25 november 2018

De woordgrens weer

‘Soms verlang ik naar de woorden, als naar een plek. Dan loop ik onrustig door de stad of ben ik ergens onderweg of zit ik op een plek waar mijn lichaam hard wordt, en dan verlang ik naar de woorden.’
‘Wat verlang je dan eigenlijk?’
‘Dat weet ik niet echt helemaal zeker. Ik heb altijd het gevoel gehad dat de woorden in mij bewegen. Ik kan ze voelen in mijn armen. En vorige week ook in mijn benen, merkwaardig genoeg. Ze zijn daar. Door een moment te vinden waarop ik alleen kan zijn met de woorden, door te schrijven, is het alsof ik me in mezelf kan neerleggen of zo. Ik weet eigenlijk niet hoe het werkt.’
‘Val je dan samen met de woorden?’
‘Misschien wel, of misschien gewoon met mijn adem. Misschien stopt de vlucht wel even, in die woorden.’
‘Soms vraag ik me af bij jou of je door die woorden samenvalt met je lichaam of net niet. Het maakt je rustig, dat zie ik goed aan je. Alsof je in een kamer bent die je goed kent. Maar misschien is het een kamer, en zijn er stukken van het huis waar je daardoor niet bent. Stukken waar je misschien zonder woorden moet zijn.’
‘Die vraag is te moeilijk, denk ik. Ze verwart me.’
‘Goed zo.’
‘Waarschijnlijk heb je wel gelijk.’
‘Daar gaat het me niet om.’
‘Misschien is het voor jou soms wel zo dat je voelt dat de woorden tussen mij en jou staan, dat ik zo afstand neem. Terwijl ik zelf misschien het gevoel heb dat ik een plek zoek waar het veilig is.’
‘Zo is het wel, denk ik.’
‘Soms is het alsof er in mijn huid woorden en zinnen zijn ingeschreven, in een taal die ik niet ken of in een inkt die ik niet kan uitvegen. Misschien wil ik daar zelf mijn eigen woorden tegenover zetten.’
‘Ik zie je soms worstelen met dat grote hoofd van jou. En soms zou ik je willen vragen om gewoon met me te dansen, zonder iets te zeggen. Dan zou je er ook komen, denk ik.’
‘Kan ik dat wel goed genoeg?’
‘Grrrr…’
‘O ja, dat mocht ik niet meer zeggen.’
‘Ik zal je hand vasthouden. Je kunt alleen maar vallen, meer niet. Je kunt niet verdwijnen in een soort afvoer of zo.’
‘Had je dat niet eerder kunnen zeggen? Grapje!’
‘Ik weet eigenlijk niet of jij een woordmens bent, of dat wel het goede woord is. Ik denk wel dat je woorden gezocht hebt om te kijken naar je lichaam. Die maken dat je zelf begrijpt wat je ziet. Maar dat stuk heb je dus al. Er zijn nog andere deuren.’
‘Ik had het kunnen denken…’
‘En eigenlijk ben ik gewoon dicht bij je, en ik dans graag. En ik loop niet weg. Sommige dingen zijn simpel.’
‘Mag ik ook gewoon even kijken terwijl jij danst?’
‘Dat mag, maar ik wil met jou dansen. Alsof we alle tijd hebben.’
‘Als je zoiets zegt, is er iets in mij dat mij zegt dat dat niet kan kloppen.’
‘Zie je nu dat het goed is om soms de woorden te laten evaporeren?’
‘Dat is een mooi beeld. Ik zie het voor me, of in me.’
‘Trouwens, het is ook wel hoog tijd dat we iets eten. Ik heb honger.’
‘Zal ik iets lekkers voor je maken?’
‘Nee, we gaan samen koken.’
‘Je bent streng vandaag.’
‘Het werd eens tijd dat we werk gingen maken van jouw opvoeding.’
‘O jee.’
‘Je beseft nog niet half wat je nog te wachten staat.’
‘Ik besef dat ik dat niet besef.’
‘Komaan, de keuken in.’

24 november 2018

Ergens tussen handen en rouw

Iets in het begin van de week. Iets bij het einde.

En ergens halverwege, mooie muziek.

Terwijl je schrijft, hoor je de muziek van het concert.

Bij het begin.

Je fietst naar daar. Het is de tweede keer voor jou. Een tweede kleine overwinning. Straks zul je op die tafel liggen. Voor  twee uur. Je kunt dus alleen maar daar zijn. En je weet dat dat goed is voor jou. Toch is het spannend en ben je een beetje bang. Al weet je niet goed waarvoor.

Je ligt daar met niets anders dan jezelf. Het komt erop neer dat je jezelf uit handen geeft, in handen.

(Het is een ander soort verwarring dan de vorige keer, voel je meteen.)

De handen zijn als een reis, langs jouw landkaart, die ook de tijd in zich draagt. Je probeert de reis te volgen langs de binnenkant van je huid. Zo beweeg je mee. Alle plekken. Je ziet veel.

Zo zie je alle plekken waar je huid hard lijkt, of gewoon op de vlucht, zoals het altijd was. Misschien zie jij dat alleen, is het daarom niet zo, van de buitenkant gezien.

En je voelt hoe de bewegingen je verbinden, alsof je één zou kunnen zijn.

En je voelt schaamte. Niet omdat je daar zo ligt. (Lelijk was je toch al, zegt een stem.) Misschien maak je niet eens een deuk in de ruimte. Het zijn andere deuken, en ze lijken nu allemaal zichtbaar. Je kunt alleen hier zijn nu, uit handen, in handen. Je ziet even te veel tijd in je landschap. Maar het is goed, dat weet je.

Nadien zul je een beeld zoeken, voor dat wat je niet begrijpt. Misschien is er een beeld van een rivier, die traag stroomt. Door hier te zijn, alleen hier, uit handen, in handen, kun je zien dat de rivier er is, bijna dichtbij. Door hier te blijven zul je alle deuken zien, en zul je misschien ooit de rivier kunnen zijn. Dat alles is nog aan de andere kant van de woorden.

Je probeert er iets van te zeggen. Je slikt de tranen door, die komen later wel weer.

Een beetje verlegen. En heel dankbaar. Misschien zie je iets dat op jou wacht.

En halverwege, dat concert. Je houdt van het zachte aanraken van de snaren in het eerste deel. De stem die rustig laveert. Alsof de dingen zijn waar ze moeten zijn. Voor je vertrekt ga je nog even iets zeggen aan de zanger.

Bij het einde.

Je gaat achteraan in de zaal zitten. Iets in je weet niet helemaal zeker of je hier mag zijn, wie weet neem je wel te veel plaats in. Maar je wou er zijn, dat wist je.

Je hoort de verhalen van ouders die een kind verloren. De verhalen en de muziek schuiven in en uit elkaar. Ze zijn rustig en droef tegelijk. Ze zijn er vanzelfsprekend. Rouw die breekbaar is en ook een opgeheven hoofd heeft. En ze zijn groot.

Het is mooi dat je die verhalen zomaar mag horen. (Iets in je vraagt zich nog steeds af of je niet te veel plaats inneemt. Een beetje.)

Je luistert en kijkt. Je ziet de verhalen. Ze zijn groot. Het is helemaal niet erg dat ze groot zijn. De dood is in het leven, dat inademt en uitademt. En je weet nooit zeker waar het ene in het andere kantelt, en nog minder waarom.

Er is een stukje van dat groot zijn dat bij jou ligt. En je voelt schaamte. Omdat je dat stukje van jezelf ziet, ergens in je lichaam of ergens in de ruimte tussen die stoel achteraan en de verhalen vooraan. Iets over de kinderen die niet in jouw leven zijn. In de verhalen daar is er zoveel ingedikt verdriet, zoveel aanwezige liefde in die afwezigheid. Dat kinderen er zijn, dat ze kunnen weggaan uit een leven, dat verdriet en die liefde, ze horen bij dezelfde adem. En iets in jou zegt dat jij niet bij die adem kunt komen, wat je ook doet. Misschien is dat niet zo erg. Je kwam om te luisteren, niet om jezelf tegen te komen. (Misschien nam je toch nog te veel plaats in, fluistert een stemmetje de laatste keer.)

Je maakt kennis met de vrouw die net daarvoor op dat podium zat. Het is alsof je dat al eerder deed, ook al is het de eerste keer.

In de nacht die volgt op die avond word je ergens wakker, misschien wel halverwege. Beelden schuiven door je hoofd, je lichaam lijkt onrustig. Tot het beeld van de rivier komt. Eerst zie je dat beeld voor de handen. Daarna zie je hetzelfde beeld voor de verhalen over de rouw.

Misschien is er ook een rivier. Een rivier van traag verdriet. De oeververwarring kan er eigenlijk alleen maar zijn omdat je de rivier ziet. Iets in je zegt dat jouw verdriet oneindig veel kleiner is, betekenisloos tegenover het andere. Een ander iets in je zegt dat die vergelijking tot niets leidt, dat het zo niet werkt. Iets in jou fluistert dat de rivier je tegelijk dicht bij het grote verdriet kan brengen dat in je huid rust en tegelijk kan helen in de stroom.

Misschien zie je iets dat op jou wacht.

18 november 2018

En ook eenzaam

Het lijkt langzaam november te worden. (Het is november.)

De dagen schuiven voorbij. Iets is veranderd, ergens in je lichaam. Je weet niet zeker wat het is. Iets tussen een hierzijn en een daarverlangen.

Je denkt aan mensen aan wie je zou willen zeggen dat je aan hen denkt, dat ze belangrijk zijn in je leven. Misschien weten ze het wel.

Dingen die waren blijven liggen. Heel langzaam komen ze een beetje in orde. Hoopjes verleggen, elke dag.

(Je buik heeft een eigen tempo, zoals steeds.)

Je verplaatst de afspraak waar je al een tijdje naar uitkeek. Gelukkig gewoon eerder op dezelfde dag. (Iets tussen zenuwachtig zijn en in je hoofd een beetje klaar zijn. Weten dat het goed is voor je, al weet je dat nog niet, of zoiets.)

In de winkel het boek gaan zoeken waarvan de titel op het kleine briefje staat dat je van het meisje kreeg. Je legt het in de handen van de post.

Een lijstje met planning voor de volgende weken. Om een of andere reden maakt het je gelukkig.

Je werkt aan de transcriptie van de speech van die boeiende Zweed. Het lag al een tijd te wachten. Zowat een hele dag alleen maar daarmee bezig. Overzichtelijk fijn.

Een vrije dag, die goed gevuld is.

Een mooi gesprek. Weer over vliegtuigen. Je voelt je vereerd dat zij je wil komen interviewen. Eigenlijk heb jij meer vragen voor haar dan zij voor jou, denk je. Een gesprek als een geschenk.

Later. Een ander mooi gesprek. Je leert veel, weer. In een ruimte waar de dingen rustig en vanzelfsprekend begrepen worden. Jij beschermde hen, maar wie beschermt jou? Dat zegt ze. Die zin blijft door je lichaam dolen.

Later. Je moet vertrekken naar een andere stad voor een lezing. Je zou het ook wel fijn vinden om gewoon thuis te blijven, en langzaam in de avond te dalen. Je stapt naar de trein.

De jonge mensen in de andere stad onthalen je warm. Je vertelt. (Weer over vliegtuigen. En over hoop.)

In de trein terug kun je in een vers boek beginnen. Mmm.

Een andere dag. Je werkt de transcriptie af. Het is fijn, dingen afwerken.

Een gesprek. Je leert weer veel. (Ideeën en beelden tollen door je hoofd.)

Na de avondvergadering heb je lichte hoofdpijn. Iets is genoeg geweest voor deze week. Je praat nog na met een dierbare vriendin. Je bent blij dat ze weer genezen is. Het verjaardagscadeau dat je voor haar bedacht wordt toegelicht.

Een andere dag.

De boodschappenronde. Bijpraten met je maatje. (Het kopje koffie omver stoten. Een minder omstootbaar kopje krijgen. Het leven vordert langzaam.)

Een gesprek. Je leert weer veel, denkt na. De gemberthee doet je goed.

Je schrijft (met enige schroom) een berichtje naar iemand die je een tijdje geleden leerde kennen. Hij heeft pas een nieuwe plaat uit, ze is mooi. Alsof je door die plaat zomaar een wereld mag binnenwandelen waar je anders misschien niet zou komen of die je niet zo zou gezien hebben. en hoe de woorden daar werken.

Een theatervoorstelling, met een dierbare vriendin. De lijntjes van woorden vallen als puzzelstukjes in elkaar. Een verhaal over eenzaamheid, dat langzaam dieper binnendringt.

Bij het einde van de voorstelling duurt het even eer de mensen in het publiek applaudisseren. Na het laatste applaus wordt het nog een tijdje helemaal stil in de zaal. Iedereen blijft nog even zitten. Een mooi moment.

Een warm gesprek nadien. Iets over kinderen, ook.

Zondag poetsdag, dutdag, leesdag, schrijfdag.

En je lichaam kijkt uit naar iets van de maandag.

11 november 2018

Beiaardtranen

Het is de dag van de inhuldiging van de vredesbeiaard in jouw stad. Dat moment wil je niet missen, om allerlei redenen.

Toen je het eerst hoorde dat de beiaard er zou komen, een samenwerking tussen jouw stad, Leuven, en de Duitse stad Neuss, was je meteen hevig ontroerd door het project. De geschiedenis van je stad. De vreselijke gebeurtenissen uit de Eerste Wereldoorlog. De archivaris van die Duitse stad ontdekte dat een regiment uit zijn stad betrokken was bij wat er in Leuven gebeurde. Zo kwam het op gang. In de oorlog waren de klokken verloren gegaan, gesmolten door een grote brand in de kerk waar ze naartoe waren verhuisd. Nu, honderd jaar na het einde van de oorlog, zijn de klokken terug, exacte kopieën, op de plek waar ze vandaan kwamen, in de toren van de abdij net buiten de stad.

Je droeg een steentje bij aan de fondsenwerving, en dat voelde meer dan goed.

Je zag de beelden van de klokken die arriveerden. Ze waren gegoten in dezelfde gieterij waar je ooit met je vader kwam. Hij was ook beiaardier. Dezelfde gieterij die ook een nieuwe klok goot waar de beeltenis van je vader op kwam, en die ondertussen in de kerk hangt waar hij de klokken bespeelde.
Je zag de kinderen die vol verwondering naar de klokken kwamen kijken.

En nu zit je in de grote tent, te wachten tot de plechtigheid begint. Er zijn veel mensen. Ze zijn allemaal erg dichtbij, op die kleine stoeltjes. Je bent al een beetje zenuwachtig en gevoelig nog voor het begonnen is.

Je ziet de beelden, je hoort de toespraken, je ziet de foto’s en het filmpje.

En het raakt je nog meer dan je verwacht had.

De verhalen in het Duits. In enkele zinnen wordt gezegd wat er toen gebeurde, wat de aanleiding was, welke mythes propaganda waren. Het is alsof de geschiedenis zich ineens neerlegt. Het verhaal van je burgemeester, die erop wijst dat eerder in de geschiedenis die Duitse stad zelf in de as werd gelegd, door legers waar misschien wel Leuvenaars bij waren. Een ijzingwekkende parallel.

De slottoespraken van beide burgemeesters. Iets over de vloek van het nationalisme. Iets – het kwam ook eerder al aan bod – over de Europese droom en wat die zou moeten zijn.

(Hopelijk vallen voor de mensen naast en rondom je je tranen niet al te zeer op.)

Zoveel dingen lijken samen te komen.

Je voelt Europa, in je hart, waar het altijd is. Waar het nog altijd een grote emotie is. Ineens is het zo dichtbij. Het is zo mooi, te zien hoe mensen van hier en daar, allemaal van na de oorlog, elkaar even kunnen vasthouden in de pijn van generaties geleden. Even zie je hoe je wonden kunt helen. (En hoor je tegelijk in de toespraken hoe kwetsbaar dat allemaal is, hoe snel je weer alles kunt verliezen.) Het is moeilijk om erover te praten, dat wat je voelt in je hart, het is zo groot. En nu mag het zomaar zijn.

Het voelt alsof je ineens ook een beetje meer bent dan enkel maar een inwijkeling in je stad (ook al woont die al langer daar dan in het geboortedorp). De geschiedenis van die oorlog in je stad heeft je altijd erg geraakt. Maar tegelijk speelden de verhalen van je grootvader over diezelfde oorlog zich af op een andere plek dan hier. Misschien ben je iets meer van hier geworden (zonder minder van daar te zijn).

En er is de beiaard natuurlijk. Alsof je om een of andere reden hier moet zijn, alsof je iets of iemand moet vertegenwoordigen. Je zou het niet goed kunnen uitleggen hoe het juist in elkaar zit. (Even denk je wel dat je het fijn zou vinden om aan hem te laten zien hoe jouw naam op het bord staat met alle namen van de ondersteuners. Ook al maakt de dood dat onmogelijk.)

De plechtigheid is voorbij. Iedereen komt naar buiten. Mensen wachten op het geluid van de klokken.

Je hoort de nieuwe beiaard. Hij klinkt zo mooi. Je hoort meer dan wat je hoort, dingen van hier en ginder, van nu en toen, en ook van ooit.

Je zou aan de Duitse aanwezigen willen zeggen dat je dankbaar bent dat ze hier zijn, dat ze je de kans geven dit alles mee te mogen maken. Een beetje verlegen spreek je de mevrouw aan die schepen is in die Duitse stad. Je zou willen dat je Duits nog veel beter is, maar je wilt vooral niet in het Engels praten. Dan maar met enkele fouten erin.

Wanneer je vertrekt is het of er iets in je veranderd is, al weet je nog niet wat dat is.

Dankbaar.

10 november 2018

Gelukkig is Bach er nog

Soms doet alles pijn. Misschien heeft je lichaam gewacht tot het tijd was, pijntijd. Het komt er dan op aan dat wat onder je huid ligt te laten meetrillen. De muziek mag jou annexeren dan.

Soms kun je al eens teleurgesteld zijn in een deel van de mensheid. Soms zie je hoe anderen je dromen neerhalen, in kleine dingen. (Soms heb je waarschijnlijk ook te veel of te dromerige dromen, dat zou best kunnen.) Alleen al denken aan Bach kan dan, na een tijdje rondzwalpen in wanhoop, ervoor zorgen dat je de weg terug uit het bos der duisternis kunt vinden.

Soms sta je te praten, tijdens de pauze van een conferentie. De gesprekken in de marges blijven je net iets meer bij dan de rest van het programma. Je probeert iets uit te leggen. Je ogen schieten vol. Misschien zou je het op zo’n moment willen voorstellen. Gewoon even gaan luisteren naar die muziek.

Soms is het antwoord eenvoudig als iemand je vraagt wat het leven is. Luister naar dat ene stuk, kun je zeggen. Alles is er. Verlangen, verdriet, eenzaamheid, hoe het leven zich opricht, hoe het zich neerlegt, hoe de dingen terugkeren. Het is er, je moet alleen maar kijken naar de muziek.

Soms, onderweg naar de trein, denkend aan iets dat gebeurde, zie je ineens hoe dat het grote verdriet raakt. Ineens is het zichtbaar, door een scheur in de aarde. Het is zo groot. Je probeerde het voor te blijven, steeds een beetje op de vlucht. Dat beeld zie je in die ene seconde. En dan hoor je de muziek. Die weet alles, heeft alles gezien.

Soms hoop je dat het genoeg zal zijn. Alleen maar luisteren. Soms is het alles, en meer.

Soms, diep in een koude en eenzame nacht, kun je denken aan de zee. En aan Bach. Weten dat Bach er is, het is als weten dat je terug thuis zou kunnen komen.

Soms is het genoeg om te kijken naar de platenkast. Soms ga je daar gewoon staan. Het is als kijken in je hoofd en de richtingen zien waar de mensen wonen die je lief zijn. Ineens ben je niet meer op de dool. Ze zijn er, daar of daar. Ze zijn er. Alleen al kijken en zien dat de muziek daar staat, aanraakbaar, het kan genoeg zijn.

Soms kijk je naar de partituur op de piano. Je begint te spelen. En het is als hoe je lichaam verandert wanneer je zingt, hoe je adem dat doet.

Soms moet Bach even wachten. Dat is niet zo erg. Hij blijft. Het is wat je verlangt, dat er dingen zijn die blijven. Hij blijft bij je.

Soms verdwaal je in het leven, zou je zo uit de dingen kunnen vallen. Je zou ineens kunnen beseffen dat je echt niet weet waar je naartoe moet.

Soms weet je waar het niet goed is voor jou om te zijn. Je lichaam wist het al, je besefte het alleen nog niet. De plek waar Bach niet is, daar moet je wegblijven.

Soms zijn er dingen die je leegzuigen, alsof iets je vacuüm zou willen trekken. De muziek brengt je adem terug.

Soms raakt Bach niet bij je binnen. Je weet dat het de volgende keer anders zal zijn.

Soms sta je iets te vertellen aan iemand. Een verhaal over kanker, en hoe bang je ineens kunt zijn dat iemand anders het zou kunnen krijgen. Het verhaal vertellen is beter dan dat niet te doen.

Soms zou je willen dat iemand bij je is. Zonder huidverwarring. Om samen te luisteren, en te zien.


Soms is er een knoop in je rug.

Soms ben je doorwaadbaar. Ergens tegen de vijfde suite.

Soms zou je het durven. Zo lang onbewogen in iemands ogen kijken. (Zoals toen die keer toen je zat.) Je zou de tijd in jezelf overwinnen. De sporen. Bach is als een belofte. Dat je zou kunnen geheeld worden.

Soms zie je de muziek.

09 november 2018

Voor de stilte

Tijd voor de cellosuites, denk je.

Een intense week. En ook nog andere dingen.

Je kijkt naar de golven. Je denkt aan de zee. Je bent zee.

Je moet denken aan dingen die je zwaar vallen. Ze leren je iets over wat diep verankerd zit, in jouw zee waarschijnlijk. Eigenlijk is dat wel een mooie gedachte.

Je hoofd is hier, je ziet de dingen flitsen in je hoofd. En je bent ook daar, waar je naartoe gaat, door de zee.

Er zijn belangrijke verjaardagen. Iemand wordt een grote meid. Iemand wordt even oud als jij nu bent (en vanaf nu mag je haar daaraan herinneren, officieel, dus).

Het kaartje voor de grote meid moet op tijd op de bus. Al zal het waarschijnlijk veel later aankomen, maar de intentie was op tijd. Omdat jij zelf pas een dag te laat kunt gaan.

Een belangrijke dag. Je kijkt naar alle bewegingen. Flitsen in je hoofd. Iets met verdriet, ook wel. Gelukkig is je maatje altijd bij je. Deze avond is voor hem, dat had je aan jezelf beloofd. Je zou willen dat hij trots is.

Je zou hem iets willen vragen over moed.

Je denkt aan Mozes. Waar komt die ineens vandaan?

Je handen zijn een beetje koud. Zou een boterham met choco na middernacht nog helpen?

Een nacht waarin het lichaam zich nog niet wil neerleggen. (Met ergens ook nog tranen onderweg.)

(Je denkt aan iets dat zal komen, binnen een aantal dagen. Waardoor de zee in je lichaam weer zal bewegen.)

Een andere dag. Je bent een beetje hier, en ook al daar. Misschien is dat wel goed.

Je zoekt het cadeau voor de grote meid. Je aarzelt, zoals steeds, en weet dat je moet wachten tot iets zich aandient. Ineens zie je het, of ziet het boek jou, dat kan ook.

Je zegt aan de buschauffeur welke halte je moet hebben. Hij zegt dat hij geen haltes kent. (Een moment van lichte verwarring in je hoofd.) Je zegt dat je het wel zult zien, waar het is. (Hoop je.)

Eigenlijk zijn de twee tot een tijd geleden kleine meisjes allebei groot geworden, stel je vast. Ze ontroeren je diep. Maar je komt natuurlijk toch ook een beetje in het bijzonder voor de jarige grote meid, die nu echt geen klein meisje meer is. Ze is blij met het boek, zie je. Het plechtige moment van de grap is aangebroken. Jullie gaan samen aan de tafel zitten, waar de grap officieel wordt verteld. Ze begrijpt hem helemaal. Alsof het zo moest zijn van de kosmos. Je komt daarna nog alles te weten over de echte wereldproblemen, waardoor je nog iets meer begrijpt van de golven.

(Later slik je de tranen weg. Iets met ontroering.)

Je krijgt ook nog een schattig papiertje met daarop de naam van een boek dat graag zou gekregen worden door het andere grote meisje. Je houdt wel van dit soort heldere communicatie.

De bushalte voor de weg terug bevindt zich op een enigszins akelige plek waar voorbij razende auto’s zomaar je tenen zouden kunnen meenemen.

Het dekentje thuis warmt je op.

Een andere dag.

De meneer van de griepspuit is zoals elk jaar bijzonder hoffelijk. (Hij heeft ook het ambtenarenkeurmerk, ongetwijfeld.)

Tijdens de persconferentie zorg je voor de blikken, zo stel je vast.

(Je bent eigenlijk wel een beetje trots, besef je als je later weer naar huis loopt.)

Je had gewacht tot die ochtend op een onderwerp voor een stukje dat je moet schrijven, zoals elke maand. Het onderwerp komt uiteindelijk altijd naar je toe, soms pas op het laatste nippertje.

Iets over moed, dus. (Je begint er met enige angst aan, je weet niet goed waar de woorden je naartoe zullen leiden. Nadien denk je dat het misschien wel goed is dat sommige dingen geschreven zijn, of zoiets.)

En de volgende dag ga je naar iets van de stilte. (In dit geval na de storm.)

En dan moeten al die andere dingen nog komen.

03 november 2018

Falen voor gevorderden

Zoals altijd te vroeg vertrekken thuis op weg naar de winkel. Onderweg beseffen dat je daar zult aankomen nog voor de winkel open zal gaan. Trager fietsen. Niet goed in staat zijn om traag te fietsen. Te vroeg daar zijn en zien dat de winkel te vroeg open is.

Vaststellen dat een jeans die je al lang had eigenlijk een grote scheur heeft op een suboptimale plek. Toch nog enkele keren die broek aantrekken, beseffen dat sommige dingen toch verslijten. (Je bent niet goed in dingen die verslijten. Misschien heb je een existentiële circulaire predispositie.) Vaststellen dat je met de winter aan de einder toch misschien zult moeten overgaan tot de verwerving van een nieuwe broek, zo fair mogelijk. Je bent niet zo goed in het ongedwongen, alles volledig onder controle, binnenwandelen van een kledingwinkel. (Die mooie mevrouwen in die winkels zien er altijd zo professioneel uit.) Zelfverzekerd naar de mannenafdeling gaan, alsof je helemaal weet hoe dat moet. Na wat zoeken zien dat er enkele mooie jeansbroeken hangen. Merken dat je eigenlijk je bril mee had moeten brengen om op het kleine kartonnetje de maat goed te kunnen lezen. Na wat gedoe beseffen dat jouw maat er niet bij is. Je afvragen of dat een vraag is die je mag stellen aan de mooie mevrouw beneden, of een jeans in jouw maat nog binnenkomt. In het kader van ‘dapper voor beginners’ dat toch maar doen. En er meteen bij zeggen dat dat waarschijnlijk wel niet het geval zal zijn, je zo indekkend. De mevrouw is vriendelijk, zegt dat je op de webshop moet kijken om te weten wat er in de winkel is. Die boodschap niet helemaal goed begrijpen. Kun je niet gewoon in de winkel zien wat er in de winkel is?

In een andere faire winkel toch nog een broek vinden. Onderweg daar naartoe was je al aan het twijfelen. Hoewel mensen die de onverklaarbare neiging zouden krijgen om op jou te gaan liggen zouden zeggen dat je van het benige soort bent, met relatief gezien weinig zachte plekjes, denk je dat je misschien – benig of niet – toch te hoog schoort qua dik gat. Misschien denk je gewoon breed, sta je lateraal in het leven. Je blijft ondertussen lichtjes dromen van een warme trui met felle kleuren. Wie heeft er ooit bedacht dat alles zo saai moet zijn. Een mooie trui zou jouw universele saaiheid kunnen verdoezelen, wat een bijdrage aan de mensheid zou zijn.

(De hele tijd iets voelen knagen dat tot verdriet aanzet. Niet goed weten hoe je dat met een of andere zwierige intellectuele pirouette achter je zou kunnen laten.)

Door een of andere gebeurtenis in de loop van oktober sta je enkele maanden achter, zo lijkt het wel, met nuttige dingen in huis. Dingen die je het gevoel zouden geven dat je er echt bent, dat je soms zomaar tijd mag verliezen. Enkele dingen doen in het kader van het heroveren van het huis. Zoals het aanslepen van nieuwe stapels nog te lezen boeken. Het idee dat je zo plekken in huis haalt waar je naartoe zou kunnen gaan en waar je lichaam zachter wordt. Door de inhaaloperatie tegelijk nog vier miljoen dingen zien die je zou moeten doen in het huis.

Het boek dat je pas enkele dagen eerder kocht is al bijna op. Je in het warme hoekje in de kamer terugtrekken. Gulzig het boek opschrokken. Eigenlijk ook wel een beetje omdat je wilt dat het uit is. Waarmee je ook het gevoel hebt dat je eindelijk weer een boek uit hebt kunnen lezen. Daarna een stapeltje gelezen boeken verplaatsen naar de al overvolle boekenkast in je slaapkamer. (Onderweg nog geconfronteerd worden met enkele dingen uit dat lijstje van vier miljoen.)

Rusteloos door de kamer bewegen. Misschien moet je ook nog die twee resterende boekenbonnen inzetten. Zo zou je nog eens buiten komen. Denken dat je helemaal geen zin hebt om naar buiten te gaan. Zeggen dat het heel goed zou zijn voor jou om nog even de stad in te gaan. Het dan toch maar doen, in het kader van de (immer falende) zelfopvoeding.

(Een of ander groot verdriet loopt met je mee. Alles doet pijn. Dat zal wel een of ander goed teken zijn. En ook oer.)

In de winkel staan aarzelen tussen de stapels boeken. Uiteindelijk een keuze gemaakt. Vaststellen dat een van de twee boekenbonnen die je bij je hebt over datum is. Die niet meteen subtiel laten verdwijnen, en toch maar vragen aan de boekenmevrouw of die misschien, eventueel, het zal wel niet, is niet zo erg hoor, nog geldig zou zijn. Via de computer kan ze contact maken met het boekenbonnenuniversum. Een of andere kabouter daar kan haar inlichten dat de bon nog geldig is. (Waardoor jouw onmiddellijke standrechtelijke executie wegens het niet tijdig inzetten van een boekenbon nog net kan worden vermeden.) Je zegt aan de mevrouw dat het jouw lucky day is.

Nog eens proberen om je zus te bellen. Ze is er weer niet. Er wacht een groot verhaal in je hoofd, opgespaard, of zoiets.

(Iets lezen over trauma’s. Iets begrijpen over trauma’s.)

Het koken op een zaterdagavond verloopt volgens relatief voorspelbare paden. Er zijn veel facetten aan de universele saaiheid. Terwijl ook nog even de boodschappen van die ochtend netjes op hun plaats leggen in de kast en de ijskast. Er zijn ongetwijfeld miljarden mensen die onmiddellijk na het winkelen alles meteen op de juiste plek leggen, in netjes geordende, volledig schoongemaakte kasten. Bij jou kunnen er soms wel enkele uren tussen zitten, wat natuurlijk volstrekt onaanvaardbaar is. Tijdens het koken merken dat je eigenlijk best wel zin hebt in wat je staat te maken. Terwijl is er op de televisie een of andere serie bezig. Af en toe ga je van dichterbij kijken, om volstrekt intellectuele redenen.

(Iets knaagt onder je huid. Je weet wat het antwoord is. Denk je, tijdens de afwas.)

Misschien is het wel tijd voor een romantische film. Onder een dekentje. 

02 november 2018

Intens

Je kijkt een beetje uit naar de week. Eerst dienen zich nog enkele klippen aan. Daarna zou het zowaar een beetje vakantie kunnen worden.

(Misschien heb je dat niet zo heel slecht gedaan, zegt een stemmetje ergens in je achterhoofd. Heel even, voor je het weer wegduwt.)

Aan je bureau. Rustig de dingen ordenen. In volgorde zetten. Om een of andere reden maakt het je heel gelukkig, dingen die overzichtelijk zijn.

Een meneer van de krant belt. Of je een opiniestuk zou kunnen schrijven. Waarover? Iets over minder vliegen en het precariaat dat koffers moet stapelen in de buik van een vliegtuig. Tegen wanneer? Min of meer tegen het einde van de namiddag. Oeps. Dat je je best zult doen, zeg je. Het stuk is weg. De meneer belt nog even. Of je ook een foto door kunt sturen.

Een andere dag, tijdens een vergadering. Je ziet berichten binnenkomen. Blijkbaar hebben sommige mensen je stuk gelezen in de krant.

Een mevrouw van de radio belt. Of je in de uitzending wilt komen praten over je stuk in de krant. Je hoeft niet helemaal naar Brussel te gaan, zegt ze. Het kan vanuit de speciale studio bij jou in de stad.

Je zit in het kleine kamertje te wachten tot het tijd is voor jou in de uitzending. Een grote microfoon. Een scherm met de radiomevrouw aan het werk. Ineens is ze in jouw hoofdtelefoon. Ze zegt dat jij haar kunt zien maar zij jou niet. En dat er een interval is tussen wanneer zij de dingen zegt en wat je op het scherm ziet. Ze zegt dat ze even zal wuiven, wat je enkele seconden later inderdaad ziet. Het muziekje is voorbij. Het gesprek begint. “U schreef het opiniestuk waar we allemaal op zaten te wachten.” Zo begint ze. Je kijkt even achter je. Het is toch iets gemakkelijker om in het echt bij iemand te staan en te antwoorden op vragen.

Je loopt weer naar huis in de regen.

Zomaar thuis zijn, tijd hebben. Heel voorzichtig. Je droomde ervan, wekenlang, eigenlijk.

Boodschappen. Dingen inhalen, heel langzaam, die al lang waren blijven liggen. Zoals eindelijk dat horloge vervangen. Nog een laatste reeks dingen afwerken. En dan leg je je neer. (Tot er toch nog een telefoon komt.)

(Je hebt een beetje schrik van die verandering. Je kijkt naar je lichaam, wat het met je doet.)

Een andere dag. Doen alsof het een zondag is.

Enkele klusjes nog. En dingen die je nu in je hoofd kunt toelaten. Je vraagt een afspraak voor de massage, waarvoor je een cadeaubon kreeg van een dierbare vriendin. Het idee alleen al maakt je voorzichtig gelukkig.

Een plekje in de hoek van de kamer. Zomaar aan een vers boek beginnen.

(Een stukje over scheuren. Het is moeilijk. Misschien begrijpen sommige mensen wel wat je bedoelt.)

De generator onder je appartement springt aan en blijft lang draaien.

De nacht verwart.

Vroeg opstaan om de vuilniszak buiten te zetten.

De trein nemen om naar een boekhandel in een andere stad te gaan. Je had nog altijd een boekenbon op te maken.

(Je stuurt een berichtje om te zeggen dat je aan iemand denkt.)

Op weg naar huis nog even langs de platenwinkel. De Deluxe Edition van de Bootleg Series, nummer 14. Alleen al de doos vasthouden voelt spannend aan.

Thuis nog even jezelf op de proef stellen. Genot uitstellen, een van je kerncompetenties.

Je luistert dan toch. Wat je hoort, geeft je letterlijk koude rillingen. Meer dan intens. Je luistert met open mond. Alsof je die nummers die je zo goed kent helemaal voor het eerst hoort.

Tijd om te gaan liggen. Je ziet een film over een bos waar mensen gaan sterven. Het hoofdpersonage vindt iets van zichzelf terug en kan het bos verlaten. Iets over schuldgevoelens.

(Soms komt de wereld van daarbuiten even binnen. Je lichaam verkrampt telkens een beetje. Misschien werkt de vakantie wel.)

Het verse boek is al bijna op. (Mmmm.)

Je denkt aan verhalen.

En ook aan Simple Twist of Fate

01 november 2018

Traag vallen

‘Misschien ben ik wel een beetje bang.’
‘Waarvoor?’
‘Het is alsof ik zou kunnen scheuren, misschien.’
‘Zomaar?’
‘Nee. Het is alsof ik heel voorzichtig van de ene kamer in mezelf naar de andere zou moeten kunnen gaan. En als iemand me ergens tussenin zou aanraken, zou ik misschien wel kunnen scheuren.’
‘Ik denk dat dat niet zal gebeuren.’
‘Nee, waarschijnlijk niet. Maar het is alsof mijn lichaam niet goed weet hoe het moet. Er is altijd een soort niemandsland in jezelf. Je weet dat het daar is, maar het blijft vreemd.’
‘Je weet wat er is, en je kent de weg. Misschien is dat wel genoeg.’
‘Met het ouder worden is het alsof ik mijn lichaam beter kan observeren. Van binnenuit.’
‘Alleen jij zult zoiets zeggen. Met dat hoofd van jou.’
‘Misschien wel. Het verwart me als je dat zegt. Maar misschien heb je wel gelijk.’
‘Geef me je hand maar even.’
‘Mag dat wel?’
‘Onnozelaar.’
‘Het goede nieuws is dat ik weet waar ik zou willen zijn, waar het goed is voor mij. Iets in mij weet het al, en ik kan het ook zien.’
‘Misschien is het voor iedereen wel een beetje ingewikkeld, niet alleen voor jou.’
‘Waarschijnlijk. Het is misschien ook helemaal niet erg. Ik heb alleen de indruk dat ik in zo’n momenten goed kan zien wat er in mijn lichaam geschreven is.’
‘Dat is een beeld dat je vaak gebruikt.’
‘Met dat beeld begrijp ik het ook beter, en is het minder vreemd of zo.’
‘Ik ben soms ook wel eens bang dat ik ga scheuren, eigenlijk.’
‘En hoe gaat het dan over?’
‘Traag. Als iemand me heel voorzichtig aanraakt, drijft het langzaam van me weg.’
‘Het is wel mooi, als jij dat vertelt. Misschien is het wel gewoon de herfst in je lichaam, die plek. Daar waar je de dingen ziet kantelen.’
‘Dat is een mooie gedachte.’
‘Ik denk trouwens dat jij dat beter kunt.’
‘Denk je dat? Misschien vergis je je wel.’
‘Het heeft iets te maken met uit handen geven. Ik ben het nog aan het leren.’
‘Weet je, het is zo gemakkelijk om met jou te praten.’
‘Ja?’
‘Ja. Het is rustig, en jij ziet alles. Alle woorden, ook al zijn ze niet gezegd.’
‘Soms kan ik zo verlangen naar woorden. Trage woorden.’
‘Ik denk dat jij soms naar iets anders verlangt dan naar woorden.’
‘Waarschijnlijk, misschien.’
‘Het was mooi, hoe je vertelde over dat kind. Hoe je het wou kunnen beschermen.’
‘Het was ook zo. Het is zo’n gevoel dat me kan overrompelen soms. Vind jij het niet moeilijk, dat je dat niet altijd kunt, iemand beschermen?’
‘Ja, heel moeilijk. Maar je leert het wel een beetje om eraan te wennen.’
‘Ik denk dat ik er niet echt aan wen, integendeel.’
‘Maar je doet het wel, beschermen. Meer dan je denkt.’
‘Ik weet dat niet, jij zegt dat altijd.’
‘Geloof me nu maar.’
‘Wie weet. Overigens, wat zou je denken van warme chocolademelk?’
‘Mmmmm.’
‘Ik begin er meteen aan.’
‘Wacht nog heel even. Hier.’
‘Ik zal mijn best doen.’
‘Dat was het verkeerde antwoord.’
‘Gelukt!’