30 juli 2019

Memories of the Future

Elk verhaal raakt een ander verhaal, wordt een ander verhaal. Je herinnert je je eigen verhaal (of je denkt dat je dat doet), je maakt je eigen verhaal, je bent je eigen verhaal. Misschien herformuleer je jezelf in de tijd, telkens opnieuw. Je bent het verhaal dat je over jezelf vertelt. En in die identiteit ben je misschien meer onvatbaar en gefragmenteerd dan je zelf zou willen. Een roman die je niet de illusie geeft dat je rechtlijnig en relatief eenduidig een persoon zou kunnen beschrijven die op zich ook relatief omschrijfbaar en aflijnbaar is zal zelf meervoudig en meerlagig zijn. Dat klinkt misschien allemaal nogal abstract en hoogdravend maar in de schitterende sprankelende roman Memories of the Future (vertaald als: Herinneringen aan de toekomst) van de Amerikaanse schrijfster Siri Hustvedt gebeurt het allemaal. In een interview omschreef zij de vorm van dit boek als een soort origami, en dat is eigenlijk wel een interessant beeld.

In zekere zin zou je kunnen zeggen dat dit boek bestaat uit drie boeken (ook te onderscheiden in lettertype. De persoon die het woord neemt, een schrijfster, SH, waarvan je vermoedt dat die enigszins lijkt op Siri Hustvedt, ontdekt bij het opruimen van het appartement van haar moeder een notitieboekje van haar jongere zelf. De schrijfster is ondertussen over de zestig, maar komt via dat schriftje terug terecht in de periode eind van de jaren zeventig. Toen kwam ze als jong meisje uit Minnesota aan in New York. Ze had het aanbod om een jaar later aan de universiteit te beginnen, maar wou eerst nog een jaar zichzelf als artiest ontdekken, voelen of ze een boek kon schrijven en de grote wereld leren kennen. Het derde boek is de aanzet van wat die eerste roman zou gaan worden.

Misschien heb je in het nu veel herinneringen blijkbaar niet meer aan wie je was toen, of kun je je alleszins niet meer verplaatsen naar hoe je toen in het nu was, met de kennis die je toen had, het lichaam dat je toen had. Het lezen van je dagboeknotities van toen haalt jezelf – bijna als een soort andere persoon – naar je toe. Vanuit het standpunt van het nu kun je reflecteren over de werking van het geheugen, de manier hoe je in de loop van je leven tijd ervaart, hoe je dingen herinnert in je hoofd of in je hele lichaam. Die verschillende teksten reageren op elkaar, bewegen zelf. Zo zie je dat die eerste roman in wording zichzelf een beetje vastrijdt en dat het gewicht van de beleving van die jonge vrouw verschuift naar het dagboek.

De jonge vrouw gaat wonen in een klein appartementje. Het is er allemaal een beetje krottig, maar ze voelt zich vrij. Met een groepje gelijkgestemde creatieve zielen verkent ze de grootstad. De hoofdpersonages uit haar boek – een soort experiment dat verwijst naar Sherlock Holmes (SH) – vinden hun weg niet in hun eigen verhaal. Het mannelijke hoofdpersonage wordt overvleugeld door het vrouwelijke personage. Het verhaal in dat boek lijkt zijn eigen noodzakelijkheid niet te vinden. In het echte leven is de jonge vrouw veel meer bezig met de stem van haar buurvrouw. Door de dunne muur hoort ze die buurvrouw in eindeloze tirades bezig. Ze luistert, met een stethoscoop, en probeert de woorden te noteren. Ze hoort een tragisch en mysterieus verhaal waar ze geen greep op krijgt. Wat is waarheid, wat is fictie? Wat is ‘normaal’, wat is min of meer verstoord?

De jonge SH heeft een heel akelige ervaring met een brutale zelfingenomen kerel die haar bijna verkracht. Dat element werkt als een soort catharsis in het boek. Ze maakt kennis met de wereld waarin haar buurvrouw beweegt. Ze gaat naar zichzelf kijken, observeert hoe het trauma werkt in haar lichaam. Ze zoekt naar sporen die haar maakten tot de ‘wachtende’ vrouw die onbewust niet gewapend bleek tegen allerlei vormen van zelfgenoegzame neerbuigende mannelijkheid.

Door de wisselwerking tussen de teksten komen zo thema’s naar boven drijven. De wijze waarop de woorden, de stemmen, de werkelijkheid, de intelligentie, de lichamelijkheid van vrouwen op allerlei manieren wordt gezien als minderwaardig of gevaarlijk of vloeiend wordt zichtbaar. Dat gebeurt niet op een pamflettaire of eendimensionale manier. Je voelt het als lezer in de tekst hoe de woede toeneemt. Je construeert de bewustwording mee. Wat eerst vanzelfsprekend leek, is dat na een tijd niet meer. (Het ene verhaal is een ander verhaal geworden.) Cruciale momenten worden daarbij erg pakkend beschreven. De sluipende onveiligheid en agressie van de aanranding, de vervreemdende vaststelling dat je lichaam bevriest en zijn eigen overlevingsstrategie zoekt schijnbaar los van je redelijke hoofd, die dingen ervaar je heel lichamelijk. De manier waarop SH op een later moment tijdens een etentje een arrogante en pedante man op een vlijmscherpe manier afmaakt met Wittgenstein als een soort filosofische mitrailleur is dan weer hilarisch.

Het boek beweegt tussen genres en registers en perspectieven. Dat wat je zou verwachten als een ‘roman’ vloeit over in filosofische en culturele reflecties die dicht bij een essay komen of bij beschouwingen over de werking van het geheugen. De codes die horen bij wat een dagboek is of wat memoires zouden zijn worden ook in vraag gesteld. Je kunt niet na de feiten ellenlange mono- of dialogen letterlijk reproduceren in een dagboek of in een herinnering. (Wat we voorstellen als een ‘realistisch verslag’ of een ongefilterde weergave is in zekere zin ook een vorm van fictie.) Soms is het de schrijfster SH die spreekt in het nu. Een aantal biografische elementen van de echte Siri Hustvedt lijken overeen te komen met hoe de schrijfster zichzelf omschrijft, maar sommige ook weer niet. Soms hoor je een vertelster, die rechtstreeks de lezer aanspreekt, en zo ook de codes in beeld brengt van hoe literaire verhalende teksten werken. De focus verandert ook constant, soms nauwelijks merkbaar. Van nu naar toen, van ik naar zij. De schrijfster en de vertelster die naar het personage kijken. De personages uit de roman in de roman beginnen mee te spreken in de innerlijke dialoog van de jonge en de oudere SH. Al die dingen gebeuren op een heel subtiele en soms heel speelse manier. Het lijkt alsof de verschillende teksten in het begin van het boek meer gescheiden naast elkaar staan en dat ze naar het einde van het boek meer in elkaar overlopen, naarmate je ook de pulserende kracht van de toenemende kwaadheid voelt.

Siri Hustvedt heeft een immense intellectuele bagage die ze op een sprankelende manier verweeft met zinderend tekstplezier. Als lezer moet je wel elke pagina goed bij de les blijven. In de manier waarop al die kennis verwerkt wordt voel je niet zozeer de drang tot etaleren maar wel iets van een statement dat uit de hele compositie spreekt: een overwinning op allerlei mannelijke strategieën om de vrouwelijke stem te smoren. De grote kracht van Siri Hustvedt is dat ze dat alles doet in een roman die niet zwaar of instrumenteel aanvoelt maar integendeel zorgt voor een permanent leesplezier, bewegend tussen ernstig en diepgaand en vaak ook heel erg grappig. Het is alsof je in zowat elke paragraaf het spel van allerlei tekens en signalen kunt voelen. De vorm van het boek, met de verschillende tekstsoorten, komt helemaal niet geforceerd maar integendeel organisch en in zekere zin ‘echter’ over. Het stukje gekleurd origamipapier krijgt door het vouwen langzaam maar zeker een eigen vorm. Memories of the Future is een heel bijzonder boek.

28 juli 2019

Het druppelmeisje

Op weg naar een moment van aanwezig zijn voor iemand die afwezig is.

Hij is ook aanwezig. Hij zou 33 geworden zijn vandaag.

Toen je zijn moeder leerde kennen, was hij nog een klein jongetje. Zo zie je hem nog in je hoofd.

Het is een tweede verjaardag in afwezigheid ondertussen.

(Misschien ben je proactief al een beetje verlegen. Je hebt alleen jezelf bij, het lijkt zo weinig.)

De trein. (Boekmoment.) De bus. (Kijkmoment. Een merkwaardig verward landschap onderweg.)

En regen.

Je bent, zoals altijd, veel te vroeg daar.

Het is stil op dat grote terrein. Daar liggen de graven, hier zijn de strooiweides.

(Zijn foto staat er nog.)

Op het aangrenzende stuk staat een man. Hij voert een uitgebreid gesprek met een aanwezige afwezige.

Je wilt dat gesprek niet onderbreken. Je staat, beweegt zo weinig mogelijk.

In de dreef net achter je lijkt het harder te regenen.

(Je weet niet goed waar de doden zijn. Het is alsof je onbewust iets zoekt in de ruimte, om ze dichterbij te halen.)

(Die ene zin in dat ene gedicht van Kopland.)

Het rijtje knuffels, daar tegen de stenen rand. Ze zouden immuun moeten zijn voor de regen.

Ze zijn er. De moeder, de vriendin en haar dochtertje.

(Je voelt je groot en hoekig. Je rug zeurt.)

De regen ademt in en uit.

Het meisje ziet de knuffels.

(Er is hier nergens een hoek of zo, waar je beschut kunt staan, waar je ziet dat je dicht bij elkaar staat. Het is zo open.)

Kleine verhalen.

Of hij er is, hier, vraag je. Hij is er, zegt ze.

Of hij er altijd wel een beetje is, vraag je. Ja, zegt ze.

(Sommige levens zouden afgerond kunnen zijn. Sommige levens voelen zo afgebroken.)

(Je weet niet goed wat je met je handen moet doen.)

Het kleine meisje is zo levend. (En soms heel stil.)

Het meisje vangt de druppels op die van de paraplu van haar mama wegdruppelen.

Of er zo geen druppels verloren zullen gaan, vraag je. De paraplu is groter dan haar handen.

Je vangt aan de andere kant in je handen ook druppels op. Twee kommetjes met druppels.

Je biedt de druppels aan aan het meisje. Ze kijkt verlegen, doet niets.

(Misschien moet je sommige dingen soms wel loslaten.)

Je laat de druppels vallen. Ze verdwijnen op de grond. In de regen.

Het is tijd om weer te vertrekken.

(Je bent nat. Je schouders zijn koud. Ze doen pijn. Vooral aan die ene kant.)

Je wacht op de bus. Het lijkt zo’n verlaten plek.

In de trein schuif je terug in je boek.

Het trosje jongeren komt terug van een festival. De muziek die daar nooit stopt loopt door in de trein.

Je loopt door de stad. Je denkt aan de planten, die je straks zachtjes water zult geven.

Weer thuis kijk je naar je handen. (Ze lijken afwezig.)

Je huid is bijna terug warm.

27 juli 2019

De ikwerkelijkheid

Het is een beetje moeilijk uit te leggen, denk je. Het is een beetje delicaat. Het gaat over nuances vaak. Maar het maakt je zo vaak verdrietig. (Misschien kun je er gewoon steeds minder goed tegen.)

Het heeft iets te maken met gebruik van de werkelijkheid, voor jezelf. Soms kun je ook zwijgen, denk je. Of zou je net andere woorden kunnen gebruiken. Of zou je ook heel even niet cynisch kunnen zijn.

Het zijn verschillende dingen. Maar ze maken je telkens een beetje verdrietig. (Misschien zou je af en toe gewoon wat kleinere woorden willen. De woorden doen ertoe.)

Misschien ben je gewoon niet gemaakt voor ‘hoe het nu eenmaal is’ op de diverse sociale media. Misschien kun je niet wennen aan ‘mensen willen nu eenmaal gezichten zien, houden niet van genuanceerde boodschappen’. Het zal wel. (Misschien vind je het steeds minder erg, dat je wat raar begint te worden, blijkbaar.)

Het is niet erg dat mensen allerlei dingen zeggen en delen op hun feesboek. Vaak is het leuk. Vaak kan het een vorm van verbondenheid zijn. Vaak kan het een nabijheid zijn. Je begrijpt wel niet zo goed waarom zovelen zo vaak zo snel denken te moeten reageren. Alsof dat zou moeten, alsof je een rol te spelen hebt, alsof je van jezelf vindt dat je een rolmodel of een ‘influencer’ moet zijn. Soms gewoon even zwijgen, uit deemoed, uit respect. Niet onmiddellijk de stilte die er mag zijn na iets dat moeilijk is net te snel met net te veel woorden, die net te stellig zijn vullen. Met dan ook nog eens net te veel het woord ik erin.

Soms wordt delen of reageren of betrokken zijn bijna iets als: gebruiken. Er overkomt een ander iets dat positief is. Je wilt die persoon feliciteren of zeggen dat je blij bent (wat heel fijn kan zijn), maar je maakt er vijf zinnen van waarvan er vier over jezelf gaan, met net iets te veel ik erin. Het zal meestal wel goed bedoeld zijn, maar het lijkt soms alsof sommige mensen via anderen net iets te veel zelf aandacht willen vragen. Je wilt een ander feliciteren omdat die iets geworden is – minister bv. – en je zet er een foto bij van jezelf met die ander, waardoor je eigenlijk vooral zelf in beeld komt. Je had ook gewoon kunnen zeggen dat je blij was voor haar. Je hoeft niet subtiel te suggereren dat iets eigenlijk jouw idee of verdienste was.

Je weet wel dat dergelijke kanalen op lichte wijze al aanwezige vormen van narcisme kunnen versterken, maar het maakt je triest.

Er overkomt een ander iets dat negatief is. Iemand wordt ziek, of iemand sterft. Wat in de echte wereld al zo vaak gebeurt, gebeurt ook in de virtuele wereld. Mensen die die moeilijke lege plek niet kwetsbaar kunnen laten, maar ze meteen naar zichzelf toe trekken, en vooral over zichzelf praten. Wanneer iemand sterft, lees je soms heel mooie persoonlijke getuigenissen, die oprecht en betrokken zijn. Maar soms lijkt het ook alsof die pijnlijke gebeurtenis op een of andere manier wordt gebruikt om zelf aandacht te krijgen. Het is soms een heel subtiele balans. De woorden doen ertoe.

Of er gebeurt iets ernstigs. Het kan belangrijk zijn dat je reageert, omdat je een bepaalde rol of functie hebt. Zwijgen is dan vaak niet goed. Maar dan kun je nog kiezen. Gaat het in je verhaal over wij of gaat het over ik? Kun je je zelf voldoende ondergeschikt maken aan het wat je wilt zeggen? Wil je een verhaal of een argumentatie brengen, of wil je toch jezelf brengen? Kun je iets van iemand anders die het al eerder deed gewoon steunen, of wil je er zo nodig nog zelf iets aan toevoegen omdat je zelf ook in beeld wilt komen?

De toon van je verhaal maakt ook veel verschil. Je kunt harde dingen ook met zachte woorden zeggen. Je kunt ervoor zorgen dat je je niet laat verleiden tot net te veel strategische uitspraken. Je kunt ervoor zorgen – ook al zou je het graag wel doen – om niet van je eigenlijke verhaal (A) gebruik te maken om iets anders (B) te zeggen. B kan zijn: een ander aanvallen. Wat goed leek te beginnen, een rustige toon bij A, wordt ineens ontsierd door B, waaruit blijkt dat C het doel was.

Kun je de ander in zijn of haar verhaal laten? Daarover gaat het ook soms. Je publiceert een tekst met een opinie of standpunt. Je probeert dat duidelijk maar ook voldoende genuanceerd en met zachte woorden te doen. De kans is groot dat velen het niet zomaar eens zullen zijn met wat je zegt. Dat is niet erg. Ze hoeven daarom niet te reageren. Als iemand dat toch nuttig vindt, kun je rustig zo reageren dat je laat blijken dat je hebt gelezen wat er staat en dat je toch iets dat relevant is wilt toevoegen, als in een dialoog. Dat is fijn voor diegene die het schreef, te voelen dat iets echt gelezen wordt. Maar vaak is het anders. Het stuk waar een ander misschien uren aan gewerkt heeft wordt gebruikt om via een reactie iets te zeggen wat in wezen niets met dat stuk te maken heeft, maar alleen met de persoon die reageert. Of via een of andere snelle reactie wil men je discrediteren of wil men bewijzen dat je aan dat ene ding niet gedacht hebt of dat je niet weet waar je over praat. (Zo moet diegene die reageert zelf niet verder nadenken of kan hij zich andermaal veilig boven de anderen verheffen.) En soms is het ook gewoon een vorm van mansplaining, een vermoeiende variant van gebruik van de werkelijkheid.

Misschien is het iets van de tijd, misschien is het iets van jezelf, maar je kunt er steeds minder tegen. Het maakt je verdrietig.

En je weet heus wel hoe de politiek werkt. (Het was en is een groot deel van je leven.) Het is niet erg dat anderen een ander standpunt hebben. Dat is de essentie van een democratie. Het gaat er niet om dat onder het mom van ‘laten we alles verbinden’ er geen discussies meer zouden mogen zijn. Over de gewenste maatschappelijke ordening zou er een permanente zoekende discussie moeten zijn. Conflict in ideeën is niet erg. Dat politici vanuit hun overtuiging een strategisch doel hebben is niet erg. Maar dat wil nog niet zeggen dat ze alleen maar, de hele tijd, in strategische termen moeten denken en spreken, denk je. (Misschien was een van de zogenaamde signalen van veel kiezers bij de recente verkiezingen dat veel mensen graag wat minder spelletjes, wat minder cynisme, wat meer deemoed zouden willen. Wat minder gebruik van de werkelijkheid voor het eigen doel, dus.)

Het maakt je verdrietig, als je sommige politici hoort. Het lijkt voor sommige politici ondertussen hun bedrijfscultuur geworden te zijn. Alleen nog cynisch kunnen zijn, en dat telkens uitstralen. De indruk geven dat je waardig in je rol blijft van verantwoordelijke gezagsdrager in het begin van je verhaal. Zeggen dat je niets zult zeggen dat gevoelige processen (zoals regeringsonderhandelingen) zou kunnen schaden. En dan meteen de rest van je verhaal gebruiken om nog maar eens een bepaalde framing te creëren (iets over ‘twee democratieën’ bv.) of om een geliefkoosde vijand (die in jouw ogen natuurlijk echt slecht is, terwijl jijzelf zo zuiver en sereen bent) te gebruiken om nog een andere aan te vallen (iets met tuinhuizen of zo). Vanuit je rol als politicus denk je dat de verschillende politici samen een verantwoordelijkheid hebben om de nobele taak die aan hen is toegewezen op een waardige manier in te vullen. En dan doen de woorden ertoe. Maar los daarvan maakt het je ook verdrietig, dat sommigen blijkbaar alleen nog cynisch kunnen en willen zijn. (En daar zelfs nog trots op lijken te zijn.)

Het heeft allemaal iets te maken met het gebruiken van de werkelijkheid, van de dingen, van andere mensen, voor het eigen ik, denk je. En het doet pijn. Het zou kunnen – zegt de boeddhist in jou – dat zij er zelf nog meer door lijden. Ook als dat zo is, blijft het toch jammer. Een heel klein beetje nederigheid, het zou al helpen. Voorzichtige woorden ook.

25 juli 2019

Nachtdeuk

Het andere ritme neemt het langzaam over. (Je zou eraan kunnen wennen.)

(Je mag eraan wennen.)

(Misschien was je heel even bang, zoals dat vroeger soms was. Als alle mensen die je graag ziet ergens ver weg in een buitenland – of een klein beetje verder – zitten is je kompas een beetje in de war. Soms wil je gewoon rond kunnen kijken, en in je hoofd zien wie waar is. En dan wordt het rustig.) (Iedereen is er nog.)

(Misschien was je even bang, alsof je zelf de weg zou moeten vragen, je weg. Maar de dingen kwamen naar je toe. Zoals de planten die groeiden.)

(Je bent de kleinzoon van Julia. Ook jouw lichaam is niet echt gemaakt voor de warmte, toch niet voor die warmte.)

De student komt helemaal van aan de zee om je te interviewen. Hij is zo mooi blij met het gesprek. (Terwijl je antwoordt, komen mooie mensen zomaar voorbij wandelen of even naar je toe. Mensen waar je eerder die dag nog aan dacht. De kosmos.)

Zomaar een middagdutje. (Het mag, waarschijnlijk.)

Stukjes tijd zomaar laten passeren. (Het went al, een beetje.)

Het verse boek. (Je gaf het ook cadeau aan je maatje.) Je houdt ervan, hoe de schrijfster door de woorden beweegt.

(Eigenlijk vallen de nachten goed mee, behalve die ene, waar je uit leek te vallen. Die kant van het huis is het koelst. Het is alsof je mag schuilen in een nachtdeuk.)

(Je ziet hoe je stukjes rustig hun weg zoeken. Het is goed.)

Zo’n mooie gesprekken. Ze komen zomaar naar je toe. (Je kunt op alles ja zeggen.) Verhalen over de kinderen. Ze ontroeren je diep en liggen zich daarna rustig in je neer. Verhalen over waar je huid doorzichtig is.

(Dankbaar.)

De warmte verwart je een beetje. Een stukje van je blijkt rustiger dan je had verwacht. (Je leert.) Je doet gewoon wat je kunt doen. Je houdt het rustig en schuift door de dagen. (Er zijn mooie gesprekken.) Het is ook een beetje een kleine wereld, waarin je je terugtrekt. Buiten zijn er nauwelijks mensen te zien. Het huis zorgt goed voor je. (Een stukje is kwaad en opstandig. We hebben het zoveel jaar zien aankomen, denk je. Het had anders kunnen zijn, denk je. Het lijkt sommigen nog steeds niet te deren, denk je. Het zal voor zoveel mensen de volgende jaren zo moeilijk worden, denk je.) Misschien ben je al je stukjes. Misschien is jezelf telkens opnieuw uit stukjes samenvoegen wel een vorm van weerbaarheid.

En de nuttige dingen lopen al lekker, denk je. (Zoals geheel in milde aandacht naar de fietshersteller gaan. Je onderweg afvragen hoe je die kwestie van dat ventieltje moet uitleggen. Buitenkomen met een nieuwe binnen- en buitenband en een hersteld spatbord en helemaal gelukkig zijn. En weer zoveel bijgeleerd. Over de vereiste druk op het voor- dan wel het achterwiel, om maar even iets in de groep te werpen. De vorige dag was je er eigenlijk ook al. Voor dat zadel. Verwarrende momenten, als je de vraag krijgt of je een gelzadel of een gewoon zadel wilt. Op je vraag wat een gewoon zadel is krijg je als antwoord: een gewoon. Je had net al gehoord dat het zadel dat je had een vrouwenzadel was. In elk geval is je fiets na twee dagen weer helemaal klaar voor de vaart der volkeren. Lekker.)

De tijd drukt zich samen, of de tijden schuiven over elkaar. De tijd schuift over zichzelf dus eigenlijk. Wat vroeger was, beweegt in het nu. (Zo is het eigenlijk altijd in je hoofd, denk je.) Misschien mag de tijd vrijer bewegen nu. Beelden van liefdes bewegen door je heen. (Het is goed om ze even aan te raken.)

Je verlangt naar het ritme dat het van je overneemt. (Het komt misschien zomaar naar je toe.)

(Je ziet andere aardlagen nu. Ze zijn er waarschijnlijk altijd. Ze laten zich nu zien. Misschien mag je ze zien.)

Misschien ga je ook nog iets doen met gember.

Je hoort een onweer, in de nabije verte. Je kijkt naar de hevige wind.

De dingen komen naar je toe.

21 juli 2019

Kantelen

Nachtaarzeling. Niet weten hoe je jezelf moet uitspreiden.

Jezelf in de dag plooien. Straks zal je hoekigheid misschien verdwenen zijn, zullen alle stukken weer in elkaar passen.

Je lichamen zoeken elkaar. (Je buik is daar nog ergens.)

De winkel uit komen en ineens het beeld zien dat je nodig had voor dat stukje. Hoe je ineens ziet hoe je die dingen met elkaar zou kunnen verbinden. Die dingen die nu nog even wachten in een struikgewas.

Met het beeld in je hoofd de stukken naast elkaar leggen. Zien wat ze met elkaar zullen doen.

De stilte van de dag. (Je benen zoeken nog iets.)

Dat boekje dat je al lang wilde lezen. Je had een vermoeden dat iets in elkaar zou klikken. Vanaf de eerste pagina’s kantelt het al, zoals je had gehoopt. Dingen die je al zo lang ergens zag in je hoofd, nog onbestemd, lichten nu ineens op.

(Wonderlijk hoe er mensen zijn die dingen kunnen begrijpen, er woorden en beelden voor kunnen zoeken, en zo bij andere mensen dingen kunnen doen bewegen, kantelen.)

(Na al die jaren nadenken weet je soms nog altijd niet hoe woorden werken.)

Hoe zalig het is, op je terras zitten lezen terwijl het regent een meter verder. (Een herinnering.)

Je legt het boekje neer. (Hoe heerlijk, je kon het helemaal na elkaar lezen. Je kon in het ritme van die woorden blijven.)

(Briefjes met woorden voor het stukje dat nog zal komen. Als een soort reservebank.)

(Ergens in je krioelen de beelden. Los van jou. In jou.)

De woorden als een plek die je voor je zag. Je was al verdwaald voor de woorden. Iets zei je dat je daar even moest blijven.

De vrouw in die film. Je glimlacht de hele tijd.

Je blijft haken in de uitloper van een droom.

Het verhaal in de krant. Die dappere vrouw over haar vreselijke stiefvader. Hij wilde haar in bezit nemen. Zij heeft gewonnen, uiteindelijk. (Hoe ze vertelt over de zoon van haar zus, die bij haar kwam wonen. Tranen. Hoe veiligheid uiteindelijk wel kan komen.)

Filmpjes. (Onrust.) Beelden.

Het is het moment om te schrijven. (Nu moet het. Er is geen keuze. Zo had je het afgesproken met jezelf.)(Je weet nog altijd niet goed hoe het werkt.) Het gekrioel is nu elders. (Het residu daarvan zal wel tevoorschijn komen.) Iets van springen. Of vallen. Voelt als een soort lager gelegen open lege vlakte waar je doorheen moet. De woorden schrijven zichzelf, trekken elkaar naar de beelden. Je ziet lagen. Aan de andere kant kom je weer naar boven. (Alsof je terug hier bent.) Daarna moet je enkel nog enkele toefjes aanbrengen.

(Iets valt van je af.)

Het verhaal in de andere krant. Over trauma’s die doorgegeven worden. Tranen.

(Dat poetsen is voor morgen. Het mag. God heeft haar toestemming gegeven.)(Voor één keer…)

Proberen je lichaam in een zondagplooi te leggen. (Het rammelt nog een beetje.)

En zomaar aan weer een vers boek mogen beginnen. (Nog even aarzelen bij de stapel.) Het duurt altijd even eer de woorden in het boek je toelaten. (Misschien willen zij jou eerst leren kennen.)

De vakantieversie van het kookprogramma. De tafel met de 27 kinderen en kleinkinderen. Tranen.

Er is iets aan het veranderen, denk je. (Terwijl de aardappeltjes bakken.)

20 juli 2019

Verdwaald

‘Het is alsof ik niet meer weet hoe dat moet.’
‘Ik denk het wel eigenlijk. Maar je moet alleen jezelf volgen.’
‘En hoe weet ik wie ikzelf ben?’
‘Ik denk dat je jezelf op een of andere manier aanraakt als het goed is. Of dat je voelt dat je op dat moment met jezelf samenvalt. Dat heb ik toch van jou geleerd.’
‘En toch schaam ik me, denk ik.’
‘Laat dat nou maar, als je dat kunt. Het is mooi, als ik je zie zoeken.’
‘En jij? Ben jij dan zo rustig in jezelf?’
‘Nee, natuurlijk niet. Maar toch een beetje.’
‘Ik wil graag lang kijken.’
‘Ik weet het. Vertrouw je me?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Er is alle tijd.’
‘Zou dat zo zijn?’
‘Waarom zouden we daar niet van uitgaan?’
‘Eigenlijk was dat mijn droom, dat we genoeg tijd zouden hebben.’
‘Zou je echt met een leeg blad willen kunnen beginnen?’
‘Misschien wil ik met een gevuld blad van nul willen beginnen, kan dat?’
‘Doen we dat niet allemaal?’
‘Ik denk het niet, ik denk dat het meestal zo niet werkt.’
‘Waarom niet?’
‘Het is alsof je altijd al ergens moet zijn, alsof alles er al moet zijn. En misschien kunnen alle andere mensen dat.’
‘Misschien durf jij wel meer dan die anderen.’
‘Maar moet jij dan niet altijd wachten op mij?’
‘Als ik iemand anders was, zou ik dat waarschijnlijk zo voelen.’
‘Ja dus?’
‘Nee dus. Wat de een wachten noemt, zou de ander zijn in breekbaarheid kunnen noemen.’
‘Dat is wel mooi gezegd.’
‘Dat wat jij wachten noemt, doet mij eigenlijk echt wel goed.’
‘Ja?’
‘Ja. Als ik jou zie kijken, ga ik zelf ook anders kijken. En dan zie ik meer.’
‘Misschien is het wel als luisteren naar dansen.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Stel dat wij zouden dansen. We zouden zoeken naar de beweging, naar het ritme. Naarmate je dat meer doet, kom je in dat ritme, komt dat ritme in je. En dan kun je misschien wel luisteren naar de beweging.’
‘Dat is een beetje als een kleur aanraken.’
‘Ja, dat is het.’
‘Wat ik wel fijn zou vinden, is als je straks voor mij zou voorlezen.’
‘Uit welk boek?’
‘Dit hier. Ik was het aan het lezen vanmorgen in de trein, en het was alsof ik jouw stem erbij kon horen.’
‘Zou ik dat wel kunnen?’
‘Ja hoor, natuurlijk. Maar je moet geen schrik hebben om je tijd te nemen.’
‘Dat is wel belangrijk. Als ik voorlees, denk ik al snel dat de ander wel zal hopen dat het snel voorbij is.’
‘Waarom?’
‘Ik weet niet.’
‘Als je dat denkt, kan de ander dat horen. En dan doe je het omgekeerde van wat je eigenlijk wilde.’
‘Ik denk dat je mij iets duidelijk wilt maken.’
‘Denk je dat?’

19 juli 2019

Enigszins

Ja dus. Dat de vakantie begonnen is.

(Eigenlijk heel erg moe.)

Vertrokken met een lijstje dat echt helemaal op was. Lijstjesgeluk.

(Alleen nog dat ene stukje uit het rijtje van vier. Als dat klaar is, kun je echt, of zo.)

Broedstukjes, dat heb je gemerkt. Ze bouwen zich onbewust ergens op.

(Beetje bang, zoals elk jaar, van het kantelen.)

Bij dat ene stukje wist je alleen dat Bach erin voor zou komen.

(En van de pijn van de eerste dagen.)

De avond tevoren zag je het bijna, maar iets wou het niet.

(Gelukkig is het anders dan vorig jaar.)

Midden in de nacht kwam er nog een mogelijke zin.

(Het mag, dit jaar.)

’s Morgens, net uit de trein, blijft het heen en weer gaan.

(Nog niets verlangen, dat helpt ook wel.)

Het zou weer uit verschillende lagen moeten bestaan, denk je. Anders is het niet goed.

(Behalve dat ritme dat je na een tijd zult voelen.)

Pas tijdens het schrijven wijzen de woorden de weg.

(Misschien zul je iets zien in de barsten.)

Die beelden die je de vorige dag in het nieuws zag, ze hameren in je hoofd.

(En dat mag komen.)

En ineens het beeld van dat meisje, toen. Het hoort bij elkaar.

(Wat zullen de planten zeggen?)

Je begrijpt iets pas nadat je het geschreven hebt.

(En ook de nuttige dingen nog natuurlijk.)

En Bach, dus.

(Een beetje bang, zoals elk jaar.)

Die zwangere vrouw vanmorgen op het perron. Het licht veranderde.

(De stapel boeken is al hoog. En zal nog hoger worden. Ongetwijfeld.)

De tekst is verzonden.

(Zou het dit jaar lukken om er wel heel veel…?)

Je loopt door de gang. Het gebouw laat je bijna los.

(En de afspraakjes. Even wachten nog, tot je toonbaar bent.)

Je loopt naar de trein. Het is goed geweest.

(Na dat laatste stukje even niet te veel meningen meer, of zo.)

Vrijdag is boekenbijlagedag. De treinrit voelt als luxe. Boekenbijlageverlangen.


(Bob Dylan zingt Why Was I Born.)

Je loopt door de straat. Er zou nog een beeld mogen komen voor het laatste stukje.

(Nog eens Bach?)

De vrouw die heel rustig, midden in de winkelstraat op een bank, haar baby de borst geeft.

(O ja, die ene foto moet nog, voor dat interview.)

Het maakt je zo gelukkig.

(Zou het wel echt zijn, die vakantie?)

Je bent thuis. Die paar dingetjes nog.

(Mag het wel? Zomaar?)

En dan. Het is.

14 juli 2019

Vallen is als vliegen

Het is een indrukwekkend boek dat op een zachte manier hard binnenkomt, Vallen is als vliegen, van Manon Uphoff. Het is het gruwelijke verhaal over de impact van ernstig seksueel misbruik in wat een keurig huis in de straat lijkt. Het is ook het verhaal van de taal. Het misbruik tast de taal aan. Maar het boek als een talig kunstwerk is als een overwinning op die machtsovername waarin de auteur met haar eigen woorden de tijd bezweert.

Het boek is in belangrijke mate gebaseerd op het levensverhaal van Manon Uphoff. Bij het begin van het boek spreekt de auteur als verteller de lezer rechtstreeks aan. Na een vorige roman kwam ze in een relationele crisis terecht en kwam ze met zichzelf op een soort dood spoor. Toen haar halfzus stierf, was het alsof de werkelijkheid van een groot deel van de eigen geschiedenis zich ineens naar voor duwde. Wat ze zo lang op afstand had gehouden in haar eigen schrijven drong zich onafwendbaar op.

Het gezin in het boek is een samengesteld groot gezin. De vader heeft uit een eerste huwelijk vijf kinderen, maar die komen niet mee in beeld. De moeder heeft uit haar eerste huwelijk twee dochters. Samen krijgen ze nog zes kinderen, waaronder twee dochters. In het boek heet de vader Holbein, meestal afgekort tot HEHH. Vader en moeder komen uit een verschillend milieu. Vader werkt zich op tot een belangrijke functie. Moeder zit vast in haar huwelijk, had in een ander leven liever andere keuzes kunnen maken. Het zijn de vier dochters die te maken krijgen met het misbruik. De moeder, die wordt omschreven als een soort Sophia Loren-type, wordt officieel door haar man bewonderd, maar lijkt zelf mee een slachtoffer te zijn. Naar het einde van haar leven begint ze afstand te nemen van hem. In de periode daarvoor heeft ze haar kinderen niet kunnen beschermen.

Door de lezer rechtstreeks aan te spreken, kiest de verteller voor een literair kader en voor literaire taal, en dat is ook heel bewust. Het is te zien als een soort herdefiniëring van zichzelf, als auteur. En tegelijk is het een vorm van overwinning op vroeger door in het nu een verhaal te maken in de eigen woorden, op haar voorwaarden dus. De dood van de halfzus brengt alles in beweging. De vertelster merkt bij zichzelf dat ze haar halfzus eigenlijk al een hele tijd uit beeld had geduwd. En dat is tekenend voor een ruimer mechanisme. Ze moet nu eerst de werkelijkheid van toen terug binnenhalen. Dat is menselijk immens moeilijk en het is ook moeilijk in het bepalen van de vorm van het verhaal. De ik-persoon, ook wel omschreven als “ondergetekende” heeft al die vreselijke dingen wel meegemaakt, maar heeft ze uit bescherming ook geparkeerd. Ze heeft als tiener op een bepaalde manier ervoor gekozen om ijzig te worden. Later komen er nog eetproblemen. Waarom dat allemaal zo is, weet je als kind op het moment zelf niet. Tussen de zussen werd er nadien nauwelijks over gesproken. Door terug te kijken, moet je ook de complexiteit onder ogen zien van het gezinssysteem en van je eigen bewegen in die context. Dingen die je wel of niet gezien hebt, dingen die je wel of niet deed, dingen die je onbewust tolereerde, je eigen plaats in het netwerk (was je min of meer de lieveling). De complexiteit van zo’n situatie is niet zomaar te vatten met 'eenduidige' woorden als incest (een woord dat maar één keer wordt gebruikt in het boek). Door het kijken zie je nadien hoe perfide het systeem was en hoe het uiteindelijk zoveel levens beschadigd heeft.

De vertelster vertelt het verhaal in omcirkelende bewegingen. In een mooie taal, poëtisch en met allerlei mythologische verwijzingen word je als lezer stap voor stap in het gezin getrokken. Die taal lijkt veilig. Je hoeft nog niet meteen te voelen waar je in terecht zult komen. ’s Nachts krijgt de vader in het boek de naam Minotaurus, die mythologische half-mens half stier die mensen meeneemt in zijn labyrint. De taal laat je niet meteen voelen dat je in een labyrint zit, maar na een tijd neemt de beklemming toe. Het gezin zit al langer in dat kluwen waaruit niet of nauwelijks te ontsnappen valt. De vader, die zichzelf oppermachtig waant, heeft een subtiel machtsweb uitgebouwd waarin ook de lichamen van zijn kinderen bezet gebied en dus eigendom zijn. De vakkundig geconstrueerde en gestileerde taal houdt afstand en voelt ook als een vorm van controle. De auteur heeft lang moeten wachten eer ze aan dit boek kon beginnen, voel je. Je voelt dat ze helemaal klaar wou zijn om het labyrint op haar voorwaarden te betreden, zodat ze niet opnieuw opgezogen kon worden en zodat ze tegelijk in alle openheid kon zien wat er werkelijk gebeurd is.

Het register van het verhaal lijkt soms laconiek, tot telkens ineens, in schijnbaar kleine woorden, de brutale werkelijkheid wordt getoond. Daarin zit tegelijk de afstand tussen toen en nu en ook iets van de normalisering van wat in wezen niet normaal was, zoals die beleefd werd door de gezinsleden. Als de Minotaurus jouw taal en jouw referentiekader overneemt, besef je niet zomaar dat de dingen niet kloppen. De permanente onveiligheid in het gezin wordt subtiel getoond, onder meer ook in het functioneren van taal. Verschillende registers, van verheven en intellectueel tot vulgair en vernietigend lopen door elkaar en kunnen heel snel in elkaar omslaan. Je moet permanent op je hoede zijn. De ik-figuur is van de kinderen de meest talige. Schrijven is een vorm van ontsnappen naar andere werelden, maar taal kan ook de taal van de vader zijn.

Het vertellen van zo’n verhaal is op een bepaalde manier ook het hervertellen van wie je zelf bent. Je merkt een soort innerlijke dialoog tussen toelaten wat er was, proberen te zien of er toch ook positieve herinneringen waren die overeind zouden kunnen blijven en het opnieuw tot een verhaal maken van al die dingen. Het particuliere verhaal krijgt zo ook een universeel karakter. Dat verhaal is sterker dan het universum dat die akelige man dacht gecreëerd te hebben. In het laatste hoofdstuk rekenen de zussen op rituele wijze als heksen af met hun verleden. Daar krijgt de tot dan toe ingehouden woede alle ruimte, na de dood van de Minotaurus. De toon in dat hoofdstuk is anders en keert terug naar de plek van het eerste hoofdstuk. Je leest ook tussen de regels hoezeer de gebeurtenissen van toen de levens van de gezinsleden hebben getekend. Ze lijken voor het eerst verenigd in het verhaal van hun pijnlijke jeugd en laten daarin ook voelen hoe ze toch behoorlijk overeind gebleven zijn in het leven.

Met Vallen is als vliegen heeft Manon Uphoff een heel bijzonder boek gemaakt. Het is een verhaal dat moest verteld worden. Dat verhaal heeft gewacht op dit boek. 

13 juli 2019

De verwarrende zon

Op bezoek met de collega’s in Charleroi. Het is een bijzondere ervaring. De gids vertelt over de geschiedenis van die plek. Je ziet de sporen in de stad, in het landschap. De tijd schuurt. Dingen verdwijnen, trekken zich terug. Nieuwe dingen schuiven in beeld. Je voelt het worstelen. Het landschap heeft veel verhalen.

Je denkt aan dat liedje van Wannes Van de Velde. Anders dan daar schijnt de zon, met af en toe een wolk (hoewel er regen was voorspeld). Het licht doet iets met de stad. De stad lijkt een beetje in de war, verbaasd dat er mensen komen kijken naar de haarscheurtjes in de tijd. Je probeert dezelfde straten te zien met de regen. Het lijkt even alsof ze zich dan meer op hun gemak zouden voelen, al begrijp je zelf die gedachte niet zo goed.

Na de middag gaan jullie naar Marcinelle, naar de voormalige mijn.

De straat met aan het einde de site met de gebouwen. Je schrikt een beetje. Het lijkt zo rustig, zo vredig. De zon straalt. De gerestaureerde gebouwen zien er mooi uit. Het geheel lijkt kleiner dan je je onbewust had voorgesteld. Het verwart je. Alsof de zon de afwezigheid groter maakt. Hier zijn zoveel mensen gestorven, weet je. Je zou hen dichterbij willen voelen.

De man die jullie rondleidt is de kleinzoon van een Italiaanse mijnwerker. Hij lijkt al helemaal van nu. Het is goed dat hij de verhalen geeft. Het grote hek. Het is het originele, zegt hij, gerestaureerd. Aan de andere kant van dat hek stonden radeloze mensen dagenlang te wachten op nieuws. Die andere kant is leeg nu, en in kleur.

Het is goed dat je kunt zien waar de mijnwerkers binnenkwamen, hoe ze liepen, waar wat gebeurde. Je ziet de bewegingen in de plek, al blijft het zo stil.

Met elk verhaal komen ze dichterbij, en dat is goed.

Iets in jou hoopt dat er wolken zouden komen, dat het grijzer zou worden. Regen zou ook mogen. Misschien is er te veel kleur. Misschien kunnen zwartwitbeelden in je hoofd je beschermen tegen de kleuren. (Zoals het ook moeilijk is de oorlog in kleur te denken, alsof de ruimte daardoor zou veranderen.)

De man legt uit hoe het ongeluk gebeurde, toen in 1956. Het lijkt zo gruwelijk banaal. Op de site lijkt alles zo dichtbij. Het was heel erg diep in de grond, heel erg onbereikbaar, en heel erg dichtbij.

In die ene kamer hangen de foto’s van 262 mannen die het leven lieten, net onder waar je nu staat. Velen kwamen van dichtbij de plek waar jij nu woont. Ze kijken je bedeesd aan. Je kunt zien hoe ze hier liepen, hoe ze zich klaar maakten om naar beneden te gaan. Maar ze zwijgen.

De stalen torens. Het exploiteren van de bodem en van de mensen die erin schoven tegen een hoge snelheid, op elkaar gepakt, hurkend, het botst een beetje met de onschuldige sierlijkheid van de metalen constructie. De constructie straalt vertrouwen uit in de beheersbaarheid van de dingen. Misschien kan dat alleen door dingen te scheiden, door dingen uit beeld te houden. Afwezigheid.

In de volgende zaal is er een film over de gebeurtenissen van die vreselijke augustusdag. Het is alsof de plek zichzelf terugvindt. Je ziet hoe de soldaten de lichamen op die trap dragen die je daarnet zag. Op de beelden is alles nu ook zo dichtbij, met al die mensen. Ze liepen daar, op die kasseiweg die naar dat hek vooraan leidt. Alle wanhoop was dichtbij.

De mannen in de film vertellen over die dag. Over het vreselijke besef niets te kunnen doen. Ze vertellen dat alle toen bestaande veiligheidsregels gevolgd werden. De regels waren niet goed. De mannen beneden hadden geen kans. Al die tijd vooraf was het gevaar al daar, uit beeld. De gebouwen waren toeschouwers, de hele tijd. Zouden ze de verhalen in hun stenen bewaren? Of zouden ze geleerd hebben weg te kijken?

Aan de muur hangen de metalen penningen van de mijnwerkers die die dag niet meer naar huis kwamen. Je ziet dat die koperen penningen in kleur zijn, echt.

Buiten schijnt de zon nog steeds. De verwarrende zon.

Het lijkt zo dichtbij, 1956. (Iemand zegt je later die avond dat, als je dat zo zegt, je dus zelf al oud bent.) Het lijkt zo dichtbij.

Je hebt ze gezien, denk je, maar ze zijn niet meer hier. Ze zijn zo afwezig, ook al kun je ze zien in die foto’s die bij je blijven. Ze zijn zo afwezig.

De bus brengt jullie terug naar de stad. De trein laat het landschap achter zich.

Onderweg komen de wolken. Als je uit de trein stapt komt de regen.

11 juli 2019

Een traag verdriet

(Dat je er toch iets over moet zeggen, denk je, terwijl je in de trein zit. Dat je toch daar moet gaan staan, in je woorden.)

Misschien was het toch wel een beetje spannend. Drie interviews over zonder kinderen. Misschien dacht je vooraf dat het wel allemaal vanzelf zou gaan. Misschien was het moeilijker dan je dacht. Misschien was dat wel goed.

Het is een klein verhaal, denk je. (Al weet je dat je dat niet mag denken.) Voor jou is het een groot verdriet, eigenlijk. Maar het lijkt klein tegenover al die anderen. (Ergens zegt een stemmetje dat je op dat verdriet wel geen recht zult hebben.)

Sommige vragen verwachtte je niet. Je wankelt even. (Misschien doe je iets verkeerd? Zonder het te weten.)

Je ziet je stem. Je ziet hoe die verandert. Je ziet wat de vragen met je doen. Je ziet dat het verdriet er is, en ook dat het stroomt. Je ziet de woorden die je zegt. Je ziet hoe je de woorden daar neer wilt leggen, op die tafel tussen jou en zij die de vragen stelt, opdat de woorden duidelijk zouden zijn, opdat wie het leest alleen de woorden zal zien (of zoiets).

(Wat je probeerde uit te leggen, met schroom en handen en voeten tegelijk. Je maakt het weer mee. Soms weet je niet goed of het wel mag, dat wat je voelt. Hoe moeilijk het kan zijn, als het gesprek dan toch eens op geen kinderen komt, dat een ander dat als een laken direct naar zich toe trekt, om meteen over haar eigen kinderen te beginnen. En om je zo – onbewust of onbedoeld of met alle beste bedoelingen – duidelijk te maken dat je niet weet hoe moeilijk het soms is om wel kinderen te hebben, dat je waarschijnlijk niet beseft hoe gemakkelijk jouw leven is, dat je niet zoveel aandacht moet vragen door zo nodig te verwachten dat anderen luisteren naar hoe het is om geen kinderen te hebben, en nog zoveel meer. Eerlijk gezegd, je weet echt ook wel dat het vaak echt niet gemakkelijk is om kinderen te hebben. Je ziet het ook, en de anderen leggen het je ook de hele tijd uit. En dat is niet erg. En je hebt alleen maar eindeloos veel bewondering voor hoe zij het allemaal doen, het is niet moeilijk om je hoofd daarvoor te buigen. Je bent vertederd en ontroerd door wat je ziet. Dat is er allemaal al. Maar gewoon af en toe even stilte voor die lege plek. Dat verdriet in die lege plek gewoon even laten wat het is, meer niet. Het is blijkbaar moeilijk. En hoewel je weet dat niets met slechte bedoelingen is, je kunt je zo afgewezen en ontkend voelen. Je schrikt er zelf van, telkens weer. Urenlang verdooft het je lichaam.)

Het doet je goed, te voelen hoe in je antwoorden het woord dankbaarheid naar je toe komt. Het is er ook zonder het woord. Hoezeer het als een geschenk voelt dat je al die jaren mocht kijken naar hoe die kinderen van al wie je dierbaar is in de wereld groeiden. Hoe je een stukje van de verhalen mocht delen. Dat het mocht, dat je iemand mocht zijn, voor hen, een beetje toch. (Soms is dankbaarheid een manier van kijken, zien wat zich naast alle andere dingen ook aan je aanbiedt.)

(Je aarzelt over die ene plek in het gesprek. Welke woorden kun je wel dichtbij laten komen waardoor je minder om iets heen moet fietsen. Je zegt iets over littekens, en hoe je daarmee door het leven beweegt, naast al het andere. Dat het leven mee daardoor gaat zoals het gaat. Met een aantal omwegen. Dat er dingen zijn die je lichaam niet weet. Dat je daardoor waarschijnlijk vaak dingen deed die verdwaald waren, niet waren wat een ander nodig had, die je hoekig maakten waar je rond en soepel had willen zijn. Al die dingen, je ziet ze in je lichaam. Ze zijn geen excuus. Ze zijn niet iets waar je je achter kunt verschuilen om jezelf niet te zien. Ze zijn. Gewoon. Ze zijn verdriet en ze zijn mooi. Soms zie je hoe de tijd van het ene spoor zo niet aansloot op de tijd van het andere spoor, de omweg was jouw weg. Als je die dingen in kleine woorden dichtbij kunt laten komen, vallen de andere stukken van het verhaal rustiger in elkaar, denk je. Het is er wel tijd voor.)

Of het verdriet overgaat met het ouder worden. (Vraag met lichte kortsluiting als gevolg.) Nee. Het wordt rustiger, en zichtbaarder tegelijk. (Het hoeft niet in een achterafkamertje, waar het misschien veel lawaai zou maken. Het mag hier, gewoon, in de kamer, waar het rustig kan zijn, waar je het kunt zien.)

Het is moeilijk uit te leggen, dat gevoel dat het gewoon een verdriet is, niet meer en niet minder. dat je geen kinderen hebt is gewoon een verdriet. (Je denkt, je hoopt, dat het zo ook niet later ineens heel groot zal worden. Laat het maar gewoon bewegen, daardoor wordt het gewoon.)

(Dat je het soms fijn zou vinden, dat anderen dat verdriet gewoon zo ook kunnen laten zijn. Dat ze geen advies geven, dat ze je niet willen fiksen, dat ze het niet weglachen, dat ze het niet overroepen. Dat ze je gewoon zien, daarin. Meer niet. En dat zij dan ook kunnen vertellen hoe ze het zich misschien helemaal anders hadden voorgesteld, kinderen hebben. Hoe dat ook een verdriet kan zijn. Om maar iets te zeggen. En dat die twee verhalen dan gewoon naast elkaar kunnen liggen, rustig. Als gewone mensen.)

Hoe ontroerd je was, door dat mooie gesprek. De moeder met haar baby. Nog niet eens twee weken oud. Rustig slapend op haar veilige lichaam. Hoe je mocht kijken en smelten. Hoe je mocht vragen hoe de bevalling was geweest. En alles. En hoe ze zo rustig reageerde op wat je vertelde, over het interview. En dat jouw kleine verhaal van het verdriet er gewoon mocht zijn, naast haar grote geluk. Twee verhalen gewoon naast elkaar. En je smolt, en je zag wat troost was.

(En je probeert uit te leggen wat je zelf nog niet helemaal begrijpt. Hoe het rustig laten bewegen van het verdriet ervoor zorgt dat je zachter wordt vanbinnen. Vrede. En dat je die zachtheid nodig hebt om beter te kunnen zien. Dat je zonder die zachtheid niet zou zien hoeveel geschenken er zomaar naar je toe komen, als je ze wilt zien. Zoals vriendinnen die met de juiste woorden voorzichtig uitleggen waarom ze denken dat je een goede vader zou zijn geweest, terwijl ze ook zien waar je twijfelt. Of het hebben over Julia, alsof ze er gewoon is en mag zijn. Met net genoeg woorden. Je weet nog niet hoe het zit, maar soms denk je dat het zien van geschenken de weg van de troost kan zijn, waar het verdriet je rustig vergezelt als een dierbare vriend. Of zoiets.)

(Langzaam kom je ergens dichterbij, denk je. Meer dan dat weet je niet.)

En hoezeer je ook mocht en mag kijken, hoeveel verhalen je ook mag horen, hoezeer men je ook toelaat, soms blijft het ook gewoon een wereld waar je buiten staat. Zo eenvoudig is het ook. (Misschien zijn er wel veel mensen in die wereld die het gevoel hebben dat ze erbuiten staan.) Het is goed dat gewoon te zeggen, merk je. Het maakt je klein.

(Sommige woorden blijven moeilijk, merk je. Alsof je er geen recht op hebt.)

Soms begrijp je je antwoorden pas veel later.

Eigenlijk was het wel een beetje moeilijk, denk je. (Eigenlijk weet je niet helemaal zeker of je verhaal wel de moeite waard is.) Eigenlijk weet je niet of iemand er iets aan zal hebben. Je ziet wel dat zij die de vragen stelden dankbaar zijn, en dat ontroert je. Je ziet hoe het beantwoorden van al die moeilijke vragen iets voor jezelf uitgeklaard heeft. (En het stelt je gerust dat je zo emotioneel was bij sommige vragen.) Dat je mocht vertellen is ook een geschenk.

(En daarna mag het weer even gaan liggen, dacht je ook al op voorhand.)

08 juli 2019

Lanny

Wat voor een boek is dit eigenlijk? Misschien gaat het wel over taal. Woorden spelen met elkaar en met de pagina. Woorden laten iets vermoeden van een eeuwenoud mysterie. Woorden zeggen iets over liefde. Woorden zeggen iets over angst en bekrompenheid. Lanny lezen, het tweede boek van de Britse auteur Max Porter, is iets als tussen die woorden gaan staan en vanaf die plek kijken naar het verhaal. Dat verhaal beweegt een beetje tussen werelden, is vooral een eigen werkelijkheid. Het gaat over creativiteit. Het gaat over de donkere kant van een dorp ergens op het platteland. En het gaat over de wijsheid van het bos. Om maar enkele dingen te zeggen.

Er werd erg uitgekeken naar het nieuwe boek van de auteur van Grief is the Thing with feathers, dat wonderlijke boek. Dit boek beweegt in hetzelfde woordenuniversum. Een wereld die een beetje magisch is. Een wereld die alles behalve cynisch is, hoewel de echte wereld daarbuiten dat wel kan zijn. Waar dingen van een sprankelende authenticiteit te zien zijn. En die woorden? Soms in een boek zie je de woorden niet, zie je alleen maar het verhaal, waardoor je soms niet beseft dat de woorden er nog tussen zitten. Soms, zoals in dit boek, zie je de woorden wel en kunnen ze als vingertoppen zijn van iets dat daarachter ligt. Het zorgt ervoor dat er in je leeservaring verschillende lagen zijn, wat net iets anders is dan verschillende thematische lagen in een boek. Lanny kan op die manier tegelijk een bijna experimenteel spel met woorden en registers zijn, naast een boek dat liefde ademt, en dat op zich dan weer een soort ecologische fabel is. Als je daarin mee kunt stappen, kun je zien hoe goed dit boek is. Hoewel het in hetzelfde unieke universum zit als zijn eerste boek, is dit breder van opzet. Als lezer heb je daarbij een ietwat dubbel gevoel. Aan de ene kant werkt het wonderlijk goed en is het heerlijk om in dit boek te kunnen zijn. Het stuwt je soms voort en verwart je dan weer ineens. Aan de andere kant is er soms ook een beetje een gevoel van een soort spreidstand in het opzet (en ook in de verschillende delen van het boek) die niet helemaal lukt.

Lanny is het verhaal van Lanny, een jongen die eigenlijk zelf nauwelijks aan het woord komt. Zijn woorden zie je steeds via anderen. Hij is een speciale jongen, ‘raar’ zouden sommigen zeggen. Het is alsof hij dingen weet die ergens van een mysterieuze plek komen. Hij doet wonderlijke dingen met woorden. Hij is een creatieve geest, creëert zijn eigen werelden met dingen uit de natuur. Samen met zijn ouders Robert en Jolie is hij recent in een klein dorpje komen wonen. Zijn vader Robert werkt in Londen en gaat elke dag op en neer naar de grote stad. Wat hij daar doet, is niet helemaal duidelijk. Van zijn zoon begrijpt hij niet zoveel, eigenlijk. Misschien wil hij ook wel een beetje ‘weg’ zijn. Jolie was actrice en werkt nu aan een boek, een misdaadroman die blijkbaar behoorlijk gruwelijk wordt. Zij vindt het veel gemakkelijker om haar zoon te begrijpen. Een in de buitenwereld bekende kunstenaar, Pete (of “Mad Pete”), woont ook in het dorp en is voor velen een soort zonderling. Jolie kan het goed met hem vinden en vraagt of haar zoon bij hem langs mag komen voor kunstlessen. Ze denkt dat de jongen zich daardoor beter in zijn eigen plek zal voelen. En dat lukt ook. Pete en Lanny trekken veel samen op. Robert en Jolie zijn op hun manier ook op zoek. Ze weten niet helemaal zeker wie ze zelf zijn, zoeken dat een beetje uit terwijl ze ouders zijn van die speciale jongen. Tussen de regels voel je dat er tussen hen kleine haarscheurtjes zijn, die groter zouden zijn zonder Lanny. En dan is er Dead Papa Toothwort. Dat is een soort geest die al eeuwen op die plek verblijft en allerlei vormen kan aannemen. Hij dwaalt rond en hoort alle gesprekken in alle huizen. Hij staat voor een soort oerkracht van het bos en is tegelijk een soort spons die alle verhalen van alle mensen die er ooit woonden in zich draagt. Hij is wijs en bizar en dreigend tegelijk. Hij is op zoek naar Lanny, voelt dat dat een speciale jongen is. Het is alsof hij merkt dat Lanny op een of andere manier de tijd overstijgt en een ander soort kennis heeft aangeraakt. De kunstenaar Pete heeft de verwondering van de jongen gestimuleerd en hem instrumenten gegeven om zijn eigen werkelijkheid verder te maken. Maar de wijsheid van het bos was er al. Dead Papa Toothwort laat zich al horen vanaf de allereerste pagina, wat meteen voor een soort suspense op de achtergrond zorgt. In een simpele film zou je aan de muziek horen dat onheil op komst is en dat een onschuldige zal getroffen worden.

In het tweede deel van het boek krijgt het verhaal inderdaad een dramatische wending. Lanny verdwijnt. Een hele machinerie komt op gang. Verdachtmakingen, roddels, … De stemmen die eerst (letterlijk) flarden op de achtergrond waren, komen nu op de voorgrond. We leren het kleine dorp als een akelige verstikkende plek kennen. Tussen dat alles door is er de groeiende wanhoop van de ouders. Je mag het als lezer zelf in elkaar puzzelen. En ook al lijkt er een luguber spiegeleffect te zijn met het boek dat Jolie aan het schrijven is, het is geen simpele film. Het werkt anders, we krijgen andere dingen te zien.

In het derde deel kantelt het boek nog eens naar een ander register. Als lezer moet je gewoon volgen, meegaan in de logica van het boek.

Het duurt even, na het omslaan van de laatste bladzijde, eer je een beetje begint te zien wat de laag van de fabel zou kunnen betekenen. De liefde heb je meteen mee. En voor het woordspel heb je meteen zin om stukken opnieuw te lezen. Maar hoe kijk je naar Dead Papa Toothwort? In de simpele lezing, met de dramatische muziek erbij, zie je (of denk je te zien) hoe hij Lanny in zijn vizier krijgt. Maar tegelijk voel je dat die twee iets met elkaar hebben. Misschien wil die groene geest uit het bos vooral het dorp raken, de zelfgenoegzame in zichzelf gekeerde kant ervan. Er is het bekrompen schimmenspel dat zich ontvouwt rond de menselijke wanhoop. En er is een diepere, tegelijk duistere maar ook vitale en meer cyclische waarheid in het bos. Die in de ogen kijken betekent dat je jezelf in de spiegel moet in vraag stellen. Kunstenaars en dromers kunnen dat, en misschien begrijpen ze daarom meer van de bomen. De akelige dorpsbewoners die vanuit hun huisjes (die in Midsomer zouden kunnen zijn) de wereld daarbuiten op afstand willen houden, hebben te veel te verliezen.

Lanny is zoveel tegelijk. Als je het zo leest en meegaat in die meerlagige leeservaring, begin je steeds meer te zien en voel je hoe het boek nadien in je hoofd blijft stuiteren. Ondanks het unieke plezier dat je er zo aan beleeft, is er ook wel ergens een lichte aarzeling. Het eerste boek van Porter bewoog op een kleinere oppervlakte. De auteur heeft met dit tweede boek zijn literaire techniek en zijn bereik verbreed, wat je merkt in het onderscheid tussen de drie delen van het boek. Soms is het alsof je iets te veel ziet hoe hij die drie delen in elkaar past. Je ziet de woorden (en dat is goed), maar je ziet ook een beetje het decor of de decorwissels op het theater. Alsof de auteur net iets te veel wil doen. Maar dat neemt niet weg dat je enorm genoten hebt van een boek dat helemaal zichzelf is en dat je erg benieuwd bent naar het volgende boek van Max Porter.

06 juli 2019

Waar het aarzelt

Je staat voor die grote groep. De opleiding die je al zo vaak gaf. Normaal zijn ze met een tiental, nu met meer dan dertig. Op elkaar gepropt in dat lokaal. Even weet je het niet, of het zal lukken. Het is als een keuze. Een beetje groter, doe het een beetje groter, denk je. Het lukt. Ze zijn geweldig.

Je wacht op de slaap. De slaap zal wel komen, dat weet je ondertussen wel. Weten. Terwijl zie je dat je lichaam verdwaald is, ergens. Het zou aanraakbaar kunnen zijn nu. In pijn weliswaar. Het is alsof de kamer in de nacht er anders uitziet. Je ziet iets wat je dit keer niet kunt ontlopen.

Je onderhandelt met je lijstje. Om een of andere reden moet je voor sommige dingen wachten tot het moment daar is. Pas dan kun je het ding aanraken. Alsof er in je hoofd een soort volgorde is, die je niet kunt zien. Eerst moet dit ene ding weggeschoven zijn voor het volgende naar voor kan schuiven. (Misschien is dat beeld in je hoofd, dat gevoel ergens in je lichaam, niet meer dan flauw uitstelgedrag.)

Je zit in een vergadering. Je ziet het gesprek. Je ziet de keten van momenten van toen tot nu. Je ziet wat je deed op al die momenten tot nu toe. Je begrijpt iets. Het stelt je gerust.

Je praat met iemand. Je zou meer tijd willen hebben, maar moet vertrekken naar een afspraak. Of ze wel gelukkig is, vraag je je af. Al weet je niet zeker of gelukkig wel het juiste woord is. Misschien is het woord niet zo belangrijk. Het blijft de hele dag in je hoofd hangen. Je zou iets willen doen.

Je zit aan de tafel. De vergadering gaat bijna beginnen. In je hoofd wacht dit moment al weken. Er is een kleine lege plek tussen nu en nu. Daar moet het kantelen. Je ziet de rol waar je in moet schuiven.

Je probeert iets uit te leggen. Over die kinderen. Over die ene zin. Over waarom sommige dingen moeilijk zijn. Al denkt iets in je dat je geen recht hebt op dingen moeilijk vinden. Je probeert het uit te leggen. Het is alsof het je ontglipt.

Je kijkt naar dat ene filmpje. Even wil je daar zijn. Daar in je lichaam.

Je wacht op de trein. Je bent net iets te moe. Het maakt je een beetje rusteloos. Alsof je de anderen even niet zo goed kunt verdragen. Alsof niemand je iets zou mogen vragen.

Je ligt in de zetel. Net een beetje te moe. Er zou iets kunnen trillen in je lichaam, je ziet het. Even aarzel je. Iets met jezelf uit handen geven. Eerst je benen, dan je buik. Nadien ben je dankbaar.

Je nadert de rand van een droom. Je twijfelt even, of je binnen zult blijven, of even naar buiten zult gaan. Je gaat even naar buiten. Schuift daarna zacht het bed weer in. De droomplek is er nog.

Je ziet dat die paar kleine plantjes het niet goed doen op je terras, ze haperen. Misschien moeten ze daar weg. Misschien moet je hen in een kleinere pot zetten, en niet in die grote. Misschien wil je een struik of zo voor die grote pot. Eigenlijk wil je dingen die blijven. Naar de winkel gaan om een grotere plant te halen voor die plek, en de kleine te verhuizen, het voelt als een soort verraad.

Je staat aan de kassa. De mevrouw aan de kassa is al terug van haar vakantie. Je ziet het aan haar huid. Ze vraagt of je al in vakantie bent. Nog niet, zeg je. Of je weggaat. Nee, je blijft thuis zeg. Heeft je lichaam dan niet iets nodig, vraagt ze. Een seconde moet je nadenken. Je lichaam heeft zeker iets nodig, zeg je. Ze lijkt ineens te schrikken van de vraag die ze zelf stelde, wil iets corrigeren. Het is niet erg. Het was wel een mooie vraag eigenlijk.

Je zou moeten beginnen aan dat verslag. Dat had je je voorgenomen. Het is alsof iets in je lichaam blokkeert. Het is een selectief mechanisme, het blokkeert enkel bij bepaalde dingen. Ergens in je lichaam zie je de plek waar je moet gaan staan om dit te doen. Die plek voelt moe. Je ziet een andere plek die iets anders zal doen met je lichaam.

Je moet wachten op de woorden. Pas aan de andere kant zul je weten of het goed was.

04 juli 2019

Daar is het kind

Omtrekkende bewegingen.

Het zit al enkele dagen in je hoofd. Onverwacht, eigenlijk.

Die interviewverzoeken. Over zonder kinderen. Of over een niet ingevulde wens. Of over moeilijke gesprekken. Of over verdriet. Verschillende deuren naar dezelfde plek.

Je hebt toegezegd. Het zal wel komen dan, denk je. Het beweegt al eerder, ergens in je lichaam.
Het komt en gaat. En dat is wel goed. (Het is goed dat je zult vertellen, denk je.)

Een mooi gesprek, met een dierbare vriendin. Tijdens een lange rit. (Misschien had je haar daarom gevraagd om niet langs de snelweg te rijden. De andere weg praat beter, of zoiets.) Je kijkt op naar haar, de moeder die ze altijd is geweest. De leeuwin die ze kon zijn. Een veilig gesprek. Ze ziet je. Of je een goede vader zou zijn geworden. Dat stuk ervan waarvan je zo bang was. Het is goed dat je het gewoon kunt zeggen. Wat ze antwoordt, ontroert je diep. Haar woorden zijn een eerlijk cadeau. Het is alsof ze iets van vrede brengen.

De woorden bewegen in je huid.

Ze noemt de naam van de dochter die in je woont, ergens. Je bent dankbaar.

(Je weet niet juist hoe het zit, maar het is alsof iets in je thuis is gekomen. Je zocht naar dat ene punt, waar je bijna gewichtloos zou kunnen zijn.)

(Je had het niet verwacht. Ergens midden in een nacht ben je antwoorden aan het geven op vragen die nog niet eens gesteld zijn. Misschien ben je bang dat je iets zou vergeten, dat je een stuk van jezelf ergens zou hebben achtergelaten. Misschien wil je dat nulpunt beter zien, waar je naartoe zou moeten gaan om rustig te antwoorden.)

Je herleest stukjes die je schreef, jaren  geleden. Het raakt je, hoe dezelfde dingen terugkomen. (Het was er altijd zo, denk je. Alsof dat een geruststelling is.) Je leest die ene zin weer, en je voelt de pijn, nog steeds. (En waarschijnlijk was het zo niet bedoeld, lag het kwetsbare punt enkel bij jou. Dat maakt niet zo uit, eigenlijk.)

(Je denkt terug aan het beeld van het lichaam en de lichamen, van een tijdje geleden. Op een of andere manier moeten ze samenvallen om op die plek te komen, denk je.)

De verhalen van de anderen over hun kinderen ontroeren je. Hoe ze het deden op school. Hoe ze hun weg zoeken in het grote leven. Hoe ze groeien, hoe ze stuiteren soms. Je houdt ervan, hoe hun papa’s, hun mama’s over hen vertellen. Wat dat met hun ogen doet.

(Soms zie je in je hoofd de plek die mensen zijn. Je ziet ze op een vlak, met lijnen eromheen. Je ziet hoe ze verbonden zijn met anderen. Hoe de kinderen, hun verhalen, daarin verschijnen als een tapijt van kleuren en kronkels en knisperend geluid. En als een ritme in de tijd. En soms zie je jezelf dan als in een tochtgat. De wind kan je aan alle kanten raken. Je ziet het gewoon. Er is geen oordeel. Er is geen enkele afgunst. Maar misschien wil iets in je wel naar een plek in de verte.)

Het is zo veel. Die zin komt vaak terug in je hoofd. (Het besef van het veel kan je ontroeren, kan je bang maken.)

(Soms is het alsof je het verhaal dat je gaat vertellen moet terughalen, van in een of andere kier in jezelf. Je moet het terug over je huid leggen. En soms zie je jezelf ineens, in het glas van een groot raam. In dat ene moment – je was bijna thuis – zie je hoe je daar altijd alleen zult lopen. Het was er dus nog.)

Misschien moet je dat proberen uit te leggen. Hoe kinderen de tijd anders maken (zo ervaar jij het toch). Ze geven een richting aan de tijd, ze leiden je door de tijd (voor een stuk toch). Je kunt je voorstellen hoe iemand met kinderen soms ook zou willen kunnen ontsnappen aan die tijd die misschien ook een beetje verstikkend kan zijn. Die beweging in de tijd die er vanzelf is. En hoe anders de tijd beweegt in je lichaam zonder kinderen. Soms lijkt de tijd te stollen in je lichaam. Soms is het alsof je onbeschermd de tijd in moet. Soms is het alsof je zelf elk uur moet maken, en dus het verhaal van de opeenvolging van die uren. Het heeft je gemaakt tot wie je bent, en je bent er dankbaar voor. Al was er soms geen behoefte aan zoveel vrijheid, of zoiets.

(In de auto vertelde je iets over vervreemding. Over het huis. Je was blij dat zij het ook gezien had nu, dat ze gezien had dat jouw verhaal echt was, waardoor je zelf kon zien dat jouw verhaal echt was. Je zag het kind daar, je ziet het kind daar, je ziet het kind hier. Je ziet hoe alles wat was, tussen toen en nu, hoe alles je heeft gemaakt tot wie je nu bent. Het klinkt zwaarder dan je het voelt. Het voelt rustiger. Wat ze zei, over de vader die je zou zijn geweest, zij zag de vader die je zou zijn geweest, je ziet waar dat past in die lijn. En het is wel goed.)

Misschien zal het wel lukken om op de vragen te antwoorden.