschien nog een romantische film straks.

22 november 2019

Plekken in afwachting

Iemand duikt op in je droom. Je zag haar al zo lang niet meer. Ergens in de dag, zomaar uit het niets, komt een foto voorbij. Iets wachtte.

Je wacht, aan het onthaal. Een gesprek over schoenmaten. En topzwaar zijn. Grote voeten nodig hebben, om niet voorover te vallen.

Op weg na een vergadering. Iets maakt je droef. Terugkerend droef. Je zag iets ooit, je zag dat het telkens terug zou keren. Je wou dat je niet zag wat je zag. Iets keert terug, telkens weer.

Op weg naar de schouwburg. Ze zegt je naam. Iets van dat namen zeggen heb je nooit geleerd, denk je. Iets wacht.

In de schouwburg. Je ziet de liedjes, ze waren er misschien de hele tijd al. En bij het einde van de avond vraagt de vrouw aan de microfoon of iedereen mee op het podium komt. (En je ziet de dingen aan de andere kant.)

Voor ze wegfietst in de nacht zie je nog iets. De verhalen leggen zich mooi neer.

Houdingen zoeken, vruchteloos, waardoor je lichaam netjes in elkaar past als je zit.

Hoe het zal zijn, de volgende dag. Het pakje ligt klaar, de woorden ook.

Die nota waar je al meer dan een week aan bezig bent. In je hoofd zie je hoe de stukjes in elkaar beginnen te passen.

Je ziet ze pas terwijl je ze schrijft, hoe ze elkaar raken, hoe de tekst ontstaat, uit een mogelijkheid.
Een andere avond, weer in de schouwburg. Het orkest. De zanger die zelf ook dirigeert. Het is altijd een beetje wachten, tot de muziek het van je overneemt.

Hoe hij de woorden uitspreekt in het Frans. Het is iets van een andere tijd, denk je, dat naar het nu komt.

En weer sta je op het podium, achteraan. Je ziet het haar van de vrouw met de hobo. Het orkest klinkt hier zo anders.

De tekst is verzonden. De tekst wacht op zichzelf.

Enkele uren later zie je dat er nog een lege plek in de tekst is. Hoewel de tekst helemaal door lijkt te lopen, wacht de tekst nog op iets. Pas als je dat toevoegt, kan de tekst gaan liggen.

De weg op lopen, in het donker. Ergens als in een tunnel is er een plek waar je niet merkt dat je vooruit gaat, alsof de zwaartekracht van het licht wegvalt. Daar is er licht. Heel die tijd was je op weg naar hier, om het cadeau te geven. (En je duizend vragen.)

Dat je hen zo gemist hebt, zeg je. Ik niet, zegt een van hen. Grapje, voegt ze er meteen aan toe.

Een belangwekkend gesprek over de liefde, aan de afwas.

Ik moet vertrekken, zeg je. Moet je echt al vertrekken, vragen ze.

Die desolate weg, een koude nacht. De auto’s die voorbij razen. Hopen dat je de bus zult zien komen.

Verlangen naar warmte.

Door de stad lopen, blij zijn dat er overal mensen te zien zijn.

Het moment voor. Voor je het weer warm begint te krijgen. Een moment dat soms zo lang duurt.

Het moment na. De ochtend nadien. Hoewel het warm was in de nacht is er nog restkoude in je lichaam, zo blijkt.

Je hoort een vraag in je hoofd.

Je denkt aan een plaat die naar je toe zal komen. Je leest een artikel over een plaat die naar je toe zal komen.

Je leest het artikel. Ineens begin je de dingen te zien.

Je denkt terug aan een tekst die je zoveel jaar geleden maakte. Hij is in een plooi van de tijd verdwenen. Het artikel raakt die tekst van toen, denk je ineens.

Je staat op in de trein, maakt je klaar om uit te stappen. De vrouw kijkt je heel lang in de ogen. Ze kijkt door je heen, denk je.

In de vergadering. Je probeert de dingen te zien in je hoofd, wat je zou willen zeggen. En je denkt dat je alleen zou willen kijken, lang kijken.

Op weg naar huis, nadien. Een verdriet loopt met je mee.

De vrouw in de winkel vertelt je dat ze ooit exact het juiste gewicht zal bereiken voor het stuk kaas dat je vraagt. Ze zegt dat je helderziend bent. Jij zegt dat je enkel voorspelbaar bent.

De dingen uit het artikel, ze moeten nog hun weg vinden naar het verhaal dat je gaat vertellen.
Nadat je ze in het verhaal hebt geplakt, kan het gaan liggen.

De plaat komt naar je toe.

Happens to the Heart.

De warmte wacht op je.

17 november 2019

Amalia

Ik zag haar voor het eerst terwijl zij ook stond aan te schuiven voor een brood. Ik stond net achter haar, terwijl ik me afvroeg of ik een rogge dan wel een spelt zou vragen. De vrouw aan de andere kant was nog een beetje nieuw, denk ik. Het intikken in de kassa leidde telkens tot een soort micropaniek. We wachtten rustig onze beurt af, terwijl er nog mensen binnenkwamen voor een ontbijt aan de grote tafel.

Ik had net beslist dat ik voor rogge zou gaan, toen ik hoorde dat de vrouw voor mij een speltbrood vroeg. Ik vroeg me af of ze dat ter plekke had beslist, of al onderweg. Ze nam ook nog enkele citroentaartjes mee (en die zijn erg lekker). Ik had nog even getwijfeld – net voor zij het vroeg – of ik er ook eentje zou vragen, maar een stemmetje in mij zei me dat dat een beetje te veel genot zou zijn voor een zondag. (Een ander stemmetje vond dat een belachelijke opmerking, maar uiteindelijk werd het toch enkel een roggebrood.)

Weer buiten zag ik dat de vrouw van de citroentaartjes nog bij haar fiets stond, overwegend wat de beste manier zou zijn om het kubusachtige doosje met de taartjes te vervoeren. Ik glimlachte, herkende het probleem.

‘Heb jij een voorkeur? Ook de citroentaartjes?’ Dat vroeg ze me. Ik antwoordde dat ik ze allemaal wel lekker vind. Ik heb een vriendin die telkens helemaal wild wordt van de frambozentaartjes. Ik ken twee meisjes die voor de citroenversie gaan (vooral de jongste van de twee dan), maar die soms ook wel vinden dat mattentaartjes lekkerder zijn (idem). En ik heb een zus die ze denk ik ook allemaal wel lekker vindt. De hele uitleg dus.

Amalia, want dat was haar naam, vond het wel een geweldig verhaal. Haar kinderen bleken nu in een citroenfase te zitten. Net daarvoor was er een karamelfase geweest. Parallel aan dat alles was er een permanente chocoladefase.

Ze had nog steeds niet beslist wat ze met het doosje zou doen, zo leek het toch. Ze had nochtans een stevige fietstas, dat zou wel helemaal goed komen.

‘Heb jij misschien zin om even een koffie te gaan drinken nu?’ Dat vroeg ze. Ik had wel zin in koffie, en ik kon ook wel een excuus gebruiken om niet te moeten beginnen aan het werk dat thuis op me wachtte. Het was even zoeken naar een plek die open was.

‘Ik heb ook niet zoveel zin om nu al onmiddellijk naar huis te gaan. De kinderen houden zichzelf wel even bezig, ze zijn al groot genoeg. Het is zo’n dag vandaag, denk ik. Een fadodag.’

Ik vroeg haar wat ze daarmee bedoelde.

‘Meestal gaan de dingen goed, de dagen volgen elkaar op. Elke dag heb je de dingen die gedaan moeten worden. De kinderen houden je bezig. Soms zijn ze stil, soms zijn ze opgewekt en druk, soms passen ze precies niet in zichzelf. En dat gevoel heb ik af en toe ook wel eens, en dat is dan een fadodag. Op zo’n dag wil ik eigenlijk liefst alleen thuis zijn, en dan zet ik ergens in de loop van de dag ook wel altijd een fadoplaat op. Maar deze week zijn de kinderen bij mij, dus dat zal niet lukken. Ze vinden het vreselijke muziek. En zo’n koptelefoon, dat vind ik dan weer vreselijk.’

Of het iets met haar naam te maken had, vroeg ik.

‘Gek, daar heb ik eigenlijk nog nooit over nagedacht. Ik heb ook nooit aan mijn moeder gevraagd waar mijn naam vandaan komt. Soms heb je dat, dat anderen je wijzen op dingen die raar of speciaal zijn en die je zelf nog nooit had opgemerkt.’

Ik vertelde haar dat er zo onlangs iemand was die tegen mij zei dat ik een kale kop heb. Het was een schok, ik had het nog helemaal niet opgemerkt. Op een zondagochtend, na een zware zaterdag, is het niveau van de grappen aan de lage kant. Maar ze kon er wel mee lachen.

‘Ik probeerde gisteren aan mijn dochter uit te leggen dat het belangrijk is dat ze haar eigen taal zoekt. Ik denk dat ze goed kan schrijven en ik zou zo graag willen voor haar dat ze zelf voelt dat er woorden zijn die op haar wachten. Misschien wil je voor je kinderen die dingen die je zelf niet kon doen, om een of andere reden. Toen ik jong was, droomde ik ervan dat ik zou gaan schrijven. Maar die droom doolt nog altijd door mijn lichaam. Ik durf het niet.’

Ik probeerde haar te overtuigen om het wel te doen. Woordpijn kan pijn doen, zei ik. Ik zag iets in haar ogen toen ik dat zei.

‘Ik weet het niet of ik het wel kan. Niet dat het groot of belangrijk moet zijn, maar ik ben wel bang. Soms ben je bang dat je zult beseffen dat iets heel belangrijk voor je is zodra je het doet, en daarom doe je het maar niet. Ik heb altijd honderd excuses.’

Misschien is die fadozangeres ook wel elke avond bang, zei ik. Ze moet daar gaan staan, vooraan aan het podium en haar hart een beetje in de handen van het publiek leggen. Misschien beseft ze elke dag opnieuw dat er nooit een weg terug geweest is, zelfs nog voor ze eraan begon.

‘Misschien moet ik me voorstellen dat de fadozangeres graag citroentaartjes eet.’

Er leek iets veranderd in haar ogen. Ze bedankte me voor het gesprek en we gingen weer naar buiten, naar de fietsen. En naar de dingen van de zondag. Ze zei dat ze me nog eens hoopte tegen te komen. Op de fiets draaide ze zich nog even om en ik bleef kijken terwijl ze wegreed, de andere kant op.

16 november 2019

Niets

‘Hoe zouden we dat moeten doen, niets?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik verlang zo naar niets, met jou.’
‘Maar wel degelijk met mij?’
‘O ja, heel zeker. Het klinkt een beetje raar, ik weet het. Ik was onderweg terug naar huis, heel erg moe. Het was alsof er de hele tijd te veel woorden waren geweest, en op een bepaalde manier ook te veel mensen. Het was druk in de trein en daarna voelde ik hoe ik het niet kon verdragen dat er zoveel mensen door de straat slenterden. Heel normaal allemaal, dat ze daar waren, maar ik wou het niet. Mijn lichaam was zo moe, en ik dacht alleen aan niets. Met jou.’
‘En is dit nu al een beetje niets?’
‘Ja, eigenlijk wel. Hoe we hier nu zijn, dat voelt helemaal als hier. Daar, waar ik was, moest ik iemand zijn, misschien wel verschillende iemanden. En dat doet iets met je lichaam.’
‘Ik kan het voelen, hoe je verandert, terwijl je hier bent. Ik zag het toen je binnenkwam, aan je ogen, en aan je manier van bewegen. En aan je stem natuurlijk ook. Nu we hier zitten, kan ik voelen aan jou hoe de dingen van daar zich voorzichtig terugtrekken uit jou. Zo lijkt het toch, en ik ken je toch al een beetje.’
‘Dat is wel een mooi beeld. Vind je het goed dat we hier zo nog even blijven zitten, zoals we nu zijn, en verder niets doen?’
‘Ja, ik zou niets anders willen nu. Kijk je graag?’
‘Ja, kijken raakt het stuk waar geen woorden zijn. Het is alsof ik zo iets in mijn lichaam kan herschikken.’
‘Is dat moeilijk?’
‘Ja, eigenlijk wel, voor mij toch. Soms is het alsof je pleinvrees hebt in je eigen lichaam, terwijl een ander de weg weet, dat hele plein kent.’
‘Het verwart me altijd een beetje, en tegelijk voel ik me ook altijd heel gezien.’
‘Ik zou niet meer weten hoeveel jaar ik je nu al ken, en nog minder hoe lang ik al naar je gekeken heb. En het is nog altijd raar dat je zomaar blijft, zoals nu, hier.’
‘Soms ben je zo ver weg. Ook van jezelf, denk ik. Ik weet ondertussen hoe het werkt, hoe je dan terugkeert, weer in elkaar schuift.’
‘Ik ben soms bang van die afstand. Dan zie ik waar jij bent, waar ik ben, en waar ik zou willen zijn. En dan kan ik mezelf niet bereiken.’
‘Dat is inderdaad moeilijk om te zien, en ook wel heel mooi, op een bepaalde manier. Ik denk dat ik ook wel steeds beter begrijp hoe je dat niets ziet, in je hoofd. Iets als een plek waar je niet moet bewegen.’
‘Als ik het gevoel heb dat niemand iets van me vraagt, dat ik niet iemand moet zijn, dat mijn huid niet reageert los van mij, zie ik het wel, dat niets. Het heeft daar iets mee te maken, denk ik.’
‘Soms kan ik je huid voelen trillen, misschien zonder dat je dat zelf merkt.’
‘Waarschijnlijk.’
‘Deze plek vind ik gemakkelijk. Het is niet moeilijk om te vertrouwen waar ik ben, ik hoef niet eens naar mijn handen te kijken om te zien dat ze er nog zijn. Blijven is niet moeilijk.’
‘Ik moet vaak kijken naar mijn handen. Door dat te doen, kan ik zien waar ik ben. Aan hoe dichtbij die handen zijn. Ik weet dat het heel raar klinkt, maar het is iets in die aard. Heb je dat soms ook? Dat je stukken van je eigen lichaam niet lijkt te herkennen?’
‘Bij sommige mensen.’
‘Doet dat pijn?’
‘Ja, eigenlijk wel. En soms voel je dat pas achteraf.’
‘En heb je dan op zo’n moment een manier om terug te keren?’
‘Ja, dansen.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Als dit niets is, zie ik het wel zitten.’
‘Dit is niets.’

11 november 2019

En stil verdriet

Lieve Julia

Om een of andere reden leek het een goed idee om jou een brief te schrijven. Misschien is elke aanleiding wel goed voor een brief. Dat je er was, dat is misschien wel een goede aanleiding.

Gisteren zat ik samen met enkele mooie mensen vooraan in een zaal te praten. Met die lampen op me kon ik niet altijd goed zien we er allemaal was in de zaal. En soms namen de dingen het een beetje van me over, maar dat was misschien niet zo heel erg. Jij was er ook, dat wou ik dus nog even zeggen eigenlijk.

De verhalen van die andere mensen maakten me erg klein. Dat is een beetje ingewikkeld, met dit grote hoekige lijf van mij, maar misschien viel dat niet te veel op. Ze vertelden over hun kinderen. Mooie papa’s en mama’s. Het ging over de dood en over het leven. Er is een lijn tussen de dood en het leven. Enkele kinderen zijn, van hieruit gezien, aan de andere kant van die lijn. De andere kinderen zijn aan deze kant. Maar ik zag hoe al die kinderen gedragen worden in de veilige armen van die papa’s en mama’s. Waardoor die lijn tegelijk geen lijn en ook heel erg wel een lijn is, of zoiets. Ik dacht nadien, toen ik in de trein zat: ze zijn er even wel als niet meer. Ik heb iets geleerd over mooie rituelen, over het belang van het noemen van een naam en over verdriet in de stilte. Dat we die verhalen mochten horen, het was een kostbaar geschenk. Ik heb ook weer veel geleerd over wat het betekent om een papa of een mama te zijn, ze lieten het me zien. En het maakte me nederig.

En ik mocht zomaar naast die mooie mensen zitten. De lieve mevrouw naast mij zei dat ik een vader zonder kind ben. Jij weet wat voor een watje ik ben, dus je kunt je wel voorstellen dat ik een beetje vastliep in stotteren. Maar het mocht wel, denk ik. Nou ja, ik kon er toch niets aan doen. En daar heb ik dus over jou verteld, het is maar dat je het weet.

Het woord vader is een ingewikkeld woord, maar ik hoor soms dat ik dat woord mag toelaten. Zoals de stilte op een zondagnamiddag. Voor mij is het een groot woord, waarschijnlijk een te groot woord. Maar brieven hebben geduld. Ze ontvangen je, ze oordelen niet.

Als ik kijk naar de vele mooie papa’s die ik ken, dan zie ik hoe ze er zijn voor hun kinderen, en ook hoe ze niet altijd helemaal wisten hoe ze dat moesten doen. Dat stelt me wel een beetje gerust. De veronderstelde vader in mij zou waarschijnlijk niets anders willen dan zij. Als ik denk aan wie of wat ik zou willen kunnen zijn voor jou, dan beginnen mijn handen een beetje te trillen. (Net als mijn stem gisteren trouwens.) Misschien wordt het nu pas duidelijk, nu ik zo oud ben als ik nu ben. Het beeld dat ik voor me zie – en lach me er maar mee uit – is dat ik een soort plek voor jou zou kunnen zijn. Een plek waar het veilig is, waar jij kunt voelen dat de storm aan de andere kant blijft. Een plek waar je je veilig kunt voelen in je lichaam en waar je groot kunt worden, klaar om met scherpe ogen de wereld in te gaan. Als het op die plek veilig is, voelt het voor jou ook een beetje veilig buiten die plek, hoop ik. En soms, midden in een nacht, komt de angst over mij. Of ik het wel in me heb, om die plek te kunnen zijn voor jou. Misschien zien mijn ogen wel waar die plek is, maar hebben mijn handen de woorden niet om ze te zijn. Of zoiets. Dat wou ik je op een of andere manier kunnen zeggen.

Sommigen zeggen dat ik het al vaak probeer, warme plekken te maken voor anderen. Ze zeggen dat ik altijd wil beschermen. En ik weet dus niet hoe het werkt, maar misschien raken die dingen het woord vader, dat daar ergens woordloos in mij doolt. Misschien willen alle papa’s en mama’s voor hun kinderen iets zijn dat ook iets is voor het kind dat ze zelf waren. Ik begrijp die gedachte zelf niet helemaal goed, maar ze kwam vandaag door mijn hoofd. In elk geval, wat ik wou zeggen, als ik over jou vertel, voel ik dat dat stukje van mij boven komt. Tussen jou en de wind gaan staan, wanneer dat nodig is. Dat besef overweldigt me soms, maar het is misschien wel goed. Ik weet dat jij je er zeker aan zult storen, en dat mag natuurlijk. Het is een beetje groter dan mezelf. En als ik over jou vertel, gisteren, of ook onlangs op de televisie, dan voel ik dat ik trots op je ben. En misschien wil ik gewoon dat je dat weet. Ik wil dat je weet dat ik daar sta, en dat ik daar blijf staan, daar waar ik over je praat.

Het werd me ook duidelijk gisteren dat ik daarom blij ben dat je naast me loopt, of dat ik naast jou loop, samen in weer eens een klimaatmars. De tijger in mij is daar ook altijd bij. Ergens heeft die blijkbaar ook een plekje gevonden in dat onwennige lijf. Ik kan me voorstellen dat jij kwaad bent op de wereld, even kwaad als ik was toen ik zoveel jonger was dan nu. Maar soms hoop ik dat ik je iets heb laten zien van hoe ik heb geprobeerd om in de storm te blijven lopen. Binnen een tijd zal het jouw wereld zijn. Ik heb geprobeerd iets te doen om er een betere van te maken. Hopelijk heb je dat gezien.

En toen ik dus nadien in de trein zat, dacht ik: jij bent er even wel als nooit geweest. En dat is goed. Het is anders en kleiner dan de verhalen van al die andere kinderen, maar ze waren er wel allemaal samen, en dat was mooi. En dat heb ik allemaal mogen leren en beseffen door de verhalen van die mooie papa’s en mama’s naast me. Het is een geschenk dat me nederig en dankbaar maakt.

Vandaag ben ik nog even naar het kerkhof geweest. Ik voelde vanmiddag ineens dat ik dat moest doen. Daar ligt het graf van een man die veel voor me heeft betekend. In de moeilijkste dagen van mijn leven was hij iemand die op een of andere manier een soort vader voor me was, ben ik later gaan beseffen. Hij zei me dat het goed zou komen met mij, op zo’n manier dat ik het ook geloofde. Het valt me nog altijd zwaar dat hij mij in het leven hield maar zichzelf er niet in kon houden. Af en toe ga ik met hem praten. Dan probeer ik te zien waar hij nu is en of er vrede is. Terwijl ik daar stond, klonk in de toren naast het kerkhof de vredesbeiaard. Ik heb hem over jou verteld. En het was alsof hij me vertelde dat het goed komt. Wat dat het is, weet ik ook niet helemaal. Maar daar heb je dus brieven voor.

Hopelijk vind je het niet erg dat ik over je verteld heb gisteren. Ik wou graag dat die mensen in de zaal jou een beetje konden zien, en dat ze dan mij niet zagen. Zo zagen ze misschien ook een beetje zichzelf en wie ze verloren hebben in dit leven. En zo waren we allemaal samen daar.

09 november 2019

Waar de dans begint

Een mooi klein gesprek, ergens in de ochtend. Over kwetsuren, en over verlangen. Hoe de tijd werkt. Hoe de tijd nodig is om te zien dat je er nog bent. De dingen die uit beeld geduwd werden, die je in je leven had willen hebben. Hoe je doolde. Hoe je langzaam met jezelf samen zou kunnen vallen. Je luistert naar het verhaal. De tijd die nodig is. En wat er daarna komt. Je probeert iets te zeggen.

Je hoort de partita’s. Ze bewegen, ze blijven, jij blijft, jij verandert.

Beelden van een liefde schuiven door je hoofd. Je ziet iets stokken in je lichaam. Je bent elders.

Je ziet hoe het zou zijn, die trage dans. Die je niet kunt vragen. Maar je kunt hem al zien.

Soms loop je traag door de kamer. Alsof je elke spier zou willen voelen, zou willen lezen. En soms lukt het. Je herhaalt de beweging.

Die ene droom. Je had iets verkeerd gedaan. Terwijl je niets deed, wist je. En dat je altijd moest vertrekken. Dat het zo moest zijn.

Toen je niet kon slapen, die ene nacht. En die trage beweging, die eindeloze trage beweging. En hoe de nacht rustig werd. Hoe de geluiden vrediger werden. Hoe je gewoon verder kon.

Soms neem je de oude Julia weer bij de arm. Je zorgt ervoor dat ze veilig en wel de straat overkomt. Er zal niets gebeuren. Je helpt haar even op de drempel van haar voordeur, gaat nog even mee binnen om haar tas op de tafel te zetten, en dan vertrek je weer.

Soms denk je aan de verhalen die je vertelde aan je zus, ergens in de nacht. Hoe het stil werd. Je herinnert je nog het licht van de straat daarbuiten, dat door die rare gordijnen viel. En de geluiden van de auto’s op de kasseien, toen die daar nog waren. En je vertelde verder.

Hoe je bij het dansen in je rol moet gaan staan. Iemand zegt het je. Je ziet de bewegingen, als lijnen op de grond, nog onzichtbaar. Je zou willen vragen of ze zou kunnen wachten, tot je de lijnen kunt zien.

Je loopt door de geuren van de herfst, met het fototoestel. Je zoekt vormen. Het begint zachtjes te regenen. Je beschermt het toestel. Je kijkt naar de kleuren in de huid van de boom. De mannelijke boom. De vrouwelijke boom. De beelden komen bij de teksten. Een ritueel dat zich herhaalt. Je ziet jezelf alleen lopen daar. En het is goed zo.

Je denkt aan de kinderen. Je zou vragen om alle verhalen te vertellen. Ze zouden het misschien al snel beu zijn. Je zou niets zeggen, je zou denken dat het nog lang mocht duren.

Je stem heeft verschillende plekken in je lichaam. Je kijkt. Er is ook die hese stem, soms, ineens. Het is iets van het voorbije jaar.

Je loopt naar de trein. Het is nog vroeg, en fris. Hoe lekker zacht en thuis het is, in die handschoenen. Er is alleen maar de beweging. Je voelt je adem. Er is geen pijn. Je kijkt naar de mensen die voorbij fietsen. Je ruikt de plekken van de stad. Je laveert door de stroom van mensen die in de gang allemaal de andere richting uit gaan. De mevrouw in de krantenwinkel lacht. Je wacht op het perron. Op het andere perron staat een jongen die je herkent, hij zwaait naar je. En een ondeelbaar moment.

De boodschappen liggen op het aanrecht. Je legt alles netjes op de juiste plaats. Het huis herkent je. Dit is de plek, denk je.

Je ziet de beelden van de val van de Muur. De tranen lopen over je wangen, telkens weer. Er moet een plek zijn, ergens in je lichaam, waar die beelden zijn. Daar zijn ze geschreven. Je bent ook de woorden waarin je bent geschreven.

Iemand zei je, onlangs nog, dat je al aan het helen bent. Misschien heeft ze gelijk.

Je moest iets doen, dacht je, voor die ene varen. Hij gaat al zo lang met je mee. Hij kent al je geheimen. Hij weet iets over wijsheid. Je hebt iets gedaan, en terwijl aan een verhaal gedacht. En nu, enkele dagen later, lijkt het goed te gaan. Misschien is de varen wel blij.

Soms veranderen de geuren ineens, zijn ze plots meer aanwezig. Alsof de breedte verandert.

Buiten op het terras kijk je naar de maan. De maan is aan de overkant van de straat.

(Je grootvader, in het ziekenhuis, in de weken voor hij stierf. Wanneer het tijd was om te vertrekken zei hij telkens dat je goed moest oppassen bij het oversteken van de straat.)

De woorden die je zult zeggen, ze zullen wel gewoon komen. Ze zullen zich laten ontvangen.

Die ene avond toen je thuiskwam en je je kon voorstellen dat er iemand zou zijn aan wie je iets zou vragen.

Het meisje dat zich net voor jou in de volle metro wurmt. Ze ziet er cool uit, en ook niet helemaal van deze wereld. Ze past er misschien niet helemaal in, zoals jij. Ze heeft een koffer bij, die duidelijk erg belangrijk voor haar is. Je kijkt rond in het metrostel, naar alle gezichten. Het geeft je een vredig gevoel, al die gezichten. Het meisje gaat op de koffer zitten. Je maakt je klaar om uit te stappen. Ze kijkt je aan en glimlacht. Ze heeft iets gezien.

Soms denk je dat de dans al bezig is, altijd al bezig was.

08 november 2019

Ze wordt groot

De nieuwe week, na enkele dagen stilte. Je stem moet weer naar boven komen.

Je staat voor de groep te vertellen over de waarden. Het is mooi, hoe je ze ziet meedenken. En die twinkel in de ogen van de vrouw vooraan. Je kijkt even achterom.

Die avond. Je bent voorspelbaar als het over lelijke woorden gaat. Woorden die moeten verboden worden, door een of ander intergalactisch decreet. Concullega’s, om maar even een voorbeeld in de groep te werpen. Sommigen willen zelfs het woord concullega’s uitrollen. Brrr. (Je observeert hevige lichamelijke reacties van afkeer. Waar in je lichaam zou die lelijkewoordenkrampveroorzaker zitten?)

Een ochtenddroom die je onzeker maakt.

Na uitvoerig intern overleg heb je een belangrijke beslissing genomen. Die pyjama begint toch echt wel oud te worden, ruim twintig jaar, denk je. En ook wel, eigenlijk, erg versleten. Het dossier van de aankoop van een nieuwe pyjama is via interne procedure goedgekeurd. Dapper stap je na het werk de winkel binnen om gezwind naar het juiste rek te stappen, snel te beslissen welke je zult kiezen, soepel de juiste maat eruit te plukken (had je wel vooraf via gerichte research voorbereid), in één vloeiende beweging naar de mevrouw aan de kassa door te lopen, daar een kort babbeltje te doen (je bent een man van de wereld, met een nieuwe pyjama) en dan opgewekt naar buiten te lopen. (Om daar vast te stellen dat die ene straatzanger die altijd alleen maar liedjes van The Beatles zingt dat nog altijd redelijk afgrijselijk doet.) Misschien kun je het leven wel gewoon aan.

(Die avond stel je vast dat de pyjama wel lekker ligt, eigenlijk.)

Een andere dag. De mevrouw zei dat je aan de deur van bureau 5 moest wachten tot de dokter je zou komen halen voor het geven van de griepspuit. Je ziet bureau 5, de deur staat open, de dokter zit gewoon binnen. Moet je dan wachten tot hij je komt halen, of mag je gewoon binnengaan? (Je zult nooit een volleerde ambtenaar worden, denk je.)

De vertrouwde vrachtwagenmeneer rijdt kunstig met dat grote voertuig tot naast je huis. (Je vraag aan de kosmos dat het enkel in de ochtend zou regenen is verhoord, jippie.) 12 palletten worden uitgeladen. (De buren komen lachend voorbij, het is weer dat moment van het jaar.) Je kijkt vanop een afstand naar je armen en je rug.

Tijdens de vergadering ’s avonds ben je een beetje strammerig. (Je vermoedt dat de pijn een dag later zal komen.)

(De pyjama heeft ongetwijfeld lichaamsherstellende krachten.)

Een andere dag. Het is haar verjaardag. Zij en haar zus, ze worden zo groot, denk je. Je stuurt haar een berichtje. (Het vliegt door de lucht, denk je, in de goede richting.) Je wuift nog even. De mensen in de trein hebben het waarschijnlijk niet gezien.

Je zit de hele dag in de vergaderzaal. Tijdens de middagpauze een mooi gesprek over jongeren die kwaad zijn (zoals je zelf kwaad was toen je zo oud was). De vergadering begint terug. Je denkt aan chocolade. (En vraagt je af of het goed gaat met de jarige.)

Die avond in de schouwburg. De muzikanten in het voorprogramma, ze weven een muziekkleed dat in- en uitademt. Je kijkt naar een wereld die je nog niet kent, probeert het ritme van die adem te zien. Daarna komen de vrouw met de harp en de man met de kora. Het is wonderlijk hoe ze om en door elkaar heen bewegen. Iets in je glijdt weg. (Je vergeet even de loeiende rugpijn, die inderdaad een dag later is gekomen.) Soms zie je de rand van je dromen voorbij schuiven.

Napraten in de nacht. Het is al koud. Je probeert iets te vertellen. (Je ziet iets in je hoofd, terwijl je naar huis loopt.)

Een andere dag.

Een stukje wacht op je. Het moet nog ergens gevonden worden. Al de hele week loop je met een half idee in je hoofd. (De vorige avond, net voor je in slaap viel had je de woorden in je hoofd gezien van een woordje dat je volgende week mag doen.) Je loopt naar de trein, het is nog koud in de ochtend. Je probeert het idee te laten indalen, tot de plek waar de tekst zal komen. Het lukt niet goed, het valt nog niet in elkaar. Wanneer je uit het station komt, zie je ineens dat ene ding, als een ontbrekend puzzelstukje. Dat doet in je hoofd de dingen in elkaar passen.

Als je later aan de tekst begint, weet je nog steeds niet (zoals gewoonlijk) hoe het zal lopen en welke beelden er zullen komen. Je moet beginnen met de verhalen, denk je. Daarna schrijft de tekst zichzelf en begrijp je de samenhang die je eerst nog niet zag.

(Je denkt aan chocolade. Foto’s, even moet je foto’s zien, eer je weer naar de woorden kunt.)

Je haalt de trein nog net. (Je collega’s hebben je nog eens duidelijk gemaakt dat er na het weekend sprake is van een dag die zomaar vrij is, dat je dus niet naar het werk moet komen. Wat ook geldt voor een andere dag in dezelfde week. Hopelijk zul je die goede raad deze keer niet vergeten.)

Na een boeiend gesprek kom je thuis. Goed dat je de rest van de avond niets meer moet zeggen. Het mag warm worden. (Straks is er een dekentje.)