31 oktober 2020

Nu even geen lawaai


Maak nu even geen lawaai, denk je.

Praat zacht en nederig, denk je.

Geen dichte drommen, denk je, ook al kun je alles begrijpen.

Geen gretigheid, geen grote woorden.

En even geen meningen, of toch niet te veel.

Gewoon kijken.

En iets voelen van het punt waar het leven in de dood kantelt.

Iets van de machteloze handen.

Iets over de liefde, iets over onvermogen.

Vermoeidheid ook, en kwetsbaarheid.

(Het is telkens weer zo, in je hoofd, alsof je al drie dagen verder bent.)

Misschien wou je net iets meer deemoed voelen.

Daar waar de pijn van een ander de jouwe raakt.

Een toon die net een beetje anders zou zijn, iets minder luid.

(Veel schroom.)

Misschien is het gewoon je eigen vermoeidheid.

Misschien zie je je eigen verdriet.

Misschien – ineens zie je het duidelijker – had je een ander ritueel gewild.

Een ander soort heiligheid.

Je ziet de wind.

Je hoort de kinderen.

Je zag de foto van het nieuwe leven, pas geboren.

Je zag iets van een verlangen, het was er.

Er was een zwaarte, ergens in de middag. Het verdriet liet zich zien.

En je keek.

Je zocht de veilige hoek op in de kamer, met de sterke muren.

Je keek naar de zinnen in je boek en in je handen.

(Je weet nooit helemaal zeker waar de verleden tijd kantelt in de tegenwoordige tijd.)

Je lichaam antwoordt in vertraging.

En je ziet in het huis hoe het verandert als je er niet alleen bent, hoe de ruimte zich herschikt.

De ruimte ademt in herinnering.

Het regent, als een trage wijding.

Je schrijft een brief.

Misschien heb je wel niets te vertellen.

Je vertelt iets over die plek, ergens in de middag.

Je zou iets willen kunnen geven.

Misschien is het wel goed zo, zo zonder lawaai.

Dat beeld dat je had gezien, het blijft. Je begrijpt het niet helemaal.

De fadozangeres begrijpt het wel, denk je.

30 oktober 2020

Huidreizen


Je zit te werken. Ergens onderhuids beweegt er iets anders. Het heeft een eigen hartslag.

Je probeert de dingen te schikken in je hoofd. Misschien valt er niet veel te schikken, misschien zou je sommige dingen liever nu even niet in het hoopje zien.

Het leven loopt anders dan nu even niet, denk je.

En je bent hier, terwijl je ook daar zou willen kunnen zijn, denk je.

Je hoort een verhaal, je handen beginnen te trillen. Je zou iets willen kunnen doen om te beschermen, of iets in die aard. Maar je bent hier. Misschien doe je het goed, je voelt ook het falen. Iets over alleen gelaten worden. En je zou jezelf willen kunnen openplooien, om een windstilte te zijn.

De man met de vrachtwagen is al daar, veel vroeger dan verwacht. Je moet het gesprek loslaten, je huid is in de war.

Hij vertelt verhalen over spannende avonturen ooit, aan de andere kant van het IJzeren Gordijn.

Je maakt stapeltjes, je draagt hopen naar binnen. De geur prikkelt je neus.

En je zou nog steeds ook daar willen zijn, iets met je handen.

Je maakt je klaar voor het gastcollege dat je zult geven. Het mooie jasje. De stem. Je praat anderhalf uur tegen een scherm. De studenten zijn ergens, ze laten zich niet zien, enkel horen. Ze spreken je aan met meneer.

In de nacht ligt je huid in de knoop.

En je had ook nog iets gewild met die brieven.

Misschien heeft iets van de dagen zich opgestapeld, aan het oppervlak.

De dag laveert tussen de dingen. Soms zijn er huidkantelpunten.

Misschien is er een wak in je huid, je merkt het pas als je daar bent. Vallen.

Even val je. Er is in de lucht niets om je aan vast te klampen. (En er is maar één ding dat je zou willen, voel je.)

Al wat was afgesproken schuift er weer tussendoor. Je wachtlacht afwezig door de vergaderingen, terwijl je huid zwaar lijkt.

Mag ik je gewoon even alles na elkaar zeggen? Dat vraag je haar. Je bent verlegen.

De andere dag. De treinrit laat je voorzichtig tintelen, terwijl het landschap naar je kijkt.

De ene bus komt weer niet, je neemt een andere. Ergens halverwege stap je over in de auto. De route ademt daardoor net een klein beetje anders.

Je rijdt haar het ziekenhuis binnen. Iedereen is vriendelijk. Ergens op de achtergrond voel je een nerveuze trilling.

Je vertrekt weer, wandelt de hele weg naar het station. Het doet je goed. Het kanaal zwijgt.

Je leest het boekje in de trein. En daar waar je moet overstappen. Het is een plek van verhalen geworden. Je kijkt in de richting van de verhalen.

De brieven beginnen.

Een avond van regen en wind. Je krijgt de berichten. Er is iets met onvermogen.

De nacht drukt een beetje. Er is een afdruk in je huid, stel je vast, en het maakt je rustig.

De andere dag loopt net iets anders dan je had gedacht. Misschien is het ook een kantelpunt. Het lijkt beter zo, denk je. Iets schuift van je af. Je adem kantelt een beetje.

Terwijl je schrijft, komt een ander verhaal naar je toe. Iets stroomt. En iets over het hart. Hier en daar zijn er even niet meer. Je huid wist het, de hele tijd al. Het is mooi, dat wat er is, denk je.

De nacht is anders.

De dag ademt gewoon, en is ook een beetje moe.

En je wilt nog even langs de boekhandel kunnen gaan. Dat ene cadeautje moet nog kunnen vertrekken. Je schuift aan in het postkantoor. Het pakje kan vertrekken.

Weer thuis. Je huid vertelt je iets. Je wist het eigenlijk al.

25 oktober 2020

De brieven


‘Misschien is het wel een goed plan.’
‘Wat?’
‘Dat ik je elke dag een brief stuur. Elke keer een korte, in plaats van af en toe een lange.’
‘Dat zou ik wel heel bijzonder vinden. Waarom zou je dat willen doen?’
‘We zijn nu ver weg, en misschien blijft dat nog wel even zo, en zo kunnen we toch dichtbij zijn. En het is gewoon een mooi ritueel.’
‘Kun je die dingen ook gewoon zeggen? Of gaat dat alleen in een brief?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet. Soms komt er een traag verdriet over me. Ik zie dan de woorden nog niet. Gewoon schrijven, de beweging van mijn hand, de woorden die op het papier verschijnen, dan komen de zinnen wel. Door het schrijven begrijp ik dan wat ik daarvoor nog niet begreep.’
‘Zoals dat verdriet?’
‘Ja.’
‘Het is wel mooi, hoe jij dat doet. Telkens blijven zoeken. Het is alsof je jezelf een beetje uit elkaar haalt en op het gras spreidt. En dat ik daar dan zomaar naar mag kijken, en het aanraken.’
‘Je mag alles van mij aanraken, dat weet je.’
‘Ja, ik weet het.’
‘Het is zo rustig nu. Dit. Alsof er alleen maar dit is. Nu, en hier.’
‘Dat wil ik zo vaak, alleen dit, hier.’
‘Het is zo duidelijk en helder dat we allebei hier willen zijn. Maar wat als dit de enige plek is waar we kunnen zijn, waar wij kunnen zijn?’
‘Ben je daar bang voor?’
‘Soms.’
‘Wat denk je dan?’
‘Er is heel veel liefde. Maar wat als we net daar waar we dichtbij zijn in onszelf zien waar we alleen zijn? Zijn we dan niet nog meer alleen?’
‘Misschien zullen we die vraag nooit kunnen beantwoorden. Misschien moet het ook niet.’
‘Het is iets dat me bezighoudt. Het kwam over me, ergens diep in de nacht. Het is nu zo helemaal stil ’s nachts, dus ik hoorde alleen maar de gedachten in mijn hoofd. En ook mijn hart, ik hoorde het kloppen.’
‘Misschien is wat we doen het enige antwoord op die vraag.’
‘Misschien wel. Misschien wil ik gewoon dat het anders is. Dat ik je op die plek helemaal zou kunnen dragen of zoiets. Al is dragen niet helemaal het juiste woord.’
‘Ik herken wel wat je zegt. Voor mij voelt het soms ook zo. Wat als we elkaar niet echt kunnen bereiken? Wat als het altijd maar een stuk is?’
‘Als we gewoon kijken, naar wat er is, misschien zien we dan hoe we bewegen. Die eerste dans, alsof die er elke keer opnieuw kan zijn. Maar misschien is dat een te groot verlangen.’
‘Het is alleszins een heel mooi verlangen.’
‘Wie weet wordt het wel duidelijker als ik het in die brieven ga schrijven, en dan begrijp ik zelf beter wat ik voel.’
‘Ik denk dat je het wel begrijpt, en ik ook, maar ik wil je brieven wel heel graag lezen.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘Ben je bang voor de zinnen die zullen komen?’
‘Ik denk het niet. Het heeft iets te maken met blijven. Vormen van blijven.’
‘Misschien heeft het gewoon te maken met wie wij zijn.’
‘Ja, dat is wel zo, denk ik.’
‘Dan kan er eigenlijk niets fout gaan.’
‘Als jij het zegt, zal het wel zo zijn.’
‘Ik kijk alleen maar naar jou.’

22 oktober 2020

Dingen die je kunt aanraken


De maan in de verte.

De grens tussen hier en daar.

De eerste dans.

De herinneringen van een appel.

De afwezigheid naast je.

Je dromen, te groot.

De omweg.

De klanken in een kerk.

De ogen die je aankijken als je je ogen sluit.

De wind in de boom.

De demonen van soms een nacht in de dag.

Het vertragend uitbollen van alle vorige versies van jezelf.

Een veranderend gelaat, uitgespaard in de lucht voor je.

De naden van de tijd.

Het verlangen, op een onbewaakt moment.

De woorden die je nog niet geschreven hebt.

Niet meer weten waar jouw huid eindigt.

De koele lucht in de morgen die het huis binnenkomt.

De melancholie van een zondag.

De verhalen in het boek, de letters in het woord.

Hoe het huis veranderde, telkens als.

Het kleine houten beeldje, het lichaam dat alles draagt.

De oneindigheid, door een buik.

Het wachten van de toetsen van de piano.

Het landschap in het hout in de kast.

De handen van je grootvader, in de herinnering van het hout.

De stem van de zanger.

Het geheim dat de planten voor je bewaren.

Het gesprek dat je voert, de zinnen die je ziet vertrekken, naar elders.

Wat door je lichaam moet sijpelen, in de tijd die nodig is.

Hoe je kijkt naar de liefde.

De koude die je tegemoet kwam, toen, en wat er daarna gebeurde.

Het falen, zoals altijd.

En dat wat blijft.

De fossielen van een verdriet, leunend in een beweging.

De snijplank, net voor je aan de groenten begint.

Het ritueel, die kleine buiging, voor je je aan de nacht overgeeft.

En de zee.

20 oktober 2020

Het zou


Je hebt nog een heel lijstje, te doen.

Je doet het even niet.

Even alleen maar een zachte leegte.

Je zou zoveel.

Even niet.

Voor nu.

De dingen sijpelen door je heen.

En je wilt alleen maar kijken.

Al het volgende komt later wel.

Morgen al, waarschijnlijk.

Maar nu nog niet, even niet.

Je zag, daar waar je als kind was.

Het licht in die gang.

Iemand keek mee over je schouder.

Fluisterde je iets over de liefde.

Het mag door je heen.

Daarna kun je denken.

Je hoorde iets over je woorden.

Dat ze voorwaardelijk zijn, zouden zijn.

Je zegt iets over harde dingen met zachte woorden.

En dat het allemaal goed is.

Je kijkt naar het landschap.

Je stuurt geheimen, bij een tussenstop.

Je lichaam mag zich uitplooien.

Je zou iets kunnen zeggen.

De woorden komen nu nog niet door je huid.

Die is traag en breekbaar.

Je ademt je tranen.

In uitgestelde bewegingen van het hart.

Je schoot wakker, ergens in een nacht.

Waarna je de eindjes weer verbond.

Voor de dag.

Je kijkt naar je handen.

Ze blijven.

Je volgt de pijlen op de grond.

Je vraagt iets, let op je stem.

Je kijkt naar plekken, nu gevuld met verhalen.

Dat zal nu altijd de weg zijn naar.

Je oog trilt.

De dingen leggen zich neer naast elkaar.

Alles wat je zou, nu even nog niet.

Straks weer wel.

Morgen waarschijnlijk.

De rivier stroomt verder.

18 oktober 2020

Tubax


Je hebt je een beetje moeten haasten met het eten, maar nu ben je op weg naar een concert. Het is tweemaal geprogrammeerd op dezelfde avond. Jij gaat naar de eerste uitvoering.

De drukke dag zit nog in je lichaam. Vooraan.

De vriendelijke mevrouw brengt je naar je stoel. Net achter het mengpaneel.

Je wacht nog even af hoe warm of koud het is. (Wel of niet de jas over de stoel hangen zou moeten gebeuren voor het concert begint.)

Je probeert het programmaboekje te lezen. (Je ogen zijn moe na een hele dag werken, het is een beetje donker in de kerk, de lettertjes zijn klein.) Je kunt dat ene woord niet goed lezen. De andere vier muzikanten bespelen een saxofoon die je herkent in de enigszins vage lettertjes. Het vijfde instrument is een woord van vijf letters, dat zie je. Je denkt dat het tubax is, een woord dat je nog niet kende. Maar misschien lees je het verkeerd. Het is alleszins het grootste instrument, en het kortste woord.

Je lichaam ademt langzaam de plek in. Je zou willen dat iedereen gewoon stil is en wacht, aanwezig in dit hier en nu. Je ziet wat vooraan is, hoe het zich voorbereidt op een overname.

Zo gaat het, weet je, telkens weer. De muziek zal het overnemen, zal je lichaam voorzichtig overnemen. Je moet alleen wachten.

De muzikanten staan of zitten klaar. Ze beginnen te spelen. Dat speciale geluid. Het beweegt door de ruimte van de kerk. Het komt van alle kanten, of het is overal, het is.

(Je kunt het niet verdragen. Mensen die nog zitten te praten. Mensen die nog de hele tijd op hun smartphone bezig zijn. Mensen die rechtop gaan staan om foto’s te maken. Mensen die nog rusteloos heen en weer draaien op hun stoel.)

(Ga gewoon zitten, zwijg, maak het stil, kijk naar de muziek, hoe die beweegt, hoe die je lichaam overneemt, zou je willen roepen, in stilte, zonder te bewegen.)

Hoe wonderlijk het is hier te zijn, denk je. Hoe wezenlijk het voor je is, denk je. Dat je er zomaar zit, dat de muzikanten spelen, dat de muziek beweegt, dat de tijd daarbuiten verdwijnt, dat het zomaar kan. Je bent zo dankbaar.

Je kijkt naar je lichaam, zonder te bewegen. Zoals bij een meditatie, dat gedachten in je hoofd nog even heen en weer hollen. Dat je die met milde aandacht ontvangt en laat bewegen naar de pechstrook, ergens buiten je lichaam. Je moet het enkele keren doen.

Je weet dat onderweg je lichaam ergens zal kantelen, in de muziek. Als je erop let, zul je mogelijk een drempel zien, zul je mogelijk bang worden, zul je aarzelen om jezelf uit handen te geven. Als je er niet op let, zul je het pas merken als je aan de andere kant bent.

(Je moet het haar vertellen, denk je.)

Je kijkt naar Buxtehude. Ziet hoe die muziek beweegt. Het is alsof je de muziek in de ruimte ziet, in een balans tussen horizontaal en verticaal. Je vraagt je af hoe anders Bach eruit zal zien.

(Dit is ook een heiligdom, denk je. Je moet het haar vertellen.)

Later zullen er zinnen naar je toe komen met het woord overgave erin. Je bent aan de andere kant. Ongemerkt heeft je lichaam zich uit handen gegeven.

Je houdt van die heel diepe bas van dat instrument, de tubax dus. Je hebt altijd gehouden van een diepe baslijn. Samen raken de klanken je huid. De basklanken doen iets met je buik.

(Dat ene mag wel in de brief, denk je.)

Je ademt anders ondertussen.

Een stroom, je weet niet meer waar de dingen ophouden of beginnen. (Ook al doet je rug pijn.)

Bach beweegt. Je ziet Bach bewegen.

Telkens opnieuw, als eb en vloed. Je kijkt, je volgt, of niet.

De klanken leggen zich neer, ze hebben de huid van de kerk veranderd, ze hebben je huid veranderd.

Je loopt naar huis in de avond. (Je hebt liever geen slenterende mensen voor je op de kasseien. Je wilt alleen bewegen nu.

(Je ziet zinnen.)

Thuis zoek je de cd op, van toen je hen de vorige keer zag. Op dezelfde plek.

(De woorden, zo verdwijnen ze zeker niet.)

(Je vertelt iets aan de nacht.)

16 oktober 2020

File


Je zag de tijdstraat voor je helemaal vollopen. Er kwamen de hele tijd dingen bij ‘die nog even moeten gebeuren’. Mensen willen je spreken, iets vragen. Je ziet de dingen die je je had voorgenomen. In je hoofd zagen die er netjes afgerond uit, kon je die rustig afwerken. Het loopt net iets anders.

Het is wat het is.

(Wat je zou willen zeggen.)

Je maakt een lijstje met alle dingen. Je neemt je voor daar een nieuw net lijstje van te maken. Waardoor dat ook een ding op je lijstje is: net lijstje maken.

Het verlangen om de dingen na elkaar te doen, niet meer door elkaar, ook als ze daardoor iets verder in de tijd schuiven.

(Je ziet, je kijkt.)

Je wilt ze in je hoofd wel kunnen zien allemaal.

Je zit op het werk, als enige van de hele gang. Misschien zal het wel weer een hele tijd duren eer je nog eens daar zult zitten.

Je puzzelt de dingen bij elkaar, als in een klein bouwwerkje.

(Je bent hier, iets van je is daar. Iets is heel nabij.)

Je kijkt naar je handen.

(Je zegt net iets meer dan je durfde.)

Je ziet verhalen, ze wachten ergens in je huid.

De verhalen wachten op het schrijven.

Je ziet de dagen die komen. De dingen op het lijstje. Dat en dat moet eerst aan kant, voor je aan het volgende kunt beginnen.

(Een beetje verlegen.)

De dingen die je eerst uit je lichaam moet hebben voor je aan die andere kunt beginnen, waar zitten die?
Na die dingen is er die tekst, en daarna die brief.

(Een woord raakt je huid. Het ademt door je heen.)

En ongetwijfeld fietst het leven door elk lijstje heen.

In je hoofd begin je van die brief terug te tellen naar nu. Dat is waarschijnlijk een betere strategie dan omgekeerd.

Aan die en die en die wil je nog vragen hoe het gaat. Je ziet dat je op een andere plek wilt zijn om dat te doen.

(Je bent week, zo week.)

Er lijkt een ingehouden stilte te zijn, alsof de dingen wachten op iets.

Het bouwwerkje is bijna klaar. Nog net voor dat gesprek. Dat had je je voorgenomen, dat het daarvoor klaar zou zijn.

(Daar waar je thuis bent.)

(De beelden bewegen door je heen.)

De man op het scherm. Hij zit ergens in de buurt van New York. Hij vraagt hoe hij je naam moet uitspreken.

If your mem’ry serves you well

Hij vertelt over de school in zijn buurt, en wijst met zijn vinger naar het raam naast hem. Je kijkt met de vinger mee. Je kunt wel niet met je hoofd in het scherm leunen, lukt net niet.

(Je ziet de verhalen. Je ziet woorden die nog zullen aarzelen. Woorden over zinnen.)

Je maakt je bureau netjes leeg, zoals elke keer. Je neemt voor even afscheid van de ruimte.

(Je praat door, de hele tijd, terwijl je naar het station loopt.)

De trein lijkt een soort melancholie met zich mee te dragen.

(Het is alsof je de brief al kunt zien. Als een soort negatief in de ruimte, alsof de woorden er al staan, in hun voorlopige afwezigheid, wachtend op zichzelf. Zoals je handen al weten wat ze zich zullen herinneren.)

Het landschap is er nog.

(Kijk, zie je dat, zou je willen zeggen, hoe het veranderd is.)

Iets is moe. Je loopt door de stad op weg naar huis.

14 oktober 2020

Analoog bewegen


Je hebt het jezelf aangeleerd. Bewegen in de digitale wereld. Met knopjes en apparaten en zo. Maar je hoofd lijkt toch nog wel vrij analoog te reageren.

Misschien heb je gewoon een beetje nood aan mysterie. De tover van de dingen.

Een mail versturen naar iemand die ergens ver weg is. Het blijft je fascineren. Alsof die woorden dan een beetje samengeduwd worden en dan beginnen te hollen door een of andere draad, om dan enigszins uitgeput weer uitgevouwen te worden en op een scherm te kruipen. Dat de woorden die je hier tikt daar zomaar kunnen arriveren, zonder dat je ze met de hand geschreven hebt.

Apparaten kunnen je ook afhankelijk en kwetsbaar maken. Misschien vergeten mensen om gewoon naar hun omgeving te kijken, naar allerlei signalen en tekens die gewoon los in de werkelijkheid bewegen.

Je moet eraan denken terwijl je in de trein zit, op weg naar het hoge noorden van het land. In Mechelen moet je overstappen. (Je weet dat die andere trein best geen vertraging heeft, want dan mis je misschien daarna de bus, waardoor je mogelijk niet op tijd bij je moeder geraakt.) De jonge vrouw op de bank voor je is enigszins in paniek. Ze is ergens onderweg opgestapt, in Haacht of zo. Ze belt naar haar mama, al roepend. Ze heeft blijkbaar geen internet. Ze moet in Mechelen overstappen op een trein naar Antwerpen, en zonder internet is ze dus hopeloos verloren. Vermoedelijk reageert de mama met iets als: “Trek nu toch eens gewoon je plan.” De vrouw roept tegen haar mama dat ze nu even niets moet zeggen en snel moet opzoeken hoe ze moet overstappen. Je denkt dat er toch heel wat schermen zijn met daarop de treinen, hun vertrekuur en het perron. Er zijn die grote gele papieren. En als je de stroom van de mensen die uitstappen gewoon volgt, kun je moeilijk ergens anders terechtkomen dan in een trein naar Antwerpen. Het is fascinerend, hoe die vrouw echt een beetje verloren is. En dat terwijl de dingen zich toch wel een beetje laten lezen.

Jij hebt je de avond daarvoor voorbereid. Enkele scenario’s. (Als die ene trein toch vertraging heeft, via een andere route toch zo dicht mogelijk bij je bestemming komen.) Een papiertje met daarop alle uren, netjes in potlood opgeschreven. Ze zitten allemaal in je hoofd. (Als je zo’n papiertje laat vallen, staan alle uren er nog steeds op, trouwens.) Je kijkt ze onderweg nog wel enkele keren na, voor alle zekerheid.

Na het bezoek waarvoor je naar daar ging, kun je nog net een vroegere trein halen dan je had verwacht. Je vult de pas in, in een soort automatisme. (Normaal doe je dat altijd op het perron of thuis of zo, niet in de trein, dat brengt ongeluk.) Als de treinmeneer langskomt, stelt hij vast dat je een verkeerd cijfer hebt ingevuld. Of het een drie is, vraagt hij. Je ziet dat je per ongeluk een vijf hebt geschreven, en zegt dat het volgens jou een drie is. Je zou hem willen uitleggen – want dat weet je wel zeker – dat het in je hoofd een drie was. Iets heeft ervoor gezorgd – dat ongeluk – dat je een verkeerd cijfer hebt geschreven. Je beseft dat onmiddellijke standrechtelijke executie aangewezen zou zijn. De treinmeneer spreekt je met enige gewichtigheid toe, maar beseft al snel dat je je echt vergist hebt. (Je mag dus nog even blijven leven.) Je weet nooit helemaal zeker hoe je hoofd werkt.

De trein rijdt verder. Je wuift onderweg naar iemand in de verte. Sommige stations of plekken zijn verbonden met verhalen. (Toen waren we hier, deden we dat, hebben we daar dat gezegd, …) Met de trein rijden is als een ritueel. Je beweegt tussen verhalen. Die verhalen telkens weer inademen, laten bewegen, het brengt geluk. (Je stuurt op digitale wijze een berichtje. Iets als: ik ben hier. Het is wel van belang dat het berichtje effectief van die hier wordt verzonden. Ook al kan die ander dat niet controleren, voor de werking van de kosmos is het wel heel belangrijk dat zo’n dingen juist worden uitgevoerd. Misschien doet zo’n berichtje er dan eeuwen over om aan te komen, moet het eerst nog heen en weer naar de maan. Je weet het niet, maar jouw stuk van het ritueel is dan toch volbracht.)

Je komt aan op je werk. Je computer heeft als motto om te ‘vertragen in urgente tijden’. (Het is wel leuk om daarover een diepzinnige column te schrijven, maar als het je computer is, is het wel een beetje vervelend.) Je wilt dat alles netjes klaar is, want straks moet je optreden in een webinar. Alles netjes klaar wil zeggen: (analoog) zorgen dat je bureau netjes clean is, (digitaal) snel even alle mails en berichtjes checken, zodat alles op het papiertje in je hoofd staat, in virtueel potlood. (Tussendoor verstuur je nog een belangrijk bericht. Die verbinding moet eerst gemaakt worden voor je rustig aan de andere kunt beginnen. Iets met een analoge plek en analoge mensen hier, iets met naar je handen kijken, voor je straks die virtuele mensen zult kunnen zien op je scherm.)

Het webinar begint. Mike, een man die ergens in Canada zit, en erg vroeg moest opstaan, praat alles aan elkaar alsof het een spannende talkshow was. (Ben jij wel spannend genoeg, vraag je je af. En nog iets over analoge rimpels, maar warme handen.) Je mag het woord nemen, samen met iemand uit Duitsland, Kenia en Georgië. De mensen die kijken – zo blijkt uit een virtuele poll – bevinden zich op alle continenten. In de trein had je, met potlood, de vragen netjes voorbereid. Je ratelt, op spannende wijze, een eindje door, zet je beste analoge radiostem op en vraagt je af of je gezicht dan door een kabel wordt getransporteerd naar iemand in Peru. Iemand zegt dat wat je zei bijzonder interessant en opwindend (of iets in die aard) was en heeft een vraag. Jouw woorden zijn dus zomaar de wereld rond gegaan. Even later hoor je PING dat er een mail binnenkomt. Blijkt dat iemand die zat te kijken (aan de oostkust van de VS, verneem je later) je gezien heeft. Die heeft je opgezocht op LinkedIn en een bericht gestuurd. Iets als dat jullie dringend vriendjes moeten worden. (Hij heeft Charles.) Ondertussen dartelt Mike lustig verder door het webinar. (Charles wil later op de week nog eens doorpraten met jou over alle spannende dingen die je hebt verteld.) De mevrouw uit Kenia stuurt je die avond nog een mail, ze wil nog enkele dingen weten. (Terwijl ze sprak was de lijn soms een beetje korrelig, maar je betrapte jezelf erop dat je gewoon naar haar stem aan het luisteren was, en zelfs niet altijd hoorde wat ze zei.)

In de vooravond vertrek je weer naar huis. In de trein wordt je lichaam weer een beetje rustiger. De trein als de tussenplek. Je laat de stapel kranten en het tijdschrift met het informatieve artikel over belangwekkende stromende bewegingen op het tafeltje liggen en kijkt naar het landschap. Je denkt aan de verhalen. En in je lichaam is een brief aan het rijpen, die je later in de week zult schrijven. Je ziet nu al hoe de brief eruit zal zien als die klaar is. De lijntjes volgeschreven met de pen. In zwarte inkt. Zwarte inkt is de koning van de analoge woorden.

Je beweegt in woorden, denk je, terwijl je naar je handen kijkt. Je kunt je handen bewegen in de tijd. Zo doen ze iets met de woorden die onderweg zijn.

10 oktober 2020

Trage ogen


De woorden zijn goed.

We zijn veranderd.

De regen is ook gekomen.

Waar het kantelt.

Waar je kunt kijken.

Wachten op verdriet.

De plaats die je toekomt.

De stroom kan groot zijn.

Langzaam terugkeren.

De woorden zijn nodig.

Waar het je beschermt.

Het herkennen.

Weer thuis zijn.

Alleen maar blijven.

En iets midden in de nacht.

Het licht.

Hoe oud je bent.

Wat staat er voor en achter je?

Wie staat er naast je?

Je stem daalt.

Het snijden van de tomaten.

Waar je slaapt.

Alles is goed.

Is het koud?

De dans is mooi.

Vertel alles maar.

Zonder verhalen verdwaal je.

Wat je niet zou durven.

De brief.

Het boek.

Het citroentaartje.

Het lepeltje.

Je bent moe.

Wat zich herhaalt.

En hoe mooi.

Er is nog zoveel.

Waar je eenzaam bent.

Het sluit zich niet.

De ruis.

En.

We zijn er.

Altijd.

09 oktober 2020

Zandbanken


In de trein. Je moet altijd even wachten tot de damp wegtrekt van de glazen van je bril. Misschien is dat een zenoefening.

Het landschap schuift voorbij. Het landschap blijft.

Je voelt de stroom. Stroomverwarring.

Je bent goed op tijd in de zaal waar je een lezing gaat geven. De man die helemaal bovenaan zit, komt naar beneden om je te helpen met de headset. Je kunt vrij bewegen voor het gigantische scherm. De mensen druppelen binnen. Ze verspreiden zich over de eerste rijen. Tijdens je verhaal probeer je de ogen te zien. Je hoort je stem, je denkt aan iemand.

Het slaapwelritueel is belangrijk. Het heeft iets met de kosmos te maken, en de orde der dingen. De woorden die moeten gezegd worden voor de nacht het overneemt. Zoals je buigt, bij het einde van de dag.

De nacht hapert een beetje.

Van de pauze van de thuiswerkdag gebruik maken om even de stad in te gaan. Je geeft de pakjes met de boeken af in het postkantoor. (De mevrouw aan het loket zal de cadeaus in handen geven van de kosmos, in de vorm van een postbode, om ze naar de jarigen te brengen.)  Proactief beleid was nodig om iets te doen aan het relatieve overwicht van het aantal gaten ten opzichte van het aantal sokken en onderbroeken. De mevrouw in de winkel vraagt of je je Loyaltykaart bij je hebt. Je krijgt een bon voor een volgende aankoop. (Zijn er mensen die erin slagen om al die bonnen bij te houden?) Je krijgt ook nog 100 punten extra. En een soort kraslot, dat zij meteen voor je opkrast. Ze heeft daar speciale met titanium versterkte nagels voor. (Misschien zijn die krasdingen gemaakt voor de mevrouwen aan de kassa die zo een zeer lichte opwinding kunnen ervaren bij het krassen.) Beneden in de winkel ga je, in het kader van het verjaardagsbeleid, even kijken bij de nagellak.

Je ziet je vrienden op het scherm. (De combinatie van de lampen naast je bureau en de gele muur zorgt ervoor dat je steeds een wat groenige schijn over je heen krijgt.) Het ontroert je om hen te zien. Iets met samen ouder worden en de verhalen die meegaan.

Je vertelt een verhaal van verwarring, en rust. Je bent verlegen. Je kijkt, herkent.

De volgende ochtend op de tafel van de kinesiste. Soms ben je meer doorwaadbaar dan op andere momenten. Alles ligt dichtbij, precies.

Soms overvalt je een traag maar breed verdriet. Met veel tranen. (Gelukkig ben je alleen op het werk.) Het ademt zichzelf ook weer weg. Het is iets in vertraging, denk je.

Bijpraten met een vriendin, het is al zo lang geleden. Je luistert naar verhalen. Je hoort het verhaal dat je zelf vertelt. (Door het te horen begrijp je het zelf.)

De volgende thuiswerkdag. Vroeg beginnen, meteen een kleine voorsprong op jezelf nemen. (Het wordt een lange dag.)

Je kijkt naar het filmpje dat je was gesuggereerd. Je hoort woorden die nog even in je moeten sudderen, en waarschijnlijk de volgende dag in het stukje zullen komen dat je nog moet schrijven en waarvan je het onderwerp nog niet helemaal zeker weet.

Tijdens het webinar vertelt een mevrouw over het onderzoek naar hergebruik van textiel. De existentiële kwestie van de sokken met gaten (of gaten met sokken) blijkt universeler dan je zelf dacht. (Ze spreekt heel hardnekkig enkele woorden in het Engels steeds verkeerd uit.) Sommige sprekers kunnen heel interessante dingen zeggen terwijl ze nauwelijks met hun gelaat bewegen of hun stem om je heen laten cirkelen.

Je haalt je fiets op. Hij rijdt wel lekker, met die nieuwe band.

Twee vergaderingen. Net na elkaar. Met dezelfde mensen. En een verschillende vergaderlink. (Ze zien er toch ongeveer hetzelfde uit.)

De tweede lezing van de week. Dit keer via het scherm. (Je ziet dat er in de marge van je scherm diverse vormen van pret worden beoefend.)

Iets maalt in de nacht. Dingen dienen zich aan.

Een dag met een strak schema, en dingen die je af moet hebben.

Je schrijft iets over blijven.

Pas net voor je eraan begint, zie je iets over je stukje. Het schrijft zichzelf. (Het is weer een beetje raar, denk je. Met zachte omwegwoorden.) Iets doet je lachen, iets maakt je verlegen, maar het is goed zo. Je wou iets over dankbaarheid zeggen, denk je. Dat woord komt pas helemaal op het einde.

Je loopt door de stad, je kijkt naar de mensen.

Een gesprek in twee stukken, met een vluchtheuvel ertussen. Tussendoor kun je nog snel koken, eten en afwassen. Het gesprek doet iets met je adem. Je bent aanraakbaar.

Je kijkt uit.

04 oktober 2020

Vaststellingen


Het is niet altijd eenvoudig om de wind te fotograferen.

Het kan zijn dat een sok die verdwenen leek zomaar weer opduikt.

Het kan zijn dat je huid pijn doet.

Het is op een bepaald moment tijd om een plant te verpotten.

Het overstijgt je bevattingsvermogen, dat er een winkel komt die als naam Christmas World heeft.

Het is een traag genot, de nieuwe plaat van Spinvis leren kennen.

Het maakt je soms moedeloos, ego’s.

Het is wel een beetje grappig, terug gaan lezen wat je toen op die ene dag geschreven hebt.

Het is zonder twijfel zo dat een pot echt zure pickles de algemene levenskwaliteit verhoogt.

Het blijft zo dat je sommige verschijnselen meteen wilt vertellen aan iemand.

Het is waarschijnlijk toch beter dat die cactus nu terug rechtop staat in de pot.

Het duurt soms even eer je de pieptoon hoort die zegt dat het wasprogramma klaar is.

Het blijft verbazen hoe ingewikkeld dromen kunnen zijn.

Het beweegt maar door, al die herinneringen in je lichaam.

Het is tijd om de sokkenla grondig uit te dunnen, zodat er terug meer sokken dan gaten zijn.

Het valt op, hoe hard de kinderen van de buren helemaal aan de andere kant kunnen schreeuwen.

Het kan zijn dat er een brief in je hoofd wacht.

Het lijkt erop dat die ene straatlamp waarvoor jij een bericht stuurde weer hersteld is.

Het is niet zo dat je altijd goed bent in missen.

Het is een mooi ritueel, die jazzplaten tijdens het poetsen.

Het kan dat je binnen afzienbare tijd de verwarming weer aan zult zetten.

Het blijft overweldigend, dat ene stukje chocolade.

Het vraagt soms een grote adem om een tekst te kneden.

Het ontroert je, het verhaal van de cabaretier over zijn moeder.

Het is een geruststelling dat de eenhoorns steeds naast je waken.

Het zou fijn zijn als sommige mensen zo af en toe enkele dagen zouden zwijgen.

Het is wel lekker, zo’n stapel weekendkranten.

Het galmt een beetje, Sweet Lorraine zingen in de badkamer.

Het is behoorlijk schokkend, de beelden van die overstromingen.

Het is niet altijd zeker wat je handen denken.

Het is belangrijk dat je de verjaardagscadeaus tijdig op de post doet.

Het is nog niet bekend wanneer seizoen 4 van This Is Us op dvd uitkomt.

Het is niet altijd duidelijk wat de kosmos je op zondag wil leren over de liefde.

Het kan zijn, denk je heel even, dat je ooit geen pijn in je rug had.

Het kan zijn dat sommige beelden het ineens van je overnemen op een onbewaakt moment.

Het is misschien nodig nog eens te vertellen over Sophie Scholl.

Het is zo dat gebakken aardappeltjes zich thuis voelen op zondag.

Het is soms gemakkelijk om naar de littekens te kijken.

03 oktober 2020

Kleine dingen


‘Laten we alleen kleine dingen doen.’
‘Misschien zijn we al begonnen.’
‘Alleen dingen waar we echt in zijn, aanwezig zijn. Niet dat een van ons ook afwezig is, of ergens anders in zichzelf.’
‘Jij voelt dat altijd goed aan. Je hebt daar een apart zintuig voor, denk ik.’
‘Ik ben er denk gewoon heel erg gevoelig voor. Het mag nauwelijks waarneembaar zijn, of verward, maar het moet echt zijn. Liever niets dan iets als een stem waarvan ik niet weet of die echt is.’
‘Jij hebt wel iets met die stemmen, je zegt het vaak.’
‘Ja, ik heb dat ook gemerkt bij mezelf. Soms voel je dat een stem niet samenvalt met de persoon die die stem heeft. Soms is een stem als het ware net naast die persoon. En dan is iemand een beetje onbereikbaar of ongenaakbaar. En dan moet je wachten tot de stem terug samenvalt. Soms cirkelen er allerlei stemmen rond iets dat geen centrum heeft. Dan weet je nooit wie die persoon is.’
‘Hoe is het met mijn stem?’
‘Soms moet ik een beetje wachten.’
‘En kijken?’
‘Ja, lang kijken.’
‘Maar je ziet wel alles, denk ik. Dat besef ik telkens weer, als ik bij je ben. Ik moet er zelf een beetje aan wennen.’
‘We kunnen hier gewoon zitten nu, en kijken. Heel lang kijken.’
‘Wil je dat nog wel?’
‘Ja. Ik wil je telkens opnieuw herkennen. En dan komt er een soort lijntje tussen toen en nu, het vorige moment, het huidige moment, en mogelijk het volgende moment.’
‘Ik vind het nooit moeilijk om jou te herkennen. Ik moet me er wel telkens van overtuigen dat je gewoon blijft. Ik zie het wel, en weet het wel, maar ik ben daar precies niet op voorbereid.’
‘Mijn adem verandert. De jouwe ook?’
‘Ja.’
‘Ik luister graag naar jouw adem, en ik kijk graag naar jouw adem. Hiermee.’
‘Dat weet ik. Het voelt heel veilig als je dat doet.’
‘Soms wil ik niet dat het overgaat. Dan voelt het bijna alsof het mag.’
‘Misschien zul je dat ooit wel geloven.’
‘Let hier maar even niet op. Het mag misschien wel. Je ogen zijn veranderd. Toen je binnenkwam, leek je zo moe. Je ogen waren ver weg. Nu is het veranderd, hier en hier. En hier ook.’
‘Zo voelt het ook. De rimpels zijn er nog wel, natuurlijk.’
‘Die zijn mooi. Ze bewegen op een of andere manier tussen aanwezig en afwezig. Soms ontspannen ze, zonder weg te gaan. Dat hoeft ook niet.’
‘Al zou het wel handig zijn soms.’
‘We kijken naar alles wat is, dat was toch de afspraak?’
‘Ja, officieel wel.’
‘Er is nog werk aan dat verlicht zijn.’
‘We kunnen ook het licht uitdoen.’
‘Nee, dat zou ik niet doen. Het is nog te vroeg.’
‘Ben je nog niet uitgekeken?’
‘Nee, nog lang niet. Het heeft ook iets met een verhaal te maken. Mijn lichaam heeft behoefte aan een verhaal. Iets dat ik kan herkennen, dat van a naar b gaat, met een landschap erbij. Je kunt bewegen in dat verhaal. Soms drijft het van je weg, of duwen we het weg. En dan is mijn huid in de war. Als ik dan lang kan kijken, is het alsof het verhaal zich weer neerlegt.’
‘Dat is wel een van de mooie dingen bij jou. Je kunt dat zien, hoe dat is bij jou. Ik stuiter soms maar wat heen en weer, denk ik wel eens. En hier verandert dat dan soms. En dat is goed voor mij.’
‘Kleine dingen dus, nog voor even, heel lang.’
‘Ja.’

02 oktober 2020

Ik ben hier


Soms weet je niet wie of waar je bent, blijkbaar. Stel je vast. Soms wijzen andere mensen je erop wie of waar je bent.

Je bent net aangekomen op het werk. Het vaste ritueel van het uitladen van je spullen uit de rugzak. 

Telefoon. Je herkent de stem van de mevrouw beneden aan het onthaal in het grote gebouw. Ze zegt dat er een stapel kranten ligt bij haar. Ze vraagt: “Is er iemand in het gebouw?” (Eén seconde nadenken.) Je zegt: “Ja, ik ben er.” Ze lijkt aangenaam verrast. Je kijkt even rond en dan naar je eigen lichaam, dat zich duidelijk op de plaats bevindt waar de telefoon ook is. Je zegt dat je naar beneden zult komen om de kranten op te halen. Ze is blij. (In de lift denk je aan hoe het soms is aan de telefoon. Iemand vraagt: “Waar ben je?” Iemand antwoordt: “Ik ben hier.”)

Je denkt aan iemand die een zware dag voor zich heeft. Je hoopt dat je in gedachten iets van haar verdriet mee zult kunnen dragen.

Je had het verwacht, je wist het. Er zou weer een mail zijn van hem. (Het aanduiden van de nieuwe regering zou ongetwijfeld een trigger zijn. De aanwezigheid van die ene mevrouw die hij zo veracht zou ongetwijfeld een dubbele trigger zijn.) Zo ongeveer om de maand krijg je een mail van hem. Het is steeds een opsomming van een lijst van dingen die hij verschrikkelijk vindt aan de Groenen, een lijst die moet bewijzen wat moest bewezen worden. De stijl van de mails is, om het beleefd te zeggen, kwetsend en misprijzend. Je hebt al een paar keer geprobeerd duidelijk te maken dat de toon van zijn bericht niet echt aanzet tot zin in dialoog. Wat meestal niet begrepen wordt. Hij haalt enkel ‘feiten’ aan, heeft een wat pittige stijl van communiceren. Het zal ongetwijfeld geheel aan jou liggen. Hij is er duidelijk echt van overtuigd dat hij werkelijk alles echt beter weet, en dat hij jou erop moet wijzen dat je het misschien wel goed bedoelt, maar dat je eigenlijk een sukkel bent die te veel plaats inneemt in de wereld. Je had je voorgenomen er niet meer op te reageren. Het heeft toch geen zin. De mail is er. Je kunt het niet verdragen dat je vrienden weer eens worden aangevallen als totaal incompetent. En iets triggert jou. Hij stelt dat elke “authentieke Vlaming” zeker tegen deze regering is. Jij voelt je geen ‘verliezer’, maar bent eigenlijk nogal blij en trots op wat jouw vrienden die bij de mailer vooral tot walging aanzetten blijkbaar hebben bereikt. Je antwoordt, dan toch, om je vrienden te verdedigen en om hem mee te delen dat je vaststelt dat je volgens hem dus geen ‘echte’ Vlaming bent en dat je hem niet het recht toekent om uit te maken wie wel of niet tot de ‘echten’ mag gerekend worden. (Het is akelig, iets kruipt onder je huid. Soms vraagt men zich af waar het begint, een cultuur waarin mensen denken dat ze mogen bepalen wie ‘echt’ is en wie niet, wie ‘boven’ is en wie ‘onder’.) Uit zijn antwoord blijkt dat je hem kwaad gemaakt hebt. Eens te meer weet je: dit heeft geen zin. En ook weet je: er zijn lijnen die je moet bewaken. Niet omdat je wilt winnen. Meer als een soort algemene fatsoensgrens, of zo.

(Het heeft iets in je geraakt. Het zal nog even duren eer het is weggesijpeld uit je lichaam. Dat is dan maar zo.)

(En nog iets. Je hebt geen zin om sommige dingen te horen. Even niet. Een volgende dag misschien weer wel.)

Je staat opleiding te geven. Je doet alsof je soepel heen en weer beweegt. Je slalomt soepel tussen de twee talen. Je collega’s, aan wie je de opleiding geeft, zien er allemaal gewoon mooie mensen uit. Ze lijken allemaal authentiek zichzelf. Het zou zelfs kunnen dat de taal die ze spreken, helemaal geen verschil maakt. Je bent veel.

(I contain multitudes)

(Iets raakt je, legt even een zwaarte op je.)

Je prutst verder aan die tekst die je elke vrijdag in elkaar knutselt. Het heeft gewoon de tijd nodig die nodig is. (Eigenlijk ben je moe en wil je naar huis, maar je doet gewoon verder.)

(Je beperkt je, zoals afgesproken met jezelf, tot één stukje chocolade voor de dag. Genot uitstellen blijft een kerncompetentie.)

De meneer die normaal rond komt om de vuilnisbakjes leeg te maken blijkt in zijn eentje in de vergaderzaal te zitten. Zijn smartphone is blijkbaar eindeloos interessant.

Je loopt naar het station. Een verdriet komt over je. Een zwaarte. Je ziet de dingen. Misschien is het wel goed zo. (Het moet ook gewoon door je heen.)

Je loopt naar huis, in de stad. Soms ben je moe, is het alsof je geen zin hebt in zoveel mensen die in allerlei richtingen lopen, onverwachte bewegingen maken, ineens hard roepen, slenteren. Het is gewoon jouw vermoeidheid. Je neemt de binnenweg. Het ritme van je stappen maakt je rustig.

Je denkt. (Kijken naar alles wat is.)

(Je zou het verhaal moeten kunnen vertellen.) Je bent weer waar je was, denk je.

Je denkt aan iemand.

Er is nog een heel lijstje voor het weekend, stel je vast.

(Django speelt lustig door, terwijl je schrijft. Je kunt zijn gitaar voelen.)

En de regen. Die komt. Ongetwijfeld.