26 februari 2017

Nachtroer

Een reiziger zijn, willen zijn, niet anders kunnen dan zijn, en zo botsen op je verlangen tot blijven. Reizen tussen de schillen van jezelf, en merken dat je nergens met jezelf samenvalt, verlangen naar scherven. De nacht opzoeken, in de hoop dat het een plek zonder zwaartekracht is, waar je niet in de tijd, in je littekens, in je eigen afwezigheid bent. Rusteloos de zee op gaan. Als een speelbal van je eigen ontheemding, alsof je bestemming in je afwezigheid rust. Het zouden woorden kunnen zijn die iets zeggen over de prachtige bundel Nachtroer van Charlotte Van den Broeck. Alleen in mijn gedichten kan ik wonen, dat zei een dichter ooit. En misschien is het wel zo, dat alleen een gedicht een plek kan zijn waar de dingen zich even neerleggen, dat alleen in de stem van de vrouw die deze gedichten maakte de woorden zichzelf vinden, en zo tot rust komen.

Het is altijd moeilijk om zonder schroom iets te zeggen over een dichtbundel. Je moet er op wachten, op die woorden. De gedichten lagen daar, rustig. In de loop van de voorbije weken lieten ze zich enkele keren opnieuw lezen. Ze namen hun tijd, in het hoofd van de lezer, tot het tijd was. Schroom en deemoed liggen dicht bij elkaar. Vanaf het eerste gedicht dat je leest is het een beetje alsof elk woord dat je zou gebruiken om iets te zeggen over die gedichten iets uit balans zou brengen. Je voelt meteen dat deze gedichten plekken zijn, soms mooi afgerond, soms ingehouden ontsnappend, soms zoet weerbarstig. Je hoort de stem erbij van de vrouw die haar gedichten voorleest (of zegt), en je ziet hoe hun duisternis oplicht. Het zijn gedichten die vaak bewegen op kantelpunten. Ze beschrijven soms momenten waar iemand uit elkaar of tussen de plooien van het eigen zelf zou kunnen vallen. Het zijn de gedichten die blijven. Daardoor beschermen ze zichzelf. Daardoor doet de pijn die je als lezer voelt minder pijn.

De bundel bestaat uit twee delen. Het eerste deel heeft als titel Acht, ∞. Het is het relaas van een afgelopen liefde. In acht gedichten, chronologisch van het einde naar het begin, van VIII naar I. Het begint met de verdeling van de goederen, het eindigt met een beeld van het begin van de relatie, toen nog een jongen en een meisje. Je voelt hoe de vervreemding is ingetreden. Je ziet ook hoe het falen er al van het begin was, bijna als een noodlot. Misschien is verbinding niet mogelijk, misschien raak je niet over je eigen grens. Misschien is het verlangen om echt samen te zijn het noodlot. Misschien zijn we vreemden voor onszelf, waardoor we niet eens merken dat het geluk voorbij glijdt (“wij meer dan ooit de gietvorm van ons geluk en niet het geluk zelf…”). Zoveel onvermogen. Dit deel staat er als een mooi en droef monument van ingedikt en gepolijst verdriet. Het is in zekere zin af, maar het oneindigheidsteken lijkt te suggereren dat dat niet het geval is.

De gedichten van het tweede deel hebben wisselende vormen, laten voelen dat er niets af is. Ze zijn rustelozer, zoekender in hun vorm, ze verkennen de nacht. Het tweede deel heet Nachtroer. Dat is blijkbaar de naam van een winkel in Antwerpen. Het is een fascinerend woord dat vele beelden oproept. In verschillende gedichten is de nacht erg aanwezig. Een nacht als een andere wereld, maar ook een nacht in kunstlicht, waar je zou kunnen ontsnappen aan wat je bij dag vastketent.

Uit het titelgedicht Nachtroer spreekt een verlangen naar intentieloosheid, naar alleen maar zijn, naar samen zijn zonder dat een ander jou als een iemand zou willen. Je zou dan een beetje niemand kunnen zijn, en door jezelf tegen een ander aan te drukken zou je je eigen lichaam voelen, en dat zou genoeg zijn. Als er meer zou gebeuren of gewild worden zou het weer stuk kunnen gaan.

Ook in Hematoom is er een soort willoos toekijken hoe twee lichamen elkaar tegenkomen, niet wetend welke lagen ze bij de ander en bij zichzelf raken.

Drift is een erg mooi gedicht waar lichamelijkheid en woordelijkheid (als dat woord zou bestaan) elkaar in evenwicht houden. Er lijkt een verlangen uit te spreken naar een nacht die als een plaats is zonder zwaartekracht, waar je niet naar de aarde wordt getrokken door herinneringen, door littekens, door je eigen hoekige lichaam, door je eigen rafeligheid. Een plaats die zichzelf verovert op de tijd, zonder ballast. De nacht blijkt echter een moment van eenzaamheid, van niet met jezelf samenvallen. Het lichaam staat precies tussen jezelf en de ander in, en is tegelijk de enige mogelijkheid om aan die eenzaamheid te ontsnappen. Dat lichaam heeft echter ook zijn eigen logica, die er ook niet voor zorgt dat de ochtend rust brengt.

Mensen proberen elkaar te bevrijden uit hun onbereikbaarheid, terwijl ze samen opgesloten zijn, zo lees je in Aquarium. Die onbereikbaarheid klinkt ook door in Blauw. Er is een machteloosheid tegenover de dingen, tegenover de onbenoembaarheid ervan (“naar een beter woord voor blauw gezocht, dag in dag uit”). Als er een beter woord voor blauw zou zijn, zou er een opening zijn. Het is alsof we vreemd zijn aan onszelf, alsof we niet kunnen ontsnappen aan de terugkeer van steeds hetzelfde onvermogen. Misschien zal de lente iets veranderen. In Lethe bewegen mensen naast elkaar (“van een aanraking wordt geen verbinding verwacht”), en die beweging is een opstoot, een vorm van weerstand.

De ontheemding van de (gedwongen) reiziger vind je sterk terug in Algemene voeding fris drank sterk drank & tabac. Ergens, bewegend in die nacht, in het ijle kunstlicht, in die leegte, was je bijna jezelf, eindelijk. En toch weer niet. Het lichaam lijkt een vreemd omhulsel, een mechaniek die op zichzelf beweegt, waarmee je niet samenvalt. Het verlangende lichaam kan je misschien even je vervreemding doen vergeten, maar lost de ontheemding niet op, zo lijkt het. De rusteloosheid blijft. Je wilt een reiziger zijn, maar dat willen is misschien wel een moeten. Reizen is verliezen. Je bestemming bereiken, jezelf kunnen voltooien, het is je niet gegund.

Dorst en Snede zijn twee gedichten die verbonden zijn met een verblijf in Parijs, twee heel mooie gedichten. In Dorst is het alsof de reiziger aan de kade zou willen staan, klaar om te vertrekken. Maar het loslaten lukt nog niet, of maar heel moeizaam. De verte roept, en de littekens van de tijd houden je hier, trekken je uit elkaar. Je bent geworpen in dat lichaam dat je niet zomaar kan beschermen tegen de wind. En tussen dat alles beweegt de stad. In Snede beweegt de dichteres door de lichtstad, een week lang. Veel verwarrende gevoelens. Er klinkt een verlangen in om te verdwijnen in het leven van de stad, om een soort rust te vinden in de stroom en de lijnen van de stad. Maar dat lukt niet helemaal. Er is angst, er is eenzaamheid, er is verdriet dat trekt. Er zijn littekens. Misschien wil je  verglijden, maar toch kom je jezelf tegen, als kosmopoliet en drenkeling tegelijk, en als een aan jezelf ontsnappende plek.

In Hypostase klinkt iets van de onmacht tegenover de woorden, het gevoel van de dingen bijna te kunnen zeggen.

Roofbouw is een heel bijzonder gedicht, als een bezwerend gezang bijna. Het neemt je mee in een ritme, een adem, iets mythisch. Elke keer opnieuw komt die ene zin, “neem mij mee”,  terug. (Als lezer denk je de hele tijd dat je die woorden in de stem van de vrouw die ze schreef wilt horen.)

Wit is een van de verschillende langere gedichten in de bundel. Mensen vallen uit elkaar. Je bent een plek die er niet is. “niets | staat lang genoeg stil om met zichzelf te versmelten | beter vallen we uiteen | in mogelijke versies van hetzelfde”

In Daar komen jeugdherinneringen bovendrijven. Ze laten een plek zien die vertrouwd was en die toch aanzette tot de wil te ontsnappen. En misschien kun je niet anders, als je opgroeit in een eindstation.

Het slotgedicht Je zou een boot willen bouwen beschrijft nauwkeurig hoe je een boot zou kunnen bouwen. De boot is stevig en waterdicht, alle stappen zijn zorgvuldig uitgevoerd. De boot die zo had kunnen ontstaan zou klaar zijn, maar waarheen zou de reis voeren?

Er is moed voor nodig om een gedicht te schrijven. Een gedicht is als een lichaam, en dat voel je op elke bladzijde van Nachtroer, waar huid en woord elkaar naderen. Misschien vallen ze niet samen, misschien kan dat niet. Misschien kun je niet met jezelf samenvallen. Misschien heb je geen andere keuze dan een reiziger te zijn. Misschien zoek je de ontheemding, om te beseffen dat je zou willen blijven, ergens. En misschien kun je wel alleen in je gedichten wonen. Als je van gedichten plekken kunt maken, zoals Charlotte Van den Broeck hier doet, heb je alleszins iets heel moois gemaakt.

25 februari 2017

Laag water

Zoals op het strand. Op weg naar de zee heb je soms van die plekken, met laag water. Je gaat er doorheen, om dichter bij de zee te komen. Soms ben je even doorwaadbaar als dat water. Zoals nu.

Waarom weet je eigenlijk niet zo goed. Of wel. Misschien is het de vermoeidheid, na zoveel dagen zoveel.

(En zoals eerder, iemand zou je kunnen aanraken, en je zou zo open kunnen scheuren. Dat denk je even.)

Toen bedacht je dat, daar in de kamer, op weg tussen daar en daar. Nu is het net een andere plek. Een meter verschil.

Je denkt terug aan twee bijzondere gesprekken met jonge mensen. Je zag iets in hun ogen. Het raakte je meer dan je hun kon zeggen. Je herkende ook iets, van toen, toen jij. Hun woorden daagden je uit. Je had het harder moeten zeggen, dat je hen dankbaar was. Het was mooi, en het deed je pijn, en nog meer. En iets als dat het goed was om in je leeftijd te kunnen zijn. En iets met klein zijn, ook.

Je kijkt naar een film. Je zag hem al eerder. Zal wel voorspelbaar sentimenteel zijn. En toch. Over zorgen voor een kind, onverwacht. Grote tranen.

Een van de planten op je terras hangt er een klein beetje slapjes bij. Je grijpt snel in. En in de bak komen de bloemen uit. (Namen weet je weer niet meer.) Het brengt je in de war. Alsof het niet mag. Dat daar zomaar leven is. En dat het van jou afhankelijk is. Iets met zorgen.

En je denkt aan een gesprek over handen. En wat je in handen kunt zien.

(Op weg naar huis dacht je: van haar en van haar en van haar en van haar … kan ik meteen in mijn hoofd de handen zien.)

En je denkt aan die droom, de vorige nacht.

(Misschien zou iets van je kunnen smelten, in water, warm water.)

Je denkt aan woorden, die je zou zeggen, als. Misschien.

En je denkt aan een gesprek, dat nog niet begonnen was, denk je. Misschien komt het nog. Het zou mogen, misschien.

En ook woordverlangen. Naar verdwijnen. In trage woorden. In hun ritme. Alsof er alle tijd is.

(Iets over tijd, dat zei je nog, de andere dag.)

Even liggen. En de pijn.

En even zie je een foto van jezelf. Een niet gemaakte foto. (Tenzij. Maar dat zal wel niet.)

Je denkt aan je grootvader. En wat je ooit over hem schreef. En hoe jij dat probeert, sindsdien. En dat het misschien wel gelukt is.

Je leest iets over empathie. En het klopt, denk je.

Even denk je terug aan dat korte gesprek met de mevrouw aan het onthaal. Hoe ze vertelde over haar dochtertje. En die ogen.

(Zoveel dingen zijn zomaar een  geschenk, denk je. Of is dat melig?)

In de trein. Bladeren door de krant. De letters lijken zo scherp vandaag. (Het had zelfs iets langer mogen duren.) Het ritme, wat het met je doet.

(De vorige dag, toen je zo moe was. Op weg door de stad, en hoe het leek alsof iedereen de hele tijd in de weg liep. Alsof ze dat opzettelijk deden. Zo ongeveer iedereen. Misschien liep je zelf in je eigen weg.)

(En dat je later die avond jezelf op gang moest praten.)

Een lange leegte, in het huis. Zo heb je naar de uren verlangd. De dingen dichterbij halen. En zo jezelf.

(En denken aan die dichtbundel. Dat je er eigenlijk een stukje over zou moeten schrijven. En dat je dat eigenlijk niet durft.)

Laag water. Gelukkig ziet niemand het.

19 februari 2017

De mogelijkheid tot scheuren

Stil.

Dat met je ogen. En wat er dan gebeurt.

Een moment van huiderigheid.

Trager.

Een lichaam dat wacht op loslaten. Je kunt het zien.

Je kijkt naar handen. Dat deed je die ochtend ook al.

Even denk je aan haar.

Dingen kraken.

En die muziek.

Dingen zinderen.

Dat met die armen, dat je dat nog zult doen.

Een loslaattrilling.

En ook dankbaar.

Denken aan handen.

Kijken naar het licht.

Het licht van februari.

Een voorzichtig verlangen.

Het zou je neerleggen.

De beelden die je ziet, in je hoofd.

En het verhaal, dat zich zou vertellen.

Het zou je open kunnen scheuren.

Zomaar.

Je ziet het.

Wat je las, over de huid.

Misschien is het zo dichtbij.

Zo eenvoudig.

Trilling.

Wat zou je zeggen?

En dat iets zou breken, eindelijk, waarschijnlijk.

Je huid zou het antwoord weten. Altijd al.

Traag door de kamer lopen.

Een andere gedachte, als een kramp.

Daarna.

Je voelt die lijn, in je nek.

Misschien zou het goed zijn, alle lijnen te volgen.

Je lichaam uit elkaar te leggen.

En alles tussen je vingers zacht maken.

Tussen vingers, dat zou ook kunnen.

De mogelijkheid tot scheuren.

En dat je daar ook naar zou kunnen verlangen.

Je ziet het even voor je.

Terwijl je traag door de kamer loopt.

Hoe zou je het zeggen?

17 februari 2017

Aanzetten tot gesprek

Als een terugkeer na lang weggeweest.

Alsof je stramme lijf deze plek, waar de woorden zijn, had gemist. Zonder het te willen weten. Soms weet je dat je niet wilt weten dat je iets mist.


Dat stramme lijf.


En nu ben je er. Nader je de plek. Nog niet in het ritme, van die woorden.


In de trein. Op weg naar die verre stad. Je hoort halve gesprekken.

Je denkt nog even aan het concert van de avond daarvoor. (Hoe die ene violiste beweegt, dat mysterie zou je beter willen begrijpen. Je zou er alleszins geen fundamenteel bezwaar tegen hebben.)

Je begint te spreken. De mensen zitten op hun stoel, klaar om naar je verhaal te luisteren. Je mond moet nog even wennen aan het verhaal. Je kijkt naar hun ogen, probeert te zien of ze meegaan in het verhaal. Langzaam doen ze het.

Je hebt het ook nog even over het concert van de vorige avond.

En nog een mooi gesprek nadien, in de trein. Voor een stuk van de rit. Het gesprek ontroert je. Een van de dingen die je denkt: de woorden doen ertoe. Wat dat wil zeggen kun je niet helemaal uitleggen. Een gesprek over gesprekken, dat ook.

En je denkt aan een gedicht van ooit, lang geleden. En wat het al die tijd voor je betekende.

Dat het een voorrecht is, zeg je, en zo voelt het ook. Dat je dat zomaar mag doen. Een verhaal gaan vertellen, en mensen die luisteren. En dat jouw woorden ideeën of beelden losmaken in hun hoofden.

De rest van de reis, jij met je boek. Je voelde al enkele dagen dat het tijd was voor dit boek. Dingen over dankbaarheid, en over pijn, en over hoop.

Bijna thuis. De trein blijft staan. Ergens, daar, in de richting van je bestemming is een “persoonsongeval” gebeurd. Het groepje jongeren, dat sowieso al veel lawaai maakte, gaat in overdrive. Iemand begint taxi’s te bellen, ze willen zo snel mogelijk in de stad zijn, om verder te gaan feesten. Ze vloeken hardop, dat het zo schandalig is, dat net nu iemand het in zijn kop haalde om voor een trein te springen, net nu ze op weg waren om te gaan feesten. Even heb je zin om op te staan en hun te vragen of ze niet beschaamd zijn. Je doet het maar niet. Even hoop je dat ze effectief zullen uitstappen en een taxi nemen, zodat het weer stil zal worden in de trein. Ze stappen uit, maar stappen even later weer in. De trein rijdt verder.

Je kijkt in de nacht, of je de kerktoren ziet staan.

De nacht was te kort, je voelt het.

Die ochtend, op de markt. Hoe geweldig het is, het licht van februari. Je voelt je dankbaar, zoals in dat boek.

De mevrouw in de krantenwinkel verontschuldigt zich, omdat de krant die jij zoekt die dag niet is geleverd. Zij kan er niets aan doen. Als je later, in je station van aankomst alsnog die krant koopt, voel je je een beetje schuldig.

Een rustig gesprek met je collega. Als je te moe bent, haperen de woorden in de andere taal. Ergens in je mond.

De mevrouw die je voor je ogen ziet uitschuiven op het voetpad. Je vraagt haar even of alles goed is. Het gaat, zegt ze.

Het meisje net voor je in de trein vertelt een verhaal over open relaties. Jij leest de krant. Ook de krant ligt open, dat is wel handig.

Je begint je verhaal te vertellen. De mensen luisteren en noteren.

Sommige beelden in je verhaal hebben met tijd te maken. Op een of andere manier is het gemakkelijker die beelden te delen met die mensen, omdat ze allemaal ouder zijn. Je verhalen zijn in goede handen, of zoiets. Je voelt je dankbaar dat je je verbonden mag voelen met de verhalen van de pioniers. Hun verhalen kunnen ook in jouw handen.

Je haast je naar huis. Er moeten ook nog boodschappen gedaan worden.

En je denkt aan woorden.

Denken aan woorden, aan waar ze zijn. Alleen dat doet al iets met dat stramme lijf.

En ook de dankbaarheid.

12 februari 2017

Hier

‘Hier zijn we dan.’
‘Ja, hier. Jij hebt iets met dat woord.’
‘Ik heb iets met plekken. Ik zoek al lang naar een hier. En soms is het alsof het er is. Nu, dus.’
‘Soms denk ik dat jij het al gevonden hebt, dat wat je zoekt. Ik kan het niet goed uitleggen, maar soms lijkt het zo. Terwijl ik nog ronddool.’
‘Leg je handen hier eens. Ik wil even vergelijken met jouw handen in mijn hoofd. Zoals ik ze me herinner, van toen.’
‘Toen, dat klinkt als daar. En we zijn hier, nu.’
‘Dat is een mooie gedachte. Soms vroeg ik me af, ’s nachts, of ik nog wist hoe je handen waren. En het beeld bleef. Dat is goed.’
‘Er is iets met hoe jij kijkt. Jij kijkt om te herinneren. En dat voel je.’
‘En jij ziet alles.’
‘Nee, toch niet.’
‘Toch wel.’
‘Soms ben ik bang van jouw woorden. En eigenlijk omdat ik ze graag hoor. Ik hoor je graag vertellen, ik hoor je stem graag.’
‘Bang?’
‘Ja, omdat ze blijven.’
‘Vanmiddag ging ik nog langs het water, daar. En het water was zo vanzelfsprekend zichzelf. Zo water, zonder meer. Het zou mooi zijn als woorden ook zo kunnen zijn.’
‘Alleen jij ziet zoiets.’
‘Dat is lief.’
‘Oei.’
‘Wat denk je?’
‘Ik dacht nog even aan dat concert. Ik wou je nadien iets vertellen, maar ik deed het niet. Het zal voor ooit zijn.’
‘Ooit is ook daar. En we zijn hier.’
‘Ik weet het, maar het is te vroeg. Niet voor jou, maar voor mij. Het heeft iets met de maan te maken.’
‘Maar het komt dus nog? Dat verhaal?’
‘Misschien.’
‘Sommige verhalen passen beter op sommige mensen dan op andere. Regelmatig denk ik dat, bij een verhaal dat ik hoor of lees, dat ik het aan jou zou willen vertellen.’
‘Omdat het op mij past?’
‘Ja.’
‘Is een verhaal van stof gemaakt? Dan kan ik me voorstellen hoe het zou voelen.’
‘Van zijde, in jouw geval.’
‘Jaja, zal wel.’
‘Heb jij dat ook soms? Zo van die verhalen die wachten op net die ander.’
‘Ja, te veel eigenlijk. Als ik eraan denk, maakt die gedachte me onrustig.’
‘Je denkt er dus aan.’
‘Officieel niet, dat zei ik toch.’
‘Ga je dan weer weglopen?’
‘Misschien.’
‘Maar je weet nu toch waar hier is?’
‘Ja, net daarom.’
‘Dan zullen we nog maar even blijven.’
‘Als ik die muziek nog eens mag horen, van toen.’
‘Ja.’

11 februari 2017

Hoe doe je dat

(Je weet nooit goed hoe dat moet, verjaren. Misschien later wel, als je groot bent…)

De dagen voor. Alsof je door een kamer of gang loopt met veel mensen met het besef dat binnen enkele dagen ineens iedereen zich naar jou zal draaien en je aankijken, of zoiets. En wat je dan moet doen, in welke richting je weg moet lopen. En ook niet. Ook soms al stiekem denken dat het mag komen. (Je maakt vorderingen.)

Het is een beetje raar, die getallen. Je staat voor de spiegel, en spreekt het getal uit.

(Je vraagt je toch af of iemand iets zal doen.)

(Sommige gedachten openen deuren in je hoofd, je ziet dingen die er misschien al de hele tijd waren.)

De dag tevoren. Hoog tijd om de truffels op te halen. De truffelmeneer heeft nu stilaan wel genoeg aan zijn gezicht laten werken, denk je. Voor het gesprek over het weer heb je het ook nog even over zijn nieuwe, imposante deurbel.

Midden in de nacht wakker worden, heel even opstaan en denken dat je het dus al bent. Je kijkt om je heen, niemand staat te kijken. Goed zo.

Die ochtend opgewekt naar het station stappen.

Het licht van februari is er. Het maakt je nog extra gelukkig.

Berichtjes.

En nog.

Eigenlijk is het wel fijn. Je voelt je klein. Zo wonderlijk, dat je zoveel mooie mensen mag kennen. Grote dankbaarheid.

(…)

Je zou zoveel mensen iets willen zeggen, en iets met heel even aanraken of zo. (Verlegen.)

In de trein, weer naar huis. Je blijft glimlachen.

In het kader van de zelfverwennerij voor je verjaardag een burgertje kopen in de biowinkel. Een heel klein beetje wild doen, moet wel kunnen.

Je kijkt uit naar het concert van die avond. Een klein stukje is nog rusteloos, al weet je niet waarom.

Nog net op tijd zijn jullie binnen voor het concert.

Je kon je geen mooiere manier indenken om de avond door te brengen dan zo.

De twee muzikanten zijn zo mooi samen. Hoe ze daar samen zitten. Iets met telkens heel even aanraken of zo.

Ze zijn zo vrij, denk je. Al weet je niet goed wat die gedachte zou willen zeggen.

Waar komt die muziek vandaan?

Traag lopen jullie terug. Het is koud geworden ondertussen.

Nog even tijd voor trage verhalen.

En daarna nog langzaam de nacht in schuiven. De tijd tussen je vingers voelen, en kijken.

Kijken naar de tijd in je hoofd. Kijken naar de mensen in je hoofd, en hoe zij in de tijd zijn.

De dag danken, de nacht waakt.

En nog enkele gedachten.

Het is goed.

05 februari 2017

Wonderlijke woorden

Het is moeilijk uit te leggen, hoe dat juist zit. Jouw relatie met de woorden. Hoe ze werken. Waar ze vandaan komen. Hoe ze in je huizen.

Denken aan woorden.

Het blijft fascinerend, en tot verlegenheid aanzettend. Dat je hier zit, en woorden achter elkaar zet. Zinnen en uiteindelijk een stukje. Een tekstje. En dat dan, daar, iemand, even later, die woorden kan lezen. En dat dan, daar, iemand misschien begint te glimlachen of misschien wel een klein beetje ontroerd is. Dat dan iemand, daar, begrijpt wat je bedoelde, of begrijpt wat je zelf niet eens begreep. Die gedachte overvalt je ineens, terwijl je in bed ligt. Hoe dat werkt, je zult het nooit begrijpen.

En soms voel je het, terwijl de woorden komen. Deze woorden zijn voor haar, zij gaat begrijpen wat ze zijn. Deze woorden zijn voor hem, zodat hij er ook is. Deze woorden zijn het gesprek dat we niet voerden of kunnen voeren.

En dan ook de hele tijd het besef dat die woorden er ook niet hadden kunnen zijn.

Soms ben je onrustig, voor de woorden. Ontheemd. Je weet, je vermoedt, je kunt het vertrouwen, dat je weer ergens zult zijn, aan de andere kant van de woorden. De adem voor en na de woorden.

Soms heb je die dag te lang moeten vertoeven tussen woorden die je moet gebruiken, en verlang je naar woorden waarin je kunt wonen, woorden die je kunt zijn, woorden die jou aanraken, woorden die je weer laten voelen waar je huid is.

Soms mis je die avondgesprekken over een woord.

En wat je nog steeds niet uit kunt leggen. Hoe woorden voor jou dingen zijn die je werkelijk zou kunnen aanraken. Fysiek. Zo bewegen ze in je lichaam

Je denkt aan dat boekje dat je ooit maakte. Dat boekje dat bestond uit de vier boekjes. Verhalen die je maakte voor de kinderen. En hoe wonderlijk dat was, je hebt het nooit begrepen. Dat die woorden een verhaal werden in het hoofd van die kinderen. En dat die woorden daarvoor hadden gezorgd.

Hoe je zo naar woorden kunt verlangen dat het pijn doet.

Hoe je machteloos kunt zijn tegenover de woorden.

Hoe je geen idee kunt hebben waar ze vandaan komen.

Hoe je je soms niet kunt verzetten tegen woorden. Hoe je zinnen alleen zichzelf kunnen volgen, hoe het verhaal alleen zichzelf kan schrijven, en je dat alleen maar kunt aanvaarden.

Je wacht op de woorden, tot ze plekken worden.

Hoe je ze kunt zien in je hoofd, de woorden die je nooit zult kunnen aanraken. De roman die je nooit zult kunnen schrijven. Het gedicht dat je nooit zal verlaten. En je zou kunnen uitleggen, bijna toch, waarom dat zo is. Waarom je niet kunt of durft komen op die plek in je hoofd. Het is een echte plek. Misschien een torenkamer. Misschien een lege plek in het bos. Misschien zouden de handen van iemand kunnen helpen, misschien niet.

En hoe je, toch, de woorden in iemands huid zou kunnen strelen. (Heel zachtjes aandrukken nadien.)

Woorden kunnen een samenzwering zijn. Mensen die je soms, heel zachtjes, in je oor komen fluisteren dat ze je stukjes gelezen hebben. Iets met hun ogen. En met jouw verlegenheid.

Iemand zegt je dat de andere toon van je woorden haar geruststelt. En dat ze dat zegt, het is een veilig gevoel. Je zult altijd in goede handen zijn bij haar. (En dingen die naast de woorden blijven.)

Woorden die je in een brief schrijft. In je hoofd zie je die daarna door de wereld bewegen. Van hier naar daar. Misschien is het koud onderweg. Misschien heeft de postbode extra zachte handen, misschien ook niet. Na aankomst moeten ze misschien nog even wachten. Het kan zijn dat de bestemmeling ook nog even wil wachten, voor het openen van het omhulsel. Tot het moment. En dat die woorden dan, daar, iets doen. Ze geven zich uit handen aan de ogen van een ander.

(Trouwens ook woorden in een berichtje of een mail, in je hoofd denk je nog altijd dat die woorden door de lucht vliegen of vooruitsnellen door een kabel of zo. Je kunt die woorden zien.)

Woorden die je denkt, voor iemand. En daarna zeker weten dat die woorden, via de kosmos, bij de bestemmeling komen. Denken dat ’s nachts de lucht minder weerstand biedt, meer woorddoorlaatbaar is. Waardoor ze sneller ter plekke komen. Zonder tegenwoordwind.

En dat dus ook proberen.

03 februari 2017

Dingen die ik ook deze week gelukkig niet heb gedaan

Meedoen aan Temptation Island. Er zou ook nog wat werk aan geweest zijn vermoedelijk, qua eruit zien als een kleerkast. Maar dat is een detail natuurlijk. Ik zou meteen aan de rand van het zwembad – terwijl andere mannen allerlei edele delen uit hun zwembroek lieten floepen en sommige vrouwen hetzelfde deden met andere delen, en dan wel uit hun topje – een aangenaam gesprek beginnen met de andere kandidaten over de vraag of we voor de dilemma’s waarmee we in het resort geconfronteerd werden meer zouden hebben aan Kant of aan Nietzsche. Waarna een uiterst intelligent antwoord zou volgen dat me zodanig van mijn espadrilles zou slaan dat ik zou beseffen dat het geen goed idee was om deel te nemen aan dat programma.

Me inschrijven voor de cursus ‘echte mannen’. Niet dat dit samenhangt met het vorige punt, ik heb het gewoon niet gedaan. Het is ook niet omdat minister Muyters geen steun meer geeft voor die opleidingen. Het is ook niet omdat ik er een tijd geleden, in het kader van een ontluikende liefde, op gewezen werd dat sommigen vonden dat ik toch niet goed scoorde in de categorie ‘echte mannen’. Die liefde volgde trouwens haar eigen weg, zoals dat hoort. Het geloof erin is niet geschonden. Niet dat ik echt zin had in die cursus, maar soms denk je dat er iets mis is, of zo. Maar onlangs zag ik een van mijn vroegere professoren terug. Het is te zeggen: ik stond op iemand te wachten, en hij kwam voorbij gelopen. Net als toen nog altijd in gedachten verzonken. Ik had hem moeten aanspreken waarschijnlijk, hem vragen of hij mij nog kende. Maar ik wou hem niet storen, en ik was wel zeker dat hij mij nog zou herkennen. En ik glimlachte, en dacht dat ik zo wel zou willen worden, als ik oud ben. En dat voelde goed.

Me overgeven aan een tantrische massage. Het kwam er gewoon niet van, deze week. Het was wat te druk, en mijn lijf was er niet echt klaar voor, en mijn geest te onrustig. Het zou dus een slechte week geweest zijn. Kosmisch gezien dan toch. Sommigen zouden beweren dat ik zelfs als alle sterren goed stonden en de gelegenheid zich had aangediend in de vorm van een of andere soevereine en aardse schoonheid nog zou zijn weggelopen, gillend van angst, verlangen of niet. Misschien overdrijven ze dan toch. Wat dat gillend betreft.

Op de koffie gaan bij Theresa May. Ik zou haar de huid vol hebben gescholden over dat fucking artikel 50. Ik zou, goed op dreef, in één moeite die Jeremy Corbyn een platbroek hebben genoemd qua Europa. (Voor de rest zal dat misschien wel een brave mens zijn natuurlijk.) Van de gelegenheid zou ik nog even gebruik maken om te vragen of de Queen ook effectief zou doen wat er in de brief stond van John Cleese gericht aan de man wiens naam we nog steeds niet noemen, ook al is hij president ergens ginder in de verte.

De nieuwe president – wiens naam we dus niet noemen – te lijf gaan met een wc-borstel. De gelegenheid diende zich niet aan, want hij bezocht Brussel deze week niet. Op het werk hadden we nochtans al onderzocht hoe, via een prejudicieel advies, kon gegarandeerd worden dat al mijn acties automatisch zouden worden beschouwd als wettige zelfverdediging. We hebben daar op het werk een speciaal Departement voor Belangwekkende en/of Hopeloze Zaken voor. Voor al uw existentiële vragen: één adres. Elke dag als ik die man op de televisie zie blijf ik denken: die handjes, hoe die bewegen, dat is hartstikke fout, alles is hartstikke fout aan die man.

Bellen met Penélope Cruz. Ik ben dat al lang van plan. Maar ik heb de juiste openingszin nog niet gevonden. Het zou dus zeker fout zijn gegaan, en dat zou niet mogen.Vorige week was er nog een film met haar op de televisie. Die film wacht op mij in de digicorder, misschien iets voor deze avond, wie weet. Het zou wel passen, op een vrijdagavond, met een glaasje wijn erbij. Maar dat mag nu ook niet meer, in deze maand. Misschien moet ik haar gewoon bellen zonder ingeoefende openingszin, en dus gewoon mijn stotterende zelf zijn aan de telefoon. Misschien vraagt ze me dan wel waar ik bleef de hele tijd. Ik zal wel beter niet beginnen over die ventenkwestie. Misschien wel over het feit dat ik volgens mijn collega een echte Kantiaan ben. Dat wordt bevestigd door de vaststelling dat ik niet bestand ben tegen zo’n kanten randje in een decolleté. Fans van Nietzsche willen misschien liever niets, maar doe mij maar zo’n kanten verlangrandje.

Een voetbalploeg kopen. Dat laat ik aan anderen over.

De liefde verzaken. Ik geef toe, er waren momenten van verdriet, momenten van een licht desolate waas om mij heen, momenten van diepe zelfreflectie over het universele falen (van mijzelf dan), momenten van verwarrend verlangen, momenten van ontnuchterend zelfinzicht (voor de spiegel), momenten van fragmentaire eenzaamheid tussen 02.34 en 02.57 uur. Maar ja, dacht ik, het waren momenten, en die waren er vorige week ook, en volgende week ook waarschijnlijk. En de kosmos is er natuurlijk nog. En misschien kan ik ook volgende week nog wel een mooie vrouw aan het glimlachen brengen. Dat is natuurlijk maar een beperkt resultaat, maar het is een begin, en aangezien elke dag een nieuw begin is, waarom niet? (Wie weet kan ik mezelf wel overtuigen met dat eindeloos getater van mezelf.) En er waren toch ook enkele mooie gesprekken van de week, over de liefde. En soms denk je ook nog aan de melancholie, en de mooie gesprekken die je daarover zou kunnen voeren.

Cynisch worden. Daar heb ik geen talent voor, heb ik andermaal mogen merken.

Proberen te begrijpen hoe dat nu eigenlijk moet, teentjes knoflook pletten met je mes, zoals Jeroen Meus dat doet. Je moet immers altijd iets overhouden voor de volgende week.

02 februari 2017

Neem mij mee

Invalshoeken. Invalswegen. Benaderpaden. Vluchtroutes. Blijfplekken. En meer.

Jezelf omcirkelen. Naderpunten zoeken. Waar zou je de muurhuid kunnen masseren tot zachter dan zacht? Zodat het blijft, zodat jij kunt blijven.

Elke dag opnieuw beginnen van nul.

Mensen die onder je huid kruipen, op de manier die je niet wilde.

Terwijl er nog veel plaats is voor andere mensen, op een manier die je wel zou willen.

Soms komt er iets los, ergens. Daar in je nek of rug. Als genade. Smeltwater.

(Je denkt nog aan dat bad. En hoe warm het zou kunnen zijn, en hoe lang het zou kunnen duren.)

En de mooie gesprekken. Met mensen die je doen glimlachen, die je doen zeggen dat ze je gelukkig maken. En hoe dat voelt als een warme bries in een koude nacht, terwijl je naar huis fietst.

Dromen. In die ene met veel gitaren.

Je denkt terug aan die brief aan je kind. Je leest hem opnieuw.

Dat ene moment. Met zoveel mensen die je al zo lang kent. Sommigen van hen zag je al lang niet meer. En het doet pijn om daar te vertrekken, je zou willen blijven.

Een mooi klein gesprek. Daar bij het raam. Net voor jij moet optreden, of zoiets. Herkenbaarheid.

De foto’s maken. Van een dierbare vriendin. Met haar kleinkind. Het voelt als een voorrecht om daar te mogen zijn, op dat moment. En zo graag zou je willen dat de foto’s iets laten zien van wat jij ziet.

Je leest iets over een boek. Iets over verdriet, en iets over hoop. Je vertelde er nog over, eerder die week. Daar aan de ronde tafel. Je bestelt het boek meteen.

In een droom. Iemand komt en vraagt je alles uit handen te geven, de dingen neer te leggen. Gewoon. Om daarna beter de wind te voelen op je huid, en naar de maan te kijken. Heel erg lang. Zonder woorden.

In een droom. Iemand neemt je hand.

Misschien is het nog te vroeg om het hardop te zeggen. Dat het licht van februari weer terug is. Dat het nadert. En hoe wonderlijk dat is.

En een trage dans. Wat zou je doen als iemand het je nu zou vragen?

Soms zeg je zinnen in je hoofd. Een gesprek dat verder gaat, door de lucht, door de nachtlucht.

En weer opnieuw beginnen. Zacht kijken, telkens weer.

Je lichaam reageert in vertraging. Zoals altijd. (Goed dat je dat ondertussen doorhebt.)

En je denkt aan die mooie gedichten. (Je zou de hele bundel nog eens opnieuw moeten lezen. Je zou iets vertellen daarover, aan de mevrouw wiens naam op die bundel staat. Maar misschien durf je dat niet zo goed.)

En je denkt aan die mooie gedichten. Het is een zin die in een van die gedichten steeds weer terug lijkt te komen. Zo is het toch in je hoofd. Je zoekt het gedicht terug. Neem mij mee. Dat is de zin.

Je denkt aan een foto. Toen was het in de sneeuw.

Je denkt aan foto’s die alleen in je hoofd bestaan. Ze zijn daar, echt.

Soms weet je hoe je landkaart eruit ziet. Soms weet je, ondertussen, waar je wel en niet kunt gaan. Je kunt wel overal gaan, in principe, maar daarom is het nog geen goed idee. Je weet hoe die landkaart daar is gekomen. En soms verdwaal je nog even.

Je staat bij het raam te kijken.

Trage bewegingen met je armen. Straks.

Waar je kwetsbaar wilt zijn, en waar niet. Zo kun je het ook omschrijven.

Kleine gesprekjes tussendoor. Met mensen die je niet kent. Geschenkeilanden.

Hoe iemand je nu zou kunnen leren dansen. Zomaar. Zonder woorden. (Een beetje geduld zou wel nodig zijn. Maar we hebben alle tijd.)

Neem mij mee.