31 juli 2015

Iets met breekbaarheid

Tijd. Voor lange gesprekken.

Misschien is het iets met de plek in de tijd waar je bent gekomen. De gesprekken die daarbij horen. De ogen zijn anders.

Dingen die zomaar stuk kunnen gaan. Of aangeven dat het zo zou kunnen gaan. Als om je aan iets te herinneren.

Hoe je soms tegen elkaar zegt dat het allemaal zo erg niet zal zijn. En soms niet. Soms niet meer.

Je kijkt nog nauwkeuriger. Ogen.

Ze zijn je dierbaar. Dit zijn we, denk je. Dit zijn we geworden.

Mooi, die plaat met de motetten. Door de voorvaderen van.

Dan zal ik er zijn, had je gezegd. De trein die je moest nemen voor de aansluiting heeft een ‘nader te bepalen’ vertraging. Het mag niet, dat je te laat zou komen, of dat ze zou denken dat je zomaar te laat zou komen. (Hoewel zij zich dat waarschijnlijk nooit zou hebben afgevraagd.) Snel een berichtje.

Je hoort het verhaal. Het raakt je. Het is alsof je je een beetje schaamt, omdat je het nog niet wist. Ook al kon je het niet weten.

Hoe het kan toeslaan. Hoe het je kan beschadigen.

De rusteloosheid van een moeder.

En ook de liefde. Hoe je soms verdwaalt, hoe je de weg zoekt.

Het mooie van dat gesprek. Dat je het elk jaar verder kunt zetten. Daar op die plek.

Je moet weer vertrekken, zeg je. Je zegt blijkbaar een woord dat hoort bij oude mensen.

Op tijd weer thuis zijn, want er is nog een cadeau.

Dat je liedjes zou zingen voor haar, dat was het cadeau. En bubbels. Je bent wel een klein beetje zenuwachtig.

Je probeert te verdwijnen in de liedjes.

Een plots bericht, laat in de avond. De nacht die al bijna ging liggen. Iets is gebeurd, ver weg. Erg. Je probeert snel te doen wat je kunt om dat heel kleine beetje te kunnen helpen.

De nacht is erg onrustig. Je voelt je ver weg. En nog meer.

Een andere dag. Zou het nu regenen of niet? Op tijd zitten wachten op het perron.

Het verhaal laat je niet los.

Zoveel verhalen. En je denkt: vertel vooral verder, blijf gewoon vertellen.

In het museum. Ze is veel leuker dan een audiogids.

De vragen waar we de antwoorden niet op weten. Je kunt er traag over praten.

Die plek in de tijd, soms kun je die zien.

Uitwuiven.

Nog geen nieuws.

De volgende dag. Je bent die ochtend de eerste klant bij de mevrouw van de lekkere druiven, ze zijn er weer.

En zoals elk jaar zul je nog enkele uren wachten voor je gaat proeven.

En tussendoor nog een belangwekkend bericht van ergens op een ongetwijfeld spectaculair trouwfeest.

Het boek is bijna uit. Zou je het neerleggen en morgen verder lezen? Of zou je toch? Het wordt toch.

Hoe de stukken van het verhaal in elkaar vallen, je schrikt er bijna van. Wat een boek kan doen. Je voelt je nadien zo dankbaar.

Maar onderhuids denk je…

Een bericht. Dat het goed gaat. Iets als: een zucht van opluchting. En nog meer.

27 juli 2015

Ook dit gaat voorbij

Gaat het verdriet om een overleden moeder voorbij? Gaat het wachten op het beginnen van het leven voorbij? Het zou een omschrijving kunnen zijn van het Ook dit gaat voorbij, van de Spaanse schrijfster Milena Busquets. Het is een boek over een heftige vrouw die in de war is. De kracht van het boek zit in dat personage. Het boek zelf zit op een bepaalde manier te dicht op het personage, of misschien te dicht op de schrijfster.

Het hoofdpersonage Bianca is veertig. Haar moeder is net gestorven. Die moeder was een imposante en dominante persoonlijkheid, een vrijgevochten dwarse vrouw. Bianca heeft zelf al een redelijk turbulent leven achter de rug. Twee huwelijken, twee kinderen, een getrouwde minnaar. Ze leeft passioneel en intens, maar is ook op de vlucht voor het zwarte gat dat ze is, uit de schaduw van haar moeder. Seks geeft haar een tijdelijke ervaring van uit de tijd zijn. Het is alsof ze een deel van haar volwassen leven voor zich uit heeft geschoven, en dat zal nu niet meer kunnen. Haar erg aanwezige moeder gaf haar als kind veel vrijheid, maar dat maakte haar tegelijk in zekere zin onvrij.

Na de begrafenis vertrekt ze naar het  familiehuis in het kustplaatsje Cadaqués. Ze neemt iedereen mee: haar twee zoons, de twee vaders, haar vriendinnen. Ook haar minnaar zal nog opduiken. Het wordt een soort panische roes, met vrijen, drinken, drugs, ruzie, praten, feesten, … De afwezige moeder is heel erg aanwezig. Het hele gebeuren is tegelijk een vieren van het leven, en ook een vlucht vooruit, een poging om het besef van het verlies nog uit te stellen.

Bianca volgt haar eigen grillen, doet stoer en zelfverzekerd, maar is duidelijk ook erg in de war en bang. Ze loopt alle kanten uit. En het is alsof ze overal een beetje vastloopt, hoewel ze dat nog niet aan zichzelf wil toegeven.

Als personage is Bianca intrigerend en irriterend tegelijk. Soms voel je haar verwarring en paniek, nu ze zelf een plek zal moeten innemen en in zekere zin echt volwassen zal moeten worden. Soms zie je iemand die erg zelfingenomen en vermoeiend is. Soms wil je weten waar ze naartoe gaat, en of ze eigenlijk wel ergens naartoe gaat. Misschien verwacht je een soort verzoening, die nog niet komt, die misschien nooit komt. Je voelt een energie die het personage en het verhaal voortdrijft, maar daarachter voel je die heel complexe relatie van de dochter en haar moeder. Soms ben je ook kwaad op die moeder.

Het boek is in de ik-vorm. Het is een beschrijving van de dagen in en om dat huis, gezien door de ogen van Bianca. Regelmatig spreekt ze haar moeder rechtstreeks aan, als in een brief. Dat alles loopt in elkaar over. Die vorm stuwt het verhaal voort, en zorgt er ook voor dat je Bianca in ongefilterde vorm krijgt.

De vorm van het boek werkt op een bepaalde manier goed en niet goed. Er zit een grote vaart in het boek, en je wilt ook verder lezen, zien hoe het verder gaat. Je ziet dat personage voor je, met al haar energie. Soms ben je vertederd, soms ben je kwaad. De roes van verwarrende gevoelens die je kunt voelen achter alles wat er aan de oppervlakte gebeurt zit ook in het ritme van het boek.

En tegelijk is er iets dat niet werkt. Het is niet eenvoudig er de vinger op te leggen. Stilistisch is het boek niet altijd een hoogvlieger. Er is geen troost te vinden in mooie woorden of zinnen. De wijsheid zit in het personage (of zit er net niet in). En op een of andere manier zit het verhaal te dicht op het personage. Soms verlang je naar een of andere kritische afstand, in de vorm van een soort zelfreflectie of een literaire vorm die wat tegengewicht zou geven. Of anders zou het verhaal paradoxaal genoeg nog meer van binnen in het personage moeten beschreven worden, waardoor de roes van de verwarring zich meer zou uiten in een stroom van woorden en beelden. Het is alsof je als lezer soms verwacht van het personage dat ze ofwel meer het onaffe van een dagboek zou aanbieden of anders dat ze wat langer zou gewacht hebben om dit verhaal te vertellen.

Voor die wat rare verwachting tegenover een personage is misschien een heel logische verklaring. In het boek zijn blijkbaar veel ervaringen verwerkt van de schrijfster, die ook haar moeder verloor. Die moeder was een bekende uitgeefster, ook een vrijgevochten vrouw. Als lezer heb je, met dit besef in het achterhoofd, soms het gevoel dat de schrijfster beter iets langer zou gewacht hebben om dit boek te schrijven. Het is een verwarrend gevoel, want tegelijk blijft het hoofdpersonage wel heel erg aanwezig in je hoofd, zou je haar in het echt willen zien, en denk je soms dat je al de film in je hoofd ziet die ongetwijfeld van dit boek zal worden gemaakt.

26 juli 2015

Waar het hapert

‘Ik ben dat boek nu ook aan het lezen. Kijk, daar ligt het.’
‘Ja? En wat vind je ervan?’
‘Beetje heftig wel. Ik ben nog maar halfweg. Het klopt wel, hoe zij in elkaar zit, en hoe ze de dingen doet. Maar dan denk ik: ik zou dat niet kunnen, zo.’
‘Ik ook niet, denk ik. Misschien lijken we wel op elkaar, wat zo’n dingen betreft.’
‘Ik ben blij dat je er weer bent. Het was tijd, of zoiets.’
‘Dat is wel een mooie gedachte. Denk je dat we te veel zwijgen? Of te veel niet zeggen?’
‘Ik heb er nog veel over nagedacht, nadat je dat zei onlangs. Het is misschien wel zo.’
‘Er was een droom eergisteren. We waren samen. Ergens. Ik weet niet meer goed wat het was. Een groot feest of zo, of een museum, of een of ander groot gebouw. En ineens was ik je kwijt. Of ik zag je niet meer. En ineens was ik in paniek. Eigenlijk wou ik door die ruimtes rennen, om je te zoeken. Maar ik deed het niet, zoals gewoonlijk. Ik verborg het, en deed of ik heel rustig verder ging. Al keek ik wel de hele tijd rondom me.’
‘Heb je me nog gevonden?’
‘Nee.’
‘Wat jammer. Ik had weer eens een droom met schoenen. Ook in een groot gebouw trouwens, en weer met erg veel kamers en gangen. En ineens moest iedereen naar buiten lopen. En toen merkte ik dat ik geen schoenen meer aan had.’
‘Wat is dat toch met jou?’
‘Tja, ik weet het ook niet.’
‘Ik heb dus aan je gedacht.’
‘En heb je gemerkt dat ik ook aan jou gedacht heb?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Dan is het goed.
‘Ik moest nog denken aan die brief van je, van een tijd geleden. Soms is het alsof je je bijna verontschuldigt voor jezelf. Wordt het geen tijd dat je dat stilaan achter je laat?’
‘Ik kan natuurlijk volmondig ja antwoorden, maar zo simpel is het niet. Het gebeurt zo.’
‘Jij zegt dat altijd, maar dat klinkt zo alsof het jouw lot is, alsof het zo hoort, om een of andere reden.’
‘Iets in mij zegt dat waarschijnlijk zo.’
‘Ja, dat is wel duidelijk. Soms zou ik je door elkaar willen schudden. Uit liefde natuurlijk.’
‘Het mag hoor.’
‘Zie je? Dat bedoel ik dus. Zoals je daar nu zit. Ik zie je denken.’
‘Ik moet toch over alles nadenken? Als ik de dingen goed wil doen.’
‘Misschien moet je niet alle dingen goed willen doen.’
‘Oei, dat is een moeilijke gedachte. Haha.’
‘En misschien moet ik niet zo vaak het woord moet gebruiken. Haha.’
‘De vorige keer klonk je nogal verdrietig. Het was alsof je je ineens oud voelde. Iets als de tijd die aan je voorbij was gegaan. Of het besef dat er niet zo heel veel meer overbleef. Denk je daar nog aan?’
‘Heb jij dat nooit?’
‘Ja, maar daar gaat het nu niet over.’
‘Soms krijg ik ineens schrik. Dan is het alsof ik te braaf ben geweest of zo. Ik dacht het nog toen ik dat boek aan het lezen was.’
‘Zou het niet gewoon het temperament van die vrouw zijn in dat boek?’
‘Ja, waarschijnlijk. Maar misschien heb ik ook wel een temperament.’
‘Diep vanbinnen?’
‘Ja, lach maar.’
‘Ik lach niet. Ja.’
‘Wat ja?’
‘Ja. Dat is het antwoord.’
‘Grrrr.’

25 juli 2015

Tegenwindje

Denken: nu is ze normaal gezien op haar bestemming, daar.

Een dag later: en nu vertrekt zij ook, naar ver.

Zou zij al terug zijn ondertussen? Je weet het niet. En zij?

Iemand vraagt je of je weet of zij al terug is. Je weet het niet. Het maakt je onrustig.

(Je bent er niet goed in, mensen die weggaan.)

Een belangwekkend punt op het lijstje met nuttige dingen: de aankoop van een moppenboek voor een klein meisje. Na lang zoeken blijkt dat nog steeds te bestaan. Megaboek, met duizend moppen. De allerbeste, zo staat er. Als dat dan toch zo is, waarom is er dan ook nog een deel 2, deel 3 en deel 4?

De afspraakjes krijgen stilaan vorm, goed zo.

Ook vakantie, avond na avond een hele reeks op dvd uitkijken. Bij elke aflevering denken: mag er ook iets goed gaan? Personages met een hoog gehalte aan disfunctionaliteit. (Gewone mensen dus.)

In het kader van ‘ik moet nog wel 100 jaar worden’ vraag je via de website een afspraak aan voor het maken van oordoppen op maat. (Stel je voor dat je op je 85ste zomaar ineens zou gedropt worden op een concert van AC/DC…) Amper iets meer dan een uur later krijg je al telefoon. Er blijkt een gaatje te zijn, qua potentiële afspraak. (Je staat op dat moment in de boekhandel, vanzelfsprekend.) De mevrouw aan de telefoon vraagt nog waar die oordoppen voor moeten dienen? Even totale paniek, dienen die dingen niet om bepaalde niveaus van geluid tegen te houden, of is dat een te evident antwoord? Gelukkig denk je net op tijd aan AC/DC (je hoopt overigens dat je nooit in dit leven, en ook niet in alle volgende, naar een concert van AC/DC zult moeten gaan, maar dat is een andere discussie). Voor concerten, mevrouw. OK, dat was het goede antwoord blijkbaar. Oef!

Wat een mooi boek… (Boeken van die schrijver hebben een soort ingebouwd vertragingseffect. Enkele uren of dagen later zul je ineens tranen in je ogen krijgen.)

Hee, daar loopt een muis op het terras. Ziet er schattig uit. Terugkomen hoeft toch ook weer niet.

Aan de mevrouw in de winkel nog eens het concept van ‘nuttige’ dingen uitleggen.

Zou dat ook in de categorie ‘wild’ horen? Zomaar op basis van dat nieuwe kookboek zelf even een soort pizza in elkaar knutselen. (Met ook artisjok, is ergens goed voor.) Lekker ook nog, trouwens.

Ingewikkelde dromen.

Je hebt afgesproken met een dierbare vriendin. Het is de bedoeling dat je daar om 11 uur aan zult komen. (Zoals elk jaar trouwens, bij het zomerbezoekje.) Eerst nog even de bandjes een beetje extra oppompen. Schatten hoe lang het fietsen zal duren. (En dan halverwege vaststellen dat je, ook dit jaar, weer een stuk te vroeg zult aankomen. Er niet in slagen om trager te fietsen.) Gedurende de hele rit is er een tegenwindje.

De mevrouw van de oordopdinges belt, om te vragen of ze de afspraak mogen verzetten naar een andere dag. Geen probleem. (Je vraagt je al de hele tijd af hoe men dat gaat doen, zo’n dop op maat maken. Gaan ze daar dan een gipsje in gieten of zo?)

Onderweg piekeren over het stukje dat je morgen zou moeten inleveren. Het onderwerp van een stukje moet normaal altijd gewoon naar je toe komen. Je hebt alleen een sterk gevoel bij het landschap. (Uren later – zoals zo vaak – denken: zou dat wel een goed onderwerp zijn? En eigenlijk al weten dat je alleen een stukje over dat landschap zult kunnen schrijven. Het stukje zal jou wel uitleggen waar het over gaat of waar het naartoe gaat.)

Terug naar huis fietsen, na het mooie bezoekje. Het windje is gedraaid, is dus nog steeds een tegenwindje. Je had het kunnen denken…

Het voordeel van vakantie, je kunt met nog minder scrupules naar domme programma’s kijken, gewoon om nog even voor de tv te kunnen blijven hangen. (Jui! Ik mag lang opblijven!)

Hoe zou het nu zijn, ginder?

Hoewel het vakantie is, toch even vroeg opstaan als tijdens de niet-vakantie om naar de markt te gaan. (Als iemand je zou vragen waarom precies dat zo belangrijk is dat dat ook in de vakantie zo vroeg dient te gebeuren, zou het kunnen dat je antwoord niet 100% overtuigend is. Die mensen die dat zouden kunnen vragen, zijn nu in vakantie.)

Het stukje schrijft zichzelf. Het landschap is niet te ontwijken. (Je voelt hoe je niet naar bepaalde woorden wilt gaan, het is alsof je lichaam zich ertegen verzet. Vakantie, dus.)

Wat een mooi boek… (Al een beetje zenuwachtig omdat je er ook nog een stukje over gaat schrijven. Elke keer denk je dat je dat niet zult kunnen, of zoiets.)

Boodschappen doen. Het regent hevig (dat is een vrij accurate omschrijving). Eigenlijk zou je gewoon graag binnen willen blijven. Maar dat kaartje voor die vriendin die verjaart moet echt vandaag nog naar de post. (Anders dreigt er kosmisch onheil.)

Je mag weer aan een vers boek beginnen. Zou je nu eerst dat lezen? Of toch dat? Of nog een ander?

Niet alle experimenten in het kader van het wild koken zijn even geslaagd.

24 juli 2015

Dept. of Speculation

Stel dat je een rivier helemaal zou kunnen volgen door telkens netjes op een steen te kunnen stappen die boven het stromende water uitsteekt. En bij elke steen zou je even kunnen wachten, want je zou zien hoe elke steen als een miniatuur is. Elke steen zou een klein schilderijtje zijn, een gedicht of een wijze gedachte. Je zou tegelijk iets zien van de stroom, begrijpen waar die naartoe gaat en hoe die beweegt, en ook iets voelen van de eenzaamheid van elke steen. En de verstilde, gecomprimeerde schoonheid van die tocht zou je erg ontroeren, niet op een uitbundige wijze, maar wel alsof je een kostbaar geschenk had gekregen. Zo zou je het erg mooie boek Dept. of Speculation van de Amerikaanse schrijfster Jenny Offill kunnen omschrijven (in het Nederlands vertaald als Verbroken beloftes).

Misschien is het verhaal van dit boek op zich niet zo opzienbarend of nieuw, de manier waarop het is uitgewerkt is dat wel. Samengevat is het het verhaal van een jonge vrouw. Ze woont in Brooklyn. Ze schreef ooit een eerste boek, maar het tweede laat op zich wachten. Ze geeft creative writing. Ze leert een man kennen, ze worden een koppel, gaan samenwonen en krijgen een kind. Het moederschap is mooi, verwarrend en afstompend. Rollen verschuiven. De vrouw neemt er een job bij als ghost writer voor een boek over ruimtevaart. Met de jaren verschuift de balans in het gezin. De man krijgt een affaire met een andere vrouw. Dat zet het huwelijk onder zware druk. Ze zoeken een nieuwe balans.

De vorm van het boek is opmerkelijk. Offill heeft telkens korte, gebalde paragrafen gemaakt. Alsof ze zich heeft afgevraagd hoe ze met zo weinig mogelijk informatie zoveel mogelijk zou kunnen zeggen. Soms zijn het gedachten, soms observaties, soms stukjes van een dialoog, soms citaten, soms herinneringen. Elk blokje tekst is ingedikt, met een geconcentreerde smaak. Het verhaal beweegt in de witruimtes tussen die blokjes. Die gefragmenteerde vorm zorgt toch voor een grote coherentie. Het is de vorm die dit boek maakt wat het is.

Als lezer beleef je alles door de ogen van het vrouwelijk personage. Je ziet wat zij ziet. Er is geen alwetende verteller die je informatie geeft die zij niet heeft, integendeel. Je merkt de dingen die zij niet ziet, je kunt dingen vermoeden die ze niet heeft opgemerkt, je zit soms vast in haar opgesloten zijn.

Die vorm past wonderwel bij waar het in dit boek over gaat. Misschien leven we chronologisch, onze ervaring van dat leven is alles behalve lineair, zoals het in meer klassieke romans vaak wel is. Ervaringen en gevoelens kunnen van de ene naar de andere plek bewegen. De  verwarrende en tegenstrijdige emoties die horen bij het moederschap vinden in die vorm een indrukwekkende uitdrukking. De ervaring dat je met zo’n klein kind de controle over je tijd verliest, en nauwelijks nog kunt ervaren hoe het voelt om bv. een hele tijd (langer dan kort) iets voor jezelf te doen, iets te maken, iets te lezen, in deze vorm komt het sterker over dan het had gekund in een lineaire verhaalstructuur. Je voelt ook hoe het vrouwelijk personage heen en weer botst tussen de reële ervaring en de verwachtingen die horen bij het moederschap.

Je ziet ook hoe ze haar man niet helemaal ziet. Misschien is ze meer en meer gaan samenvallen met haar rol als moeder. Misschien is wat ze aantrekkelijk vond vanzelfsprekend geworden, of gewoon minder interessant. De afstand groeit tussen beide personages, en de vrouw heeft het niet zien gebeuren. De woorden wel. Waar het verhaal in het begin wordt verteld met I en You,  verschuift het later naar the wife en the husband.

Het is ook het verhaal van een depressie, en wat die met iemand kan doen. De pijnlijke maar ook verhevigde waarneming, moeizaam maar intens. De afstand tot de anderen, tot de dingen, tot alles. De energie die het vraagt om je hoofd boven het rivieroppervlak te houden. De woorden die er staan zouden de geconcentreerde restanten van een dagboek kunnen zijn. Wat er beweegt, voel je in de witte plekken.

Elk blokje tekst is wondermooi geschreven. Heel zorgvuldig gepolijst. Als lezer wil je de hele tijd dingen onderstrepen of zou je stukjes willen voorlezen aan anderen. Je moet veel lege plekken invullen, maar dat is niet erg, integendeel. Veel stukjes zijn hilarisch, bij andere voel je hoe er net onder de huid iets zou kunnen ontploffen. Doorheen het hele boek voel je vaak twee kanten: hoe je kunt verdwalen en eenzaam kunt worden in een relatie, maar ook hoe mooi het uiteindelijk kan zijn, hoe het krijgen van een kind je helemaal onderuit kan halen, maar ook hoe wonderlijk het kan zijn.

Dept. of Speculation is een heel bijzonder boek, dat terecht erg veel lof heeft gekregen. De slimme gefragmenteerde vorm werkt wonderwel en geeft een perfecte bedding aan de thema’s van het boek. De erg mooie woorden, geserveerd in blokjes, als kleine potjes geconcentreerde chocomousse, maken het lezen tot een heel bijzondere ervaring. Er rust veel breekbare wijsheid in dit boek, je kunt de pijn en de eenzaamheid voelen, maar toch blijft de toon licht genoeg, met veel ademruimte. Na de laatste bladzijde van dit relatief dunne boekje zou je meteen opnieuw willen beginnen. Heel erg mooi!

22 juli 2015

Komt een paard de kroeg binnen

De bevrijdende lach. De lach die het mogelijk maakt om verder te gaan in een onmogelijke situatie. Een lach die bij sommigen kan grenzen aan de ontvluchtende lach, een lach die voorkomt dat je dichtbij te veel waarheid zou kunnen komen. Een lach die al dan niet tegemoetkomt aan wat mensen van je willen, je al dan niet in één rol vastzet. Kan de nar uit zijn rol stappen om zijn eigen verhaal te vertellen? En wie is er dan bereid dat verhaal te horen? Een lach die beweegt op de rand van de vulkaan, in een werkelijkheid die misschien wel surreëler is dan de verhalen. Het zijn sleutels naar het prachtige nieuwe boek van David Grossman, Komt een paard de kroeg binnen.

Het boek gaat over een avond, ergens ten noorden van Tel Aviv. Dov Grinstein is een stand-upcomedian die die avond zijn programma brengt voor een publiek met daarin alle segmenten van de Israëlische samenleving. Hij vliegt erin, met harde grappen, die niemand sparen. Hij spaart zichzelf ook niet, zal zich af en toe heel hard in het gelaat slaan. Hij loopt over het podium alsof zijn leven ervan afhangt. Soms lokt hij zijn publiek in de val, door hen ver mee te nemen in harde grappen over het conflict met de Palestijnen, om dan ineens de focus om te draaien. Hij beantwoordt soms wel, soms niet aan de verwachtingen van het publiek. Het is constant lopen over het slappe koord.

Tussen de regels voel je meer onrust dan cynisme. Het is alsof de comedian ergens anders naar toe zou willen, en toch ook weer niet. Een aantal mensen in het publiek is gekomen voor de grappen, en voor niets anders. Alsof daardoor de werkelijkheid zou kunnen verdwijnen. Alsof daardoor onbewust de eigen tunnelvisie van die werkelijkheid overeind kan blijven. Misschien is Dov in dat spel in het spiegelpaleis van de comedy zichzelf verloren, weet hij niet meer wie hij echt is. Misschien is hij of was hij op de loop voor zichzelf. Af en toe suggereert hij iets over een ziektetoestand, over een mogelijke laatste fase.

Twee personen in het publiek zullen zijn ankerpunt worden. Er is de verteller, een rechter die sinds kort vervroegd gepensioneerd is. De rechter draagt een groot verdriet, na de dood van zijn vrouw. Dov heeft de rechter gevraagd om die avond te komen luisteren, om te komen zien wie hij is, of om te zien of hij iemand is. De twee mannen zijn in een ver verleden vrienden geweest, en delen een beslissend moment. En er is een vrouw die zegt dat ze als kind het buurmeisje was van Dov. Ze spreekt hem rechtstreeks tegen, tijdens de voorstelling. Het is alsof ze de hele tijd het harde beeld wil corrigeren dat de comedian van zichzelf geeft. Zij zag hoe de kleine Dovele zijn moeder, getekend door de Shoah, wilde beschermen.

Het is door de tussenkomst van die vrouw dat Dov tijdens de voorstelling ineens het roer omgooit, om een verhaal over zichzelf te vertellen, om het verhaal te vertellen dat zijn leven heeft bepaald. Als kleine jongen was hij het voorwerp van spot, werd hij letterlijk heen en weer gegooid. Hij had zijn overlevingsstrategieën, zoals: op zijn handen lopen.

Op een bepaald moment is hij op een soort premilitair trainingskamp, waar de latere rechter ook aanwezig is. Die laatste kijkt toe, neemt het niet op voor zijn vriend. De jonge Dov wordt ineens weggeroepen. Hij moet dringend naar een begrafenis. Hij is nog nooit op een begrafenis geweest. Iemand is gestorven, alleen weet hij niet wie, en zegt niemand het hem. Is het zijn vader? Of zijn moeder? In de lange tocht naar Jeruzalem reconstrueert hij het beeld dat hij heeft van zijn beide ouders. Het is een bijna ondraaglijk denkproces, dat zijn eigen tragiek voltrekt.

Naarmate hij dit verhaal vertelt, begint een deel van het publiek te morren. Ze willen grappen, daar zijn ze voor gekomen. Een na een verlaten mensen de zaal. Dov zet telkens een streepje op een bord, voor wie vertrekt. De rechter, die eerst ook wilde vertrekken, blijft, en spreekt de rest van het publiek op een beslissend moment toe. Iets wordt rechtgezet. Dov gaat verder in zijn existentiële hellevaart. Het verhaal wordt verteld, tot het einde.

Wat Grossman in dit boek doet, is zonder meer indrukwekkend. Het boek drijft op het pulserende ritme van een avond comedy. Als lezer zit je mee in de zaal, ben je medeplichtig, ben je deelgenoot aan alle verwarrende gevoelens. Je voelt de rusteloosheid bij het publiek als de man op het podium begint af te wijken van het verwachte pad en ruimte vraagt voor een andere waarheid. Een waarheid die voor velen in dat publiek te dichtbij komt. Lachen met de grappen die er nog tussendoor komen voelt wrang, niet meer bevrijdend. Het is alsof je op enkele meters zit van de man die met zijn laatste krachten een bovenmenselijke inspanning levert om het verhaal te vertellen dat zijn leven verscheurde. Je voelt de visionaire kracht van de nar, en tegelijk het gekwetste en verdwaalde kind in de man die misschien wel aan zijn laatste levensfase bezig is.

Tragedie en komedie liggen dicht bij elkaar. Hoe gaan mensen om met verdriet en met het verlies van geliefden? Het is een terugkerend thema bij Grossman. En opnieuw raakt hij je diepste lagen met dit hartverscheurende verhaal. Hij doet dat tegelijk in een toon die zacht en vol mededogen is. Het is een verhaal van troost. Mensen die elkaar op een cruciaal moment in hun leven loslaten, terwijl ze dat ook niet hadden kunnen doen. En zoveel jaar later, opnieuw op een cruciaal moment kan dat weer hersteld worden, daar in de duisternis. Verhalen vertellen is als lopen op je handen. In het boek blijkt hoe dat handenlopen bevrijdend en tragisch tegelijk is. Het is te weinig en alles tegelijk.

Met Komt een paard de kroeg binnen heeft David Grossman opnieuw een diep ontroerend boek gemaakt dat met zijn eigen milde schoonheid het antwoord geeft op grote existentiële  vragen in een wereld die de pedalen kwijt is.

18 juli 2015

Vakantiepaniek

De vakantie is nog maar een dag bezig, en je hebt al een minuut vakantiepaniek gehad. Vergeleken met het aantal minuten dat zo nog overbleef, lijkt dat misschien verwaarloosbaar, maar toch…

Het basisconcept van je vakantie is: geen plannen maken. Of ook: niets moeten. Maar hoe doe je dat?

Eerst enkele dagen extreme dwarsigheid beoefenen. Tegenover jezelf. Het lichaam staat nog in moetstatus. Niet aan toegeven dus. Zoeken naar goede instrumenten. Zoals tranerige en voorspelbare films op WijfTV en Vitaya, bij wijze van middagdutje. Om jezelf te wennen aan het acuut verliezen van tijd. Waardoor die paar dagen dat elke plek van je lichaam pijn zal doen ook een beetje sneller voorbij zijn. Of is dat een idee dat impliciet toch weer van het vermijden van tijdverlies uitgaat? Twee seconden vakantiepaniek.

Sommige mensen zeggen dat je een zeer lichte neiging tot controle en orde hebt, en een eveneens zeer lichte mate van discipline. Ze dwalen vanzelfsprekend. Toch moet je toegeven dat je een organisatieprincipe hebt voor de vormgeving van een vakantiedag, weliswaar op geheel associatieve wijze. Het principe is dat je één nuttig ding per dag doet, waarbij je zelf mag beoordelen wat er nuttig is. In principe kan iemand een kus geven ook zeer nuttig zijn, in het licht van de eeuwigheid. Of de wereldvrede. De existentiële vraag is echter: mag je een lijstje maken van potentieel nuttige dingen die zouden moeten gebeuren? Zoals: dat muurtje aan het aanrecht nog eens schilderen, het terras schoonmaken, kastgewijze opruimplannen, een nieuw hoeslaken kopen, leren koken met die nieuwe tajine, … (En nog veel andere dingen die hier ongezegd moeten blijven.) Twee seconden vakantiepaniek.

Met een zekere gretigheid en gulzigheid en nog iets met een g zul je je spoedig storten op een stapel boeken. Diverse vormen van verwarring dienen zich aan. Er ligt daar al een stapel boeken, nog deels het resultaat van je verjaardagsfeest enkele maanden geleden. Wat te doen als heel je lijf hunkert naar een vers boek en als je toch geen zin hebt in een van de boeken in die stapel? Is het dan toegestaan om over te gaan tot de aankoop van nieuwe boeken, en zo ja, hoeveel per keer? Is het niet in tegenspraak met het vakantiebeginsel dat je toch stiekem bijhoudt hoeveel boeken je zult gelezen hebben in je vakantie? Is het toch niet een beetje in strijd met je zenbeginselen dat je op die manier na de vakantie achteloos zult zeggen: och, ik heb x boeken gelezen? En – eveneens in het kader van het vakantieprincipe – waarom zouden die afwegingen je ook maar één ruk kunnen schelen? Twee seconden vakantiepaniek.

Dat je je toch een beetje een sukkel voelt, en dat in je vakantie. Je dacht meteen goed te beginnen op je eerste vakantiedag. Een nuttig ding? Ja hoor, eindelijk eens naar de solden gaan kijken en uiteindelijk een mooi hemd gekocht. Tijdens het hemdaankoopproces aan de mevrouw vragen of het volgens haar XL of XXL moest zijn. Waarop ze antwoordde, niet geheel onlogisch, dat het best zou zijn het gewoon aan te trekken om te zien wat het zou worden, en ook dat het regular fit was. (Even dacht je: misschien ben ik wel irregular, wat dan?) Hemd gepast, en toch nog maar eens aan die mevrouw gevraagd, waarop zij kon bevestigen dat het inderdaad XXL moest zijn. Ok, een nuttig ding dus. Na de middag toch maar even een middagdutje, met een romantische film. Na vijf minuten voelen dat je wel eens in slaap zou kunnen vallen, en toch ergens denken dat je moet blijven kijken. In slaap vallen dus, wakker worden, naar de klok kijken, en denken dat het toch tijd is om iets te gaan doen. Iets als: een boek lezen. Op een substapel liggen enkele kookboeken. Een daarvan had je na aankoop maar heel even bekeken, omdat je meteen merkte dat de dingen in dat kookboek te lekker waren. Daarom had je dat boek nog een hele tijd laten liggen. Denken dat het misschien wel dapper is om dat boek toch even ter hand te nemen op je eerste vakantiedag, buiten op het terras. (Eigenlijk ook wel omdat je te moe bent om aan een van die nieuwe boeken, surplusboeken tegenover de stapel die er al lag, te beginnen.) En na enkele bladzijden jezelf een sukkel voelen. Omdat je eigenlijk  ook zo geïnspireerd zou willen en kunnen koken als in dat kookboek. Twee seconden vakantiepaniek.

En dan ook nog existentiële kwesties. Je hebt aan je dierbare voormalige geliefde beloofd dat je iets wilds zult doen, terwijl zij bijna twee weken weg zal zijn. Meteen na die uitspraak was er al sprake van lichte innerlijke stress. Zou denken aan wilde dingen ook tellen? Zou het vertellen van een geheim wild verlangen dat jammer genoeg weer niet is uitgevoerd, omdat het waarschijnlijk beter ook een geheim wild verlangen blijft, tellen? Zou het opleuken van je voor anderen ongetwijfeld saaie bestaan tot een enigszins wild stukje tellen? Zou je een lijstje moeten maken van potentieel wilde dingen? En zo ja, telt het maken van dat lijstje dan als een activiteit in de categorie nuttig? Het leven is ingewikkeld, en de vakantie is nog maar net begonnen. Twee seconden vakantiepaniek.

17 juli 2015

Ja, zelfs ja!

(Heel zachtjes heel hard roepen: ja, het is vakantie!)

En nog wat beelden van de week.

(Merken dat je eigenlijk zo moe bent dat de beelden maar met moeite komen. En daar een klein beetje schrik van hebben.)

Achteraan in een tuin op een bankje zitten praten. Ezels op de achtergrond, iemand is aan het werk. Het is alsof je op leeftijd bent, of zoiets.

Je lijstje bekijken. De dingen die nog moeten gebeuren om geheel uitgewerkt binnen enkele dagen het kantoor te verlaten.

Toch nog een avondvergadering. Er huist poëzie in onooglijke momenten. Iemand zegt dat de Watergroep op zoek is naar liquide middelen. Liquide? Heb je hem? Het duurt even eer iedereen rond de tafel begint te lachen. Later in de vergadering maak je nog een verwijzing naar het ‘potje over’, van de gebroeders Temmes. Niemand lacht. Verwijzen naar stukjes van Koot en Bie is blijkbaar een onomstotelijk bewijs van het feit dat je oud bent. Ouderdom inroepen om de gebroeders Temmes niet te moeten kennen, het is een onaanvaardbaar argument. (Iets in je begint te twijfelen…)

Daarna wegsnellen naar de echt belangrijke dingen. De verjaardag van je maatje. Heel veel zin in 50 worden heeft hij niet, blijkbaar. Hij is waarschijnlijk bang dat hij vanaf nu gesprekken zal moeten voeren over dingen van mensen van 50. Zoals over cholesterol. Met jou. Volgens jou is het wel feest. Een boek over boeken. Alvast één reden waarom hij zeker 100 zou moeten worden. Minstens.

De vertaling nalezen van weer een hoofdstuk van dat boek dat in november uit zal komen. Ofwel denkt die auteur een beetje ingewikkeld, ofwel schrijft hij een beetje ingewikkeld, ofwel ging er iets lost in de vertaling van het Italiaans naar het Engels. Op basis van al die mogelijkheden probeer je mee te zoeken naar een goede vertaling van dat alles naar het Nederlands. Een oplossing die er hopelijk voor zal zorgen dat de lezers begrijpen wat de auteur oorspronkelijk bedoelde. En zo.

Rustig aan een tafeltje in een park. Links van je zijn enkele fijne mensen op ingenieuze wijze dikke stokken in elkaars richting aan het gooien. Iets in je is te moe om de finesses van het spel te begrijpen. Je hebt zin om alleen gelukzalig te zitten glimlachen.

De laatste vergadering voor het werk. Het is een beetje ernstig, en interessant. Even heb je zin om iets onnozels te zeggen. Maakt niet uit wat. Iets disruptiefs. Zo heet dat tegenwoordig. Schijnt bij te dragen tot creatief leiderschap of zo. En zo.

Op tijd naar huis, om te koken. Je krijgt bezoek. Je staat te wachten aan de toog in de winkel, tot het jouw beurt is. De mevrouw voor je stelt wel erg veel vragen, alsof ze op alles recht heeft. Iets in je, ergens, denkt: doe eens normaal mens! Je laat het niet merken. Je glimlacht extra naar de mevrouw aan de andere kant van de toog. Ze lijkt opgelucht als je twee brownies vraagt.

Na de brownies ook nog de stad in voor een ijsje. En het is nog niet eens vakantie. Wild! Met de hoed op. De zon is verzengend, vanzelfsprekend. Het uitstapje kan op eenvoudige wijze worden samengevat: ijsjes met de smaak lemon cake zijn bijzonder lekker, bijzonder lekker.

Een heel ingewikkelde complexe droom, met erg veel personages. Welk stuk van jouw onbewust brein kan zo’n ingenieuze plot bedenken?

Je bent een beetje in de war, zoals elk jaar. Mensen die dicht bij je zijn en nu ver weg gaan in de vakantie. Het maakt je onrustig.

’s Morgens vroeg op de markt. Dé druiven zijn er nog niet. Misschien volgende week al wel. Aan de kassa bij de groenten is er een nieuwe mevrouw. Ze slaat een beetje tilt bij het in het apparaat tikken van jouw rode paprika.

Je had voor die laatste werkdag een lijstje in je hoofd: dingen die ik nog moet doen om met een volstrekt clean desk te kunnen vertrekken in vakantie.

Enkele uren later kun je niet anders dan vaststellen dat dat lijstje volledig is afgewerkt. Dus…

Terug thuis, nog een beetje onwennig. Is het echt?

(Heel zachtjes heel hard roepen: ja, het is vakantie!)

12 juli 2015

De sterren

‘Op deze plek hebben we ooit nog gezeten, herinner je je dat nog?’
‘Natuurlijk.’
‘Ja? Dat had ik niet verwacht.’
‘Er zijn wel meer dingen die jij niet weet. Of niet beseft.’
‘Het was een mooie avond toen, na een heel warme dag. Het gras was koel. En er waren veel sterren te zien.’
‘Ik herinner me nog dat ik niet wou dat die avond ooit voorbij zou gaan.’
‘Hoe is het nu met je dochter?’
‘Deze week is ze niet bij me. Het is goed allemaal, in principe. Maar ik ben zo rusteloos. Alsof ik de hele tijd te ver weg ben.’
‘Van wat?’
‘Dat ze me nodig zou hebben. Of gewoon, dat ik haar zou kunnen zien, of weten dat ze bijna thuiskomt, of zoiets.’
‘Ik zie het aan je ogen.’
‘Ja?’
‘Ja. Ik ken je ogen.’
‘Weet je, jij bent eigenlijk een van de weinige mensen die me rustig kunnen maken, als dat nodig is. Je hebt iets dat me vertraagt, of zo.’
‘Dat is mooi dat je dat zegt.’
‘En jij? Hoe staat het met het genieten? Was dat niet het thema van de maand?’
‘Je bedoelt het thema om deze maand over na te denken?’
‘Duh….’
‘Ik geniet er toch van nu om hier met jou te zijn?’
‘Duh… je weet wel wat ik bedoel.’
‘Het maakt me een beetje bang. Op een week tijd heb ik van drie mensen dezelfde vraag gekregen, min of meer.’
‘Hoe zou dat komen?’
‘Ik vind dat het goed gaat met het genieten, maar ik denk dat het niet goed genoeg is. Er is een stuk van het verhaal waar ik liever niet kom, denk ik.’
‘Als je me belooft dat je me, wat dit thema van de maand betreft, een geheim zult vertellen, dan vertel ik er jou ook een. Wat denk je?’
‘Dat lijkt me een heel spannend idee. Vertel jij me eerst nog iets over de romantiek? Jouw thema van de maand.’
‘Hoezo?’
‘Nu weet jij best wat ik bedoel.’
‘Te moeilijk onderwerp, denk ik. Het is te riskant, denk ik. Romantiek. Ik wil niet nog eens zoveel verliezen. En ik moet er zijn voor haar, dat staat nu voorop.’
‘Maar is het echt wel het een of het ander, zoals jij het nu voorstelt? Of ben je vooral bang van de verbinding? Soms denk ik dat.’
‘Te moeilijke vraag. Maar wel de juiste, denk ik.’
‘Even tussendoor, en het hoort nog niet bij het geheim. Je ziet er erg mooi uit vanavond. Ook zo met dit hier.’
‘Jaja, dat zal wel.’
‘Heb je dat bewust gedaan? Ik zal eens dapper zijn.’
‘Officieel niet natuurlijk.’
‘Soms denk ik voor jou dat een heel klein beetje romantiek toelaten misschien wel heel goed zou zijn. Ook dat zie ik aan je ogen. Misschien alleen al maar de gedachte, meer niet.’
‘Je maakt me zenuwachtig. Zal ik nog wat wijn halen?’
‘Wacht nog maar even. Laten we kijken naar de sterren.’
‘Zouden dat dezelfde sterren zijn als toen? Dat zou een mooie gedachte zijn.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Ik stel voor dat jij je geheim vertelt nu, terwijl we naar de sterren kijken. Wat denk je?’
‘OK dan. Hier komt het, ben je klaar?’
‘Ja, helemaal.’

11 juli 2015

Geen feest

Veel verwarrende gevoelens vandaag. Veel verdriet, veel schaamte, veel kwaadheid.

(Voor een keer zal ik in de ik-vorm spreken, want blijkbaar moet het vandaag over identiteit gaan.)

Een statement dus maar om te beginnen. Ik heb helemaal geen probleem met het begrip identiteit. Ik heb alleen een probleem met een bepaalde invulling ervan, en vooral een bepaald gebruik ervan. Ik heb geen probleem met het begrip culturele identiteit, integendeel. Ik heb alleen een probleem met de manier waarop sommigen dat gebruiken als een reductie. Ik geloof niet zo in lege identiteiten, evenmin als in eenduidige identiteiten. Wat is identiteit? Het is het verhaal dat je over jezelf vertelt. Als iemand je vraagt wie je bent, dan begin je een verhaal te vertellen over jezelf. Dat verhaal is op zich een constructie die je zelf hebt gemaakt, mee op basis van waar en hoe je in de wereld geworpen bent, wat je overkomen is, en hoe je zelf met die dingen bent omgegaan. Je bent een rommeltje van invloeden, en daaruit distilleer je een verhaal, en dat geeft je zelf het gevoel dat je ‘iemand’ bent, dat je ‘ergens’ bent, niet zomaar een lege plek waar de wind door waait. Dat verhaal is niet onbelangrijk, dat verhaal is niet alleen maar ‘relatief’, maar het is wel een verhaal. Een fictie dus. En aangezien de mens in essentie een verhalen vertellend wezen is, is dat niet onbelangrijk.

Uitgangspunt: we zijn meervoudige wezens, en we hebben een meervoudige identiteit. Ik ben een beetje Leuvenaar, ik ben nog steeds een beetje Hoogstratenaar, ik ben een beetje Vlaming, een beetje Belg, een beetje Europeaan en een beetje wereldburger. Maar ik ben evenzeer een lid van de Nederlandstalige cultuurgemeenschap. Maar ook evenzeer een voormalige kankerpatiënt, een ecologist, een fan van Bob Dylan maar ook van Bach, een vegetariër, een hetero, een man in de categorie ‘het is ingewikkeld’, een niet-papa… De mensen die al mijn hele leven in mijn leven zijn, hebben me evenzeer gevormd. Hun levensverhalen, hun verlangens, hun verdriet, dat alles is een deel van mijn identiteit geworden. Mijn verontwaardiging is ook een deel van mijn identiteit, en die kwam er ook door de verhalen van anderen. Dat ik toevallig op deze plek van de wereld geworpen ben, verbindt mij met de verhalen die bij deze plek horen. Al die dingen samen, en nog veel meer, ze maken mijn identiteit uit. En die is dus meervoudig. In 2015, na zoveel jaar globaliseringsprocessen, is de identiteit van de meeste mensen complex geworden. Dat is niet gemakkelijk, niet vanzelfsprekend.

Het is niet onlogisch dat mensen in een verwarrende omgeving nadrukkelijker op zoek gaan naar hun identiteit. Dat ontkennen kan gevaarlijk zijn. Maar dat gebruiken om een identiteitspolitiek te voeren die uitgaat van meer ‘eenduidige’ identiteiten, dat is zeker ook gevaarlijk. Met een voorbeeld: ik voel mij ook Vlaming, naast Belg en (misschien nog het meest) Europeaan. Maar als iemand mij zegt dat ik alleen maar Vlaming zou moeten zijn, dan wil ik liever geen Vlaming zijn. In debatten heb ik al vaak de vraag gesteld wie ik zou moeten zijn om een ‘echte’ Vlaming te zijn, of ik eigenlijk wel een echte Vlaming ben. Ik heb nog nooit een zinnig antwoord gekregen. De antwoorden zaten in de categorie ‘onderdrukking door de Walen’, of zoiets.

En om meteen enkele mensen gerust te stellen, ik vind het vanzelfsprekend dat ik als Vlaming, of als Nederlandstalige Belg, in dat deel van mijn identiteit gerespecteerd word. Ik vind het vanzelfsprekend dat ik bij een publieke dienst van de federale of Brusselse overheid in het Nederlands terecht kan. Ik vind het even vanzelfsprekend dat ik ook Frans spreek en versta. Ik heb veel respect voor de strijd die generaties voor mij gevoerd hebben om dat nu vanzelfsprekend te vinden, maar ik voel mij niet onderdrukt, integendeel. Het stoort mij als een federale minister geen Nederlands spreekt, maar het stoort mij evenzeer als een Vlaamse minister in een federale of Vlaamse of Brusselse regering niet eens behoorlijk Nederlands spreekt. Het discours van een aantal Franstalige politici tegenover Vlamingen maakt me soms kwaad, maar het discours van heel wat Vlaamse politici tegenover Franstaligen evenzeer. Politiek gezien voel ik me vooral verwant met mijn Franstalige en Duitstalige groene vrienden, en of ik het eens ben met de ideeën van een politicus hangt in de eerste plaats af van zijn of haar ideologie, en niet van de taal. Ik schaam me er dus helemaal niet voor dat een deel van mijn identiteit Vlaams is, maar het is maar een stukje van wie ik ben. Er is met andere woorden ook  geen statische hiërarchie tussen die identiteiten. Ik zie niet in waarom ik de armoede in Charleroi minder erg zou moeten vinden dan die in Leuven.

Een lange inleiding om te zeggen dat ik een fundamenteel probleem heb met nationalisme, zeker van een bepaald soort. Ik wil daarmee niet de mensen demoniseren die er minder probleem mee hebben, daarover gaat het niet. (Ik probeer al maar preventief te antwoorden op alle tegenwerpingen die je krijgt als je zoiets zegt…) Ik voel me dus ook niet superieur, of bij een intellectualistisch artistieke postmoderne belgicistische elite (om de grote gouwleider maar meteen te pareren). Ik heb gewoon een fundamenteel probleem met een welbepaalde politieke strategie. Volgens dezelfde gouwleider is het nationalisme immers geen ideologie, maar een ‘vehikel’.

11 juli 2015 is de dag van 20 jaar Srebrenica. Sinds mijn jonge jaren ben ik politiek actief. Politiek is dus ook een deel van mijn identiteit. Er zijn enkele gebeurtenissen die die identiteit op fundamentele wijze hebben beïnvloed. De Val van de Muur was er een, Srebrenica was een andere.

Ik heb respect voor de drijfveer van een aantal mensen in sommige nationalistische partijen die ervan overtuigd zijn dat ze een ‘goed’ nationalisme bevorderen, als antwoord op een ‘slecht’ en nefast nationalisme. Ik geloof er niet in, maar ik wil er respect voor hebben. (Opnieuw een preventief antwoord op de reactie van de gouwleider die weer zal beginnen over zijn ‘reductio ad hitlerum’.)

Hoe je het ook draait of keert, hoezeer je ook oog hebt voor alle contextelementen, je kunt niet ontkennen dat het verschrikkelijke drama van Srebrenica iets met nationalisme, of minstens met een gruwelijke identiteitspolitiek te maken heeft. Duizenden mensen werden simpelweg geëxecuteerd omdat ze tot een ‘andere’ identiteit behoorden. De internationale gemeenschap keek toe. In een complex land leefden verschillende culturele gemeenschappen samen. Dat was niet altijd eenvoudig, en misschien was er in dat land wel te weinig ruimte voor het beleven van culturele identiteiten. Op basis van identiteit, op basis van verhalen over eer en wraak die tot honderden jaren eerder teruggingen, werden tegenstellingen op de spits gedreven. Je zou ervoor kunnen kiezen om een meerlagige politieke structuur te ontwerpen als antwoord op meervoudige identiteiten. Je kunt er ook voor kiezen om een ‘eenvoudige’ politieke structuur te kiezen, en te zeggen: “Wij willen één gebied voor mensen van die ene culturele identiteit.” Laten we zeggen dat in die strategie een vorm van uitsluiting inherent aanwezig is. Wat dat in zijn extreme vorm betekent, hebben we gezien, onder meer in Srebrenica.

In de krant vandaag staat een aangrijpend relaas over een van de soldaten die betrokken was bij het doodschieten van de 8.000 moslims in Srebrenica. Wie was hij? Hij was “half Kroatisch, half Servisch”. Wat zegt hij? “Voor de oorlog leefden we allemaal samen – moslims, Serviërs en Kroaten. Ik zou willen dat iemand me kon uitleggen wat er is gebeurd. Ik heb veel goede vrienden verloren door de oorlog en ik ben ervan overtuigd dat geen van hen oorlog wilde.”

Srebrenica heeft mijn opvattingen over pacifisme grondig veranderd, en het heeft me nog meer doen geloven in de droom van een federaal Europa. De essentie van een federaal model is dat het meerlagig is, dat het uitgaat van gedeelde bevoegdheden, dat het streeft naar een post-nationaal model, dat steeds in beweging is. In zo’n structuur is het gemakkelijker om bv. een Turkse Vlaming in België te zijn. Of anders gezegd: in zo’n structuur kan ik me zonder moeite ook Vlaming voelen, omdat ik er niet toe herleid word.

Ik zeg wel eens dat België enkel interessant is in de mate dat het een oefening in Europa is. België is een beetje Europa in het klein, met een aantal grotere culturele gemeenschappen, en een institutionele structuur die gericht is op compromis en het zoeken van evenwichten. België kan ook maar zijn wat het is door het niveau dat erboven ligt, het Europese. België heeft gelukkig niet al te veel nationalistische allures, en wat er is, is vaak doordrenkt van een zekere ironie en absurditeit. Redelijk ongevaarlijk dus, goed zo. Vlaanderen is dan weer oninteressant in de mate dat het een oefening in natievorming is. En daar wringt het.

Het Vlaanderen dat er kwam na een geschiedenis waar ik veel respect voor heb zou in zekere zin zo mooi kunnen zijn, als het net voor een andere logica dan die van de natievorming zou kiezen. Een gemeenschap die zich rustig voelt in de eigen culturele identiteit, met oog voor al de rafelige elementen daarvan, heeft geen behoefte aan een gevaarlijke identiteitspolitiek die nog eens gaat herhalen – maar dan in het klein – wat tot zoveel miserie heeft geleid in de 20ste eeuw. Dat Vlaanderen heeft geen behoefte aan verhalen over een of ander roemrijk verleden, mythes die tot veronderstelde waarheden zijn gemaakt, om nu te zeggen wie we nu zijn. Het antwoord op wie we zijn, ligt niet in één verhaal, maar in veel verhalen. In het nieuws zag ik een reportage van een veelkleurige groep mensen die in Gent ‘hun’ 11 juli wilden opeisen. De mevrouw die het woord voerde sprak over verbinding, en met hen voelde ik me verbonden.

11 juli is dus ook de Vlaamse feestdag. Elk jaar kijk ik met enige weerzin die dag tegemoet. Elk jaar hoop ik stiekem dat er sprake zal zijn van een lichte ironie, van dwarsigheid, van een verhaal dat me laat voelen dat we met deze gemeenschap eindelijk in een andere logica zijn terechtgekomen.
Niets van dat. De Vlaams-nationalistische partij levert nu voor het eerst de minister-president, en dat is blijkbaar van historisch belang. Wat hoorden we? De communautaire rust nu is blijkbaar niet meer dan een soort wapenstilstand, want bij de volgende verkiezing komt dat alles weer op de agenda. De grote gouwleider heeft zijn strategie al klaar. De Vlaamsche regering zal niet toestaan dat de federale regering (waar diezelfde partij van de minister-president nota bene in zit) bevoegdheden zal ‘usurperen’. Het ging hier dus over het enigszins lachwekkende incident bij een handelsmissie. De voorzitter van het Vlaams Parlement zegt dat Vlaanderen ‘onafhankelijk’ moet worden. En, kers op de taart, Vlaanderen kan nu eindelijk zijn eigen eretekens uitreiken. (Een van de laureaten merkte er fijntjes bij op dat ze wel liever wat geld had gekregen voor haar ontwikkelingswerk in India.) In de krant zegt de minister-president: “Ik geloof in de Vlaamse identiteit als gemeenschapsvormende kracht.” Het gaat dus telkens om identiteitspolitiek, het gaat over ‘de’ Vlamingen, ‘de’ Vlaamse identiteit, en in het kader van het zelfbeschikkingsrecht van ‘de’ volkeren moet dat tot uiting komen in een institutionele structuur. Met dat verhaal voelde ik me niet verbonden, om het vriendelijk te zeggen. Dat verhaal maakt het steeds moeilijker voor mij om me nog Vlaming te voelen, terwijl ik dat wel graag (een beetje) zou willen zijn. Echt gemeenschapsvormend is het dus niet…

11 juli. Terwijl ik de afwas sta te doen, kijk ik naar het journaal. Als ik de beelden zie van de Vlaamse feestdag, voel ik alleen plaatsvervangende schaamte en kwaadheid. De minister-president die toch zo gelooft in gemeenschapsvorming zou een ‘wij’ moeten uitstralen dat mij toch ook misschien een heel klein beetje zou kunnen aanspreken. Ik voel alleen: met uw wij wil ik niets te maken hebben. Als ik de beelden zie van Srebrenica, voel ik me meteen betrokken en ten diepste geraakt. De tranen stromen. Ik voel de schaamte die hoort bij het Europeaan zijn en het wereldburger zijn. Ik voel het verdriet van de mensen die aan het woord komen. Als ik de vrouw zie die twee van haar kinderen verloor en die nu een bloem speldt op de revers van de Servische eerste minister, dan denk ik toch ook van allebei: dit zijn wij. Misschien zegt dat genoeg.

09 juli 2015

De warmte en daarna

De mevrouwen die normaal achter het raam zitten, en dat in het kader van de promotie van specifieke dienstverlening. Dienstverlening die in een aantal gevallen ervoor zorgt dat de warmteontwikkeling bij de klant kan verhogen. Vorige week zaten ze ook buiten, op het stoepje. Het zal daar binnen wel heel warm geweest zijn. In een soort bikini, nogal klein. In fluorescerend geel. Met relatief weinig huidzones aan de verbeelding overlatend. De dagen zijn weer frisser, ze staan weer aan de andere kant van het glas. De man staat voor de deur. De vrouw heeft fluorescerend roze werkkledij aan. Ze opent de deur, onderhandelt met de man over de prijs. Ze kan een lichte tegenzin nauwelijks verbergen. En ja, eerlijk gezegd, je had haar ook een iets mooiere man toegewenst.

Slenteren is een rare uitvinding. Het zorgt voor onverwachte bewegingspatronen. Het is een nauwelijks geslaagde poging om verveling te maskeren. Als zelfexcuus wordt het al eens als shoppen omschreven. Er zijn nog gradaties in shoppen. Een speciale sectie is het soldenshoppen. Normaal leidt dat tot gretige hongerige blikken, en gerichte zigzagbewegingen door de winkelstraat. Met mannen als bezemwagens, ergens achteraan. Bij hevige platdrukkende warmte op de eerste dag van de solden worden die normaal hitsige bewegingen ingedikt tot zichzelf niet overstijgend slenteren. Voor mensen van een normale lengte, zoals jij dus, is het dan dubbel vervelend als je je – op weg naar huis – door dat samenklittend geslenter moet bewegen. Misschien wel vooral omdat die pletterwarmte ervoor zorgt dat je merkt dat je niets kunt verdragen. En dat maakt je extra lastig, wat je niet wilt zijn.

Van sommige mevrouwen denk je: een rokje dat een heel klein beetje minder kort zou zijn zou misschien niet zo’n geweldig slecht idee zijn.

De mevrouwen die, op allerlei plekken, met een verbeten hevigheid zitten te wapperen met iets dat op een waaier lijkt, eender wat. En daarbij vervaarlijk de ruimte inkijken. Ze kijken je niet aan, maar het is alsof ze je met dat gebaar iets verwijten, alles verwijten, minstens de hele menselijke geschiedenis of zo. Je zou kunnen antwoorden dat men jou toch moeilijk verantwoordelijk kan stellen voor de klimaatopwarming, maar om een of andere reden zou zo’n antwoord niet geheel goed vallen, denk je. Het zou kunnen, denk je, dat de hevige hand- en polsbewegingen om de waaier te bedienen leiden tot nog meer lijden, in de vorm van verhoogde lichaamstemperatuur. Het zou kunnen dat de rusteloosheid die uit het wapperen spreekt het warmtegevoel alleen maar versterkt. Maar dat werp je maar niet in de groep.

Mevrouwen in de trein – er zijn verschillende varianten – die ervan overtuigd zijn dat hun handtas minstens een aparte zitplaats verdient. Ze kijken, als in een obsessie, naar het scherm van hun telefoon, hopend dat iedereen aan hen voorbij zal gaan, dat er niet dat vervelende moment zal zijn van iemand die vraagt of hij misschien ook zou mogen zitten. Als je het toch vraagt, volgt er een blik vol verontwaardiging, een blik die zichzelf tegelijk wijsmaakt nog heel welwillend te zijn. Iets als: u beseft niet hoe erg dit is zeker, dat ik met dit weer me er al toe moet verlagen om in een trein te gaan zitten, samen met zoveel andere en ook nog eens vieze mensen, en ik ben al zo moe van dat shoppen, weet u wel hoe druk het was in de Primark, en dat ik niet eens even een plekje voor mezelf kan hebben, beseft u dat wel? Dat is de basisuitdrukking. Er is ook een variant die hoort bij dikke mevrouwen: ziet u niet dat ik dik ben, u wilt helemaal niet naast mij zitten, beseft u dat zelf niet? Er is de mascaravariant: ik kan mijn hoofd nu niet draaien, en ik kan al helemaal niet mijn tas hier wegnemen, ik zit hier helemaal in the middle van deze mascarasessie, hoe achterlijk bent u eigenlijk dat u dat niet ziet? En ook nog de ‘later word ik beroemd’-variant: ik ben belangrijk, ziet u dat niet, ik heb talent, voor iets, in elk geval voor het weten dat ik later beroemd zal worden, u kunt dus niet zomaar in my zone komen. Allerlei varianten die je straal negeert, het is voor jou ook warm buiten.

Mevrouwen die op een al bij al behoorlijk frisse ochtend hardnekkig hun op warmte gerichte kleren aanhouden, en niet aanvullen met een extra truitje of zo. Ze zijn professioneel, in het niet laten zien van de rillingen. Ze negeren de mevrouwen die net naast hen staan, met een zweem van teleurstelling in hun ogen, omdat ze dat extra truitje toch maar wel hadden aangedaan, niet geheel onterecht, qua temperatuur, maar toch een kleine zomernederlaag.

Mevrouwen op de harde bankjes van het openluchttheater. Een mevrouw vooraan klapt bij de eerste regendruppel meteen een grote paraplu open. Regen die weer stopt na de tiende druppel. Maar vooral, verspreid over alle harde bankjes, creatieve mevrouwen. Ze blijken diverse soorten sjaals of dekentjes of truitjes uit allerlei tassen te kunnen opdiepen, om zichzelf zo, in verrassende constructies een beetje extra bij te warmen. Ze kruipen een beetje dichter tegen een ander aan. Sommige mannen, met enkel een t-shirt, doen of ze helemaal niets merken van de dalende temperatuur. Sommige mannen – elke keer als je hen weer ziet denk je: is hij dat nu echt?, wat is die man vet geworden zeg – hebben waarschijnlijk wél echt last van hun cholesterol. Jij ziet hoe een wonderlijke vogel gracieus traag over het theater vliegt.

05 juli 2015

Nachtverdwaling

Warme nachten. Rare dromen. Waar je in verdwaalt. Iemand duikt op, na weken, in je droom. Ze zitten met velen samen daar, ga jij er ook bij zitten? Verloren lopen in huizen, waar kamers verdwijnen. Iemand naderen. Je hoest, en haalt iets uit je neus dat eigenlijk ergens helemaal anders zou moeten zitten. Bang dat je uit elkaar zult vallen. Verwarrend verlangen. Nachtverdwaling.

Misschien is het de zomer, misschien alleen maar de warmte. Ergens in je hoofd valt een glooiing weg. Waar je achter zat, tot nu toe.

In de winkel. Je ziet meer. Je kijkt graag. Je zou iets willen zeggen. Je denkt aan een verhaal. Het blijft bij je.

Je schuift in en uit verhalen. Of is het enkel je huid?

En ook. De hele dag. Er is maar net dat nodig voor je tranen. Drie keer gebeurt het.

(Tussendoor denk je: ik heb al iets te veel grote woorden gelezen de voorbije dagen, het mag stoppen. Die grote woorden denken er anders over.)

Je wilt eraan beginnen, aan dat antwoord. Je stelt het nog even uit. Misschien heb je schrik. Van wat de woorden met je zullen doen.

Aan de tafel zitten. Kijken. Iets met alleen. Het overvalt je.

Hoe je dat rammelende lijf ook draait en keert, het lijkt niet in de eigen plooi te vallen.

Niet weten welk boek je mee gaat nemen uit de stapel. Bekijken, en weer terugleggen. En nog eens. En nog eens.

(Iets in je lichaam is uit balans. Het maakt je ongeruster dan je wilt toegeven. Binnen enkele dagen weet je meer.)

Een moment tussen. Net terug van de winkel. En binnen even moet je weer vertrekken. Je gaat zitten in de grote stoel in de hoek. En kijkt rond. Meer niet.

Voor je de winkel binnengaat, aarzel je nog heel even. (Je had met jezelf iets anders afgesproken.)

Het verhaal in de krant ontroert je. Je zag die man ook al op de televisie. Zijn verhaal maakt je klein. Hoe moedig zou jij zijn?

De woorden in het Engels. Naar de woorden in het Nederlands. Je moet er weer inkomen. In het ritme van de woorden. Het is alsof je telkens, ergens in je hoofd, de betekenis ziet. Niet in woorden, maar wel over woorden.

Het is al nacht. Iets trekt je nog even het verhaal in. Je kunt het aanraken, het raakt jou aan.
Er is daarna evenwel niet minder verdwalen.

Die ochtend. Je had je voorgenomen enkele grootse dingen te doen. Maar je blijft zitten, om het filmpje te bekijken. Het hele optreden. Het voelt als luxe. De tijd zomaar laten gaan.

(Ze zei dat je bleek was. Met zo’n fleurig hemd is het wel niet geheel abnormaal dat je wit nog witter lijkt. Witter dan wit, waar ben je dan eigenlijk?)

Je probeert iets te vertellen. Over dat je genoeg gewerkt hebt, of zoiets. Elk woord lijkt ongepast. Je kunt het wel zien, in je hoofd, wat die woorden zouden kunnen zeggen.

Ze zijn met zovelen, daar enkele banken verder in de trein. Zouden ze allemaal familie van elkaar zijn? Ze hebben het zo goed met elkaar. Het maakt je klein.

Bijna weer thuis. De twee meisjes gooien stukjes brood in de rivier. De eendjes zijn nergens te bespeuren.

Je nodigt de frissere lucht uit in je huis.

04 juli 2015

Still


Richard Thompson heeft een nieuwe plaat: Still. De productie lag in handen van Jeff Tweedy, van Wilco. Een beetje gemakzuchtig zou je bij elke nieuwe plaat van Thompson kunnen zeggen dat ze van een voorspelbare kwaliteit is. Als je Still een eerste keer beluistert, heb je ook dat gevoel. Vanaf de eerste seconde weet je: dit is onmiskenbaar Richard Thompson. Bij elke nieuwe beluistering hoor je beter hoe ingenieus zijn liedjes ook dit keer weer zijn gemaakt, hoe goed zijn muzikanten zijn, hoe slim zijn teksten in elkaar steken, en natuurlijk ook wat een ongelooflijk goede gitarist hij is.

Een totale stijlbreuk moet je bij hem niet verwachten. Wat je wel merkt, is een grote continuïteit. Je voelt een muzikant die ondanks zijn 66 jaar bijzonder hard werkt, en blijft werken. Met een soort vanzelfsprekende hardnekkigheid. Je voelt ook hoe zijn eigen universum blijft verkennen. Een wereld met veel ‘fatal attractions’, veel onderdrukte passie, en dat alles in een soms bijtende humor. Wel steeds Brits onderkoeld. Je merkt – en ook in die zin lijkt hij op Bob Dylan – hoe soepel de muzikanten waarmee hij nu al vele jaren werkt zich om hen heen hebben geplooid en met hem mee bewegen. Bij elke nieuwe beluistering hoor je nog beter hoe goed ze zijn. Thompson die ondertussen al vele jaren in Californië woont blijft diep verankerd in het suburbane industriële landschap van Groot-Brittannië. Zijn personages lopen daar rond, denk je toch steeds. Zijn muziek blijft geworteld in oude folktradities, maar Thompson heeft ook eindeloos veel muzikale stijlen opgezogen, vooral uit de jaren 50 tot 70. Van dat alles maakt hij een unieke mix, die hij met verbluffend vakmanschap en tegelijk enorme bescheidenheid blijft verfijnen, plaat na plaat, concert na concert.

De plaat opent met She Never Could Resist a Winding Road. Een brede, wat majesteitelijke sound. Het valt meteen op hoe het precieuze gitaarspel van Thompson bijna ingehouden een plekje kiest in het nummer, dat gedragen wordt door statige drums. Het melancholische verhaal van een vrouw die uiteindelijk telkens weer zal vertrekken naar elders, naar voorbij die volgende bocht in de weg. Je kunt haar je liefde verklaren, ze zal je ook geloven,  But she can learn to live without you / When she hears the call.

Beatnik Walking is het verhaal van de zanger die ooit voor een tournee in Nederland was, en daar de hele tijd verbleef in Amsterdam.

Patty Don’t Put Me Down is een klassieke sarcastische love song. Afwijzing, een wrede vrouw. En tegelijk ook zoveel ingehouden verlangen. En humor natuurlijk. We might be in bed together, but the deal’s not signed. 
 
Broken Doll klinkt meer atmosferisch, een beetje creepy zelfs. Een verhaal vol mededogen, voor een vrouw die te breekbaar is voor de wereld. All the tears in the world / Won’t mend a broken doll.

De Keltische roots komen je meteen tegemoet in het springerige All Buttoned Up. De man in het liedje slooft zich uit voor zijn liefje, maar zij sluit haar lichaam af. Ze maakt iedereen gek. En wat hij ook doet, she’s all buttoned up… Heerlijke gitaar weer, en nooit een noot te veel.

Het ingetogen Josephine is een van de mooiste nummers van de plaat. Een droevig verhaal van een vrouw die opgesloten zit in zichzelf, in haar eenzaamheid. But nobody hears / A dream’s tears.

In Long John Silver waarschuwt de zanger eenieder die het wil horen voor een onbetrouwbare man, en dat in een lekker uptempo nummer, waar de gitaar veel ruimte krijgt, maar nooit etaleert.

Pony In The Stable, een harder nummer, heeft muzikaal een soort Aziatische ondertoon. Ergens hoor je India.

De vrouw in Where’s Your Heart is een koude vrouw. Ze is een raadsel voor de man. Hij zou willen dat ze weggaat, maar dat maakt geen verschil. Ze is als een puzzel, met ontbrekende stukjes. Did salt tears ever / Leave your eye / Did love ever make you / Wish hand sigh. Een heel mooi nummer.

No Peace, No End klinkt Amerikaanser. We horen een zanger die kwaad tegen de wereld roept.

Meer ingehouden, maar daardoor nog grimmiger klinkt Dungeons For Eyes. Tijdens een of andere gebeurtenis komt de zanger te staan tegenover iemand die bloed aan zijn handen heeft, maar nu een gerespecteerd politicus is geworden. Het leidt tot een wervelwind in zijn hoofd. Het blokkeert hem. De doden komen terug. Het gevoel is dubbel en verwarrend. I can’t forgive him / I can’t forgive me.

Het slotnummer Guitar Heroes is grappig en verbluffend tegelijk. We horen de zanger die in zijn jonge jaren niet uitgaat met de anderen, omdat hij moet oefenen op zijn gitaar. Het is een ode aan enkele van zijn gitaarhelden, zoals Django Reinhard, Les Paul of Hank Marvin met telkens stukjes die hij speelt in hun stijl. Hij speelt bijna achteloos, alsof het niets is. Met veel zelfironie vertelt hij hoe hij oefende tot zijn vingers bloedden. Now I stand on stage and I do my stuff / And maybe it’s good, but it’s never good enough / To tell you the truth, I always hid it / I still don’t know how my heroes did it.

Wie de luxeversie van de CD koopt, krijgt er nog een extra CD bij met vijf nummers. Ook heel goed trouwens.

Still is een zoveelste goede plaat van Richard Thompson. En ze straalt opnieuw iets van een soort eenzame degelijkheid uit. De verhalen die hij vertelt bewegen in dat geheel eigen universum dat het zijne is. Over zichzelf praat hij heel weinig in zijn nummers, alleszins nooit rechtstreeks. Het blijft fascinerend hoeveel ingehouden emoties er steeds zijn. Ze ontsnappen soms, in bijtende humor. De verhalen worden bij elkaar gehouden in nummers die heel ingenieus in elkaar zitten. Heel eigenzinnig, en tegelijk zonder allures. Wie hem ooit al zag optreden werd waarschijnlijk ook getroffen door die muzikant die daar bijna verlegen indrukwekkend staat te spelen. Het is alsof er met het ouder worden tegelijk een soort vertrouwen is in het stap voor stap verder werken aan dat eigen geluid, en toch ook een onrust vanuit het gevoel dat het niet eindeloos kan doorgaan. Je krijgt een beeld van een muzikant die nog hardnekkiger zit te oefenen elke dag, om nog beter te worden. In de voorspelbare kwaliteit van zijn platen zitten die twee dimensies, dat voorzichtig vertrouwen en ook veel onrust.