31 december 2020

Even dag zeggen


Diverse nieuwe competenties verworven. Zoals Zoomhumor.

Verlangen naar tussenplekken, bij voorkeur in de trein.

Even enkele kilo’s afvallen. Lichtjes zwabberende broeken.

Mooie mensen van dichtbij leren kennen. Heel.

Klappen en buigen.

Onrust in de rij aan het postkantoor. Iemand hoopt altijd dat alles magisch sneller kan.

Balkongesprekken.

Zal ik even croissants tot aan je deur komen brengen?

Roepen tegen de televisie.

Nachthuideenzaamheid.

Proberen om met een toverspreuk de damp op je brillenglazen weg te krijgen in de trein.

Je toverspreuk sucks.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou?

Chocolade truffels naar het ziekenhuis brengen. Beetje verlegen.

Goddelijke lichamen.

Troostende gesprekken met de varens.

Gedachten. Elke dag. Tot 99.

Bob doet het weer.

Zomaar in een concert zitten. Als een hemels voorrecht.

Met je mooie zwarte jasje het gesprek modereren. Die fijne mensen dicht bij elkaar praten.

Het meisje op de fiets.

Brieven schrijven. In zwarte inkt.

Wachten op de bus. In proactief verdriet.

Je bent anders dan al die andere mannen, zegt ze.

De bushalte aan het crematorium.

Of je nu eindelijk zult ophouden met je best te doen, vraagt ze.

Babylon Berlin.

Kaartjes in de brievenbus. Veel.

Circulaire trots.

Een boek met jouw naam erop.

Denken aan het zwaard.

Blue Bikezenuwen.

Stapeltje boeken.

De pianostemmer.

Terrasverwarring.

Metroverlangen.

De chocoladeondergrens.

Misschien een smartphone overwegen. Misschien.

Kijken naar Julia.

Falen.

De buurvrouw is er niet meer. Het huis is verkocht. De nieuwe buren zijn er.

Een andere buurvrouw krijgt een kindje.

Citroentaartje.

Werken met groene ministers boven en onder je.

Toch liever verjaardagscadeautjes aan grote kleine meisjes zelf kunnen afgeven.

Hen missen.

Trage woorden.

Op de laatste avond van het jaar op het terras een kaarsje aansteken en klappen.

27 december 2020

De bagage


Een ruwe en intense schoonheid, een hard en tegelijk fonkelend verhaal. Een gezin dat aan de rand van de maatschappij probeert te overleven, in het begin van de 20ste eeuw, met een fascinerende vrouwenfiguur die de spil wordt van een eindeloze reeks verhalen die tot nu doorwerken. Met De bagage schreef de Oostenrijkse schrijfster Monika Helfer het verhaal van haar grootmoeder Maria. Het is een heel bijzonder boek in een wat dwarsige directe stijl waaruit een grote betrokkenheid spreekt. Het sleept je als lezer meteen mee en raakt je erg. Het is een beetje alsof er van een verhaal dat je kunt denken in zwart-wit een korrelige en snel gemonteerde documentaire in kleur is gemaakt.

In het Duits heeft het woord bagage ook de associatie van: buitenstaander, uitschot, arm, marginaal. Het gezin van Josef en Maria leeft aan de uiterste rand van een bergdorp, ver weg van de andere mensen. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog wordt Josef opgeroepen om als soldaat te gaan vechten. Ze hebben op dat moment vier kinderen. Maria is een heel erg mooie vrouw, wat voor allerlei turbulenties zorgt in het dorp. Ze hebben het niet breed. Josef is blijkbaar betrokken bij een aantal handeltjes, al is het nooit helemaal duidelijk wat die werkelijk inhouden. Ze zorgen er alleszins voor dat er soms wat extra geld komt. Josef doet zijn zaken samen met de burgemeester. Josef en Maria zijn een bijzonder koppel. Ze zien elkaar graag, al is de liefde niet verpletterend. Josef houdt ervan om steeds helemaal schoon te zijn en mooie kleren te hebben, wil niet dat hij naar de stal ruikt. Maria droomt af en toe van hoe haar leven zou geweest zijn als ze in stad woonde. Ze is zich bewust van haar schoonheid en wat die teweegbrengt bij anderen. De schoonheid is tegelijk als een vloek.

Josef vertrekt naar de oorlog. In het eerste jaar krijgt hij nog twee keer verlof en komt hij enkele dagen weer naar huis. Hij heeft gevraagd aan de burgemeester om te waken over zijn vrouw. Die doet dat, maar overschrijdt daarbij enkele keren een grens. Dat moet blijkbaar kunnen, het is oorlog, en die vrouw is zo mooi. Bij een bezoek aan de markt leert Maria een man uit het noorden van Duitsland kennen die even haar hart sneller laat slaan, een tragische liefde die snel weer moet uitdoven. Tijdens de oorlog wordt Maria zwanger van haar vijfde kind, Grete. Grete is de moeder van de schrijfster van dit boek. In het dorp groeien de geruchten dat Josef niet de vader zou zijn van dat kind. Het leidt tot heel pijnlijke situaties met de burgemeester en de priester in een hoofdrol. Josef zal, terug thuis na de oorlog, nooit spreken met zijn dochter Grete.

Monika Helfer reconstrueert alles wat er gebeurde met Maria en haar kinderen en hoe dat alles doorwerkt tot in het nu. Van alle belangrijke momenten heeft ze de verhalen bij elkaar gesprokkeld. In het boek verwijst ze naar een schilderij van Bruegel dat ze in een museum zag en waarin ze ineens de hele familie leek te herkennen. In dat schilderij is er een grote gelijktijdigheid, zoveel dingen die tegelijk op hetzelfde moment gebeuren. Alsof de tijd wordt ingedikt. In het boek gaan de verhalen heen en weer door de tijd. De dingen worden niet zozeer netjes chronologisch verteld, maar wel in een pulserend ritme van associaties. De schrijfster komt zelf mee in beeld, als een alwetende verteller die de verhalen regisseert. Het is evenwel geen afstandelijke verteller. Je voelt als lezer een grote emotionele betrokkenheid. Het is alsof alle verhalen er in een lange geut uitstromen, alsof ze al een hele tijd wachtten om verteld te worden.

De stijl die Helfer gebruikt is heel bijzonder. Het is geen gepolijste stijl. Soms wringen de zinnen een beetje, soms zijn ze ineens heel poëtisch. Soms wordt er in een korte droge zin een heel verhaal gesuggereerd dat onverteld blijft. De zinnen oordelen niet. De figuur van Maria is fascinerend complex. Ze is ook tragisch, slachtoffer van de tijd en de plek waar ze leefde. De manier waarop sommige mannen menen te mogen ‘beschikken’ over haar of denken te mogen oordelen over hoe ze leeft, is erg pijnlijk. Je kijkt mee als lezer, ziet het gebeuren. Je ziet welke keuzes ze maakt, je ziet haar zinnelijkheid en haar zwijgzaamheid. Maar wat er echt door haar hoofd gaat, kun je vaak enkel vermoeden. Je ziet wat die ene glimp van een grote tragische liefde met haar doet, je ziet hoe ze haar gezin overeind probeert te houden. Je ziet hoe het verhaal van haar leven sporen nalaat in de generaties na haar.

De bagage is een relatief korte roman met de kracht van een veel dikker boek. Je voelt dat dit een noodzakelijk boek is, dat moest worden geschreven. Monika Helfer doet dat op een geweldige wijze in een soort ruwe directe zachtheid, waar je als lezer heel dichtbij mag komen, zonder dat je de dingen echt aan kunt raken. Heel bijzonder.

26 december 2020

Niets zoeken


Wachten op de dagen van niets moeten. Pas dan zal je lichaam iets los kunnen laten. Misschien.

Je weet nog niet wat er zal komen, en wanneer. Je kunt nog niet op die vragen antwoorden. Al zou je ook dat goed willen kunnen doen.

Een mooi gesprek. Je luistert. Het is droef en ook ontroerend. Het leven zoekt een weg.

Een telefoon. Of jij daar die ene doos zou kunnen ophalen.

Logistieke overwegingen in je hoofd. Alles wat fout zou kunnen gaan. Je belt even voor alle zekerheid. Hoe groot is dat? Hoe zwaar is dat? Hoe neem ik dat best mee met de bus en de trein?

Je bent zo moe, en je mag nog niet moe zijn. Eerst moet dat ene nog.

Het ritueel van de nieuwjaarskaarten. Het schrijven van de adressen. De zwarte inkt. Het hoort bij deze dagen, en het is goed.

Soms begrijp je nog steeds niet waar je handschrift vandaan komt.

Wat er zal komen, je weet het niet. Je zult wachten.

Je schrijft het tekstje over dat mooie boek dat je las. Het boek wachtte geduldig. Weer iets dat gedaan is, een evenwicht herstelt zich, een beetje.

Die ene vergadering nog in de ochtend. Zit je mooi rechtop voor het scherm? Zul je snel genoeg kunnen vertrekken om je trein nog te halen.

Onderweg naar het station kun je al enkele nieuwjaarskaarten posten.

In de trein. Weer naar daar. Een vers boek. Oude mannen kijken naar de tijd.

Logistieke overwegingen. Zal de tas sterk genoeg zijn? Zul je die ene bus terug nog op tijd halen? Hoe zal het gaan met die trap daar? Moet je nog iets aan die tas doen?

De bus is te laat, zat vast in de file in het dorp. Je mist de trein net. Je gaat in het kleine station zitten wachten. Je groet de mevrouw die aan het loket zit. Je krijgt een bericht van je maatje. Je hebt een oplossing voor de tas gevonden. Je leest de kaartjes die nog waren binnengekomen. Je groet de mevrouw opnieuw en stapt rustig naar het perron voor de volgende trein.

Je loopt met haar door de stad, bedenk je onderweg. Zij droeg jou voor het leven, jij draagt haar na het leven. Ze zal voor een tijdje bij jou rusten. Tot de zee. Een mooi plekje. Het is goed zo.

Je bent alleen thuis op kerstavond en kerstdag. Het is wel goed, denk je. Je zoekt een niets, en het mag bijna. Je had ook wel graag daar geweest, aan de andere kant van de grens, maar dat zal voor volgend jaar zijn. Je stuurt nog een bericht naar iemand die je dierbaar is en ook alleen.

Vroeg wakker op kerstochtend. Het is stil buiten.

Je werkt de nieuwjaarskaarten af. Het licht is zo mooi buiten. Een lange wandeling. Kaarten bezorgen, foto’s maken, een fijn gesprek. En het licht. En het niets.

Misschien zie je al enkele dingen die zullen komen, ze laten zich vermoeden.

Een gesprek. Iets ontroert, en iets schuurt. Je voelt je onvermogen.

Woelen in een nacht, brieven schrijven in je hoofd. Wachten tot de dingen zich neerleggen.

Iets over het goede willen doen, iets over alleen zijn. Dat zal het worden, denk je.

Je bent zoals steeds vroeg in de winkel. Het is de eerste werkdag van de mevrouw aan de kassa. Je bent haar eerste klant. Het komt allemaal goed, zeg je.

Je weet niet meer goed of je aanraakbaar bent.

Je was in een droom.

Een heel mooi gesprek. Wat je hoort, raakt je heel erg diep.

Je kijkt naar je handen.

Niets, het mag komen, denk je.

Gekromde tijd in Krems


Oudere mannen dolen door de tijd. Ze zijn ergens in een fase na aanbeland, na de dingen. Enigszins willoos, en enigszins verloren. In hun eigen tijd zouden ze terug kunnen kijken naar vroeger, zou er een soort logische lijn kunnen zijn van toen tot nu, maar die is er niet. Wat ze zien in dat toen lijkt futiel of is niet meer te vatten. En terwijl ze er geen greep op hadden, is de rest van de wereld verder gedraaid. Die tijd lijkt zich los te maken van hun leven. Waar zijn ze ergens? Tussen nu en de toekomst, terwijl er een overdaad aan verleden is. In hun hoofd lopen de tijdlijnen van vroeger en nu door elkaar. Misschien is alles wel één groot nu.

Die vragen sluimeren door de vijf kwetsbare verhalen in Gekromde tijd in Krems van Claudio Magris. In elk verhaal mijmert een oudere man over het leven dat was, over die wat drassige plaats in het nu waar ze zijn terechtgekomen. Er is nog wel een soort drang om vooruit te gaan, om te doen, en tegelijk is er een machteloosheid tegenover een werkelijkheid die ontsnapt. Er is een man die vroeger bedrijfsleider was en met een wat leeg gevoel terugkijkt op die hele tijd. Hoe onaangenaam hij het vond om opdrachten te moeten geven. Hoezeer hij toch mee dreef in iets wat zich aandiende. Hoe hij thuis ook een soort rol speelde in zijn huwelijk. Hoe hij nu een nieuwe plek zoekt als toeschouwer, als portier in een gebouw. Er is een man die ooit een redelijk goede conservatoriumdocent was en al jarenlang muzieklessen geeft aan iemand die nu zelf een maestro zou kunnen genoemd worden. Er is een besef van een leeg ritueel dat hij vervulde en dat nu wordt verder gezet door iemand anders. Er is een man die een lezing gaat geven en nadien wordt uitgenodigd voor een etentje. Daar vertelt iemand een verhaal over een bijzondere vrouw die hij vroeger zou gekend hebben en die over hem sprak. Hij denkt dat het verhaal niet kan kloppen en belt haar. Vanaf dat moment lijken heden en verleden in elkaar te kantelen in een duizelingwekkende dans. Het thema van de tijd die in elkaar vloeit, tot een ondeelbaar nu, is als een soort sleutel voor de vijf verhalen. Misschien zegt het iets over hoe je de tijd ervaart als je oud bent. Misschien zegt het iets over een verlangen naar iets dat had kunnen zijn. Misschien is er een besef van de betekenisloosheid van dingen waar je een heel leven mee bezig was die op een drukkende manier weegt op het nu. Het nu dat in werkelijkheid in een fase van eindigheid is. Er is een man, een schrijver, die een prijs gaat krijgen. Hij zit aan de tafel te kijken naar andere mensen die iets over hem zullen vertellen, die hem zullen loven. Hij lijkt in een dissociatie van zichzelf te zijn en probeert vriendelijk te blijven. De momenten van vervreemding lijken eindeloos lang te duren. En er is een man die toekijkt naar acteurs die een film spelen die over zijn leven gaat. Hij voelt weerstand, de dingen kloppen niet, ze waren niet zo, denkt hij. Tegelijk beseft hij dat hijzelf, op dat moment in de tijd toen, even weinig wist als de acteur nu. Misschien was het boek dat van de gebeurtenissen is gemaakt even onwaarachtig als de film die nu over het boek gemaakt wordt. De dingen ontsnappen in de tijd.

Doorheen die verhalen zijn nog allerlei heel mooie lijnen geweven. Over het gewicht van de oorlog. Over die merkwaardige stad die Triëst is, die steeds schurende plek waar culturen en geschiedenissen samenkomen. Over Midden-Europa. Over de zee, die aantrekt en wegduwt. Over grenzen en mensen die altijd aan de andere kant van de grens zijn, altijd een beetje ontheemd. 

Claudio Magris schrijft zinnen die heel subtiel zinderen van ingehouden schoonheid. Ze zijn heel erg mooi vertaald door Linda Pennings. Er zijn zoveel verhalen die bewegen en die telkens heel even worden aangeraakt. Het is er allemaal, ergens net onder de oppervlakte. Het gewicht van de tijd, het onvermogen, de scheuren van de geschiedenis die door je heen lopen, de vervreemding, het falen, de liefde, … De verhalen laten iets zien van wat het betekent om oud te zijn en wat dat doet met het besef van de tijd die in je lichaam beweegt. De tijd die helemaal niet lineair is maar veeleer een permanente tegenwoordige tijd, met lagen die door elkaar schuiven, vloeiend en in een cirkel. Wie we waren en wie we zijn, het is allemaal even onvatbaar. Het wordt allemaal heel subtiel verteld, met kleine tedere details die vaak veel melancholie verhullen. Gekromde tijd in Krems is heel bijzonder. Een dun boekje, maar zo vol van verhalen.

23 december 2020

De opgang


De geschiedenis van een huis. Je beseft dat het huis waar je twintig jaar woonde het huis was van een notoire SS’er. Je probeert de verhalen te reconstrueren die zich hebben teruggetrokken in die kamers waar je zelf zo lang verbleef. De Nederlandse dichter Armando had het over een schuldig landschap. Het landschap dat de vreselijke dingen had zien gebeuren die daar plaatsvonden tijdens de oorlog. Kan een huis ook schuldig zijn? En wat betekent het dat je pas na zoveel jaar op zoek gaat naar die schuld? De opgang, het schitterende nieuwe boek van Stefan Hertmans doet een poging die vragen te beantwoorden. Het is het verhaal van het huis in het Gentse Patershol waar hij jaren woonde. Pas nadat hij het verkocht had, ging hij op zoek naar het verhaal van een vroeger bewoner, Willem Verhulst. Hoewel hij al jaren allerlei tekens had gekregen over de vroegere bewoner, deed hij er niets mee. Het lijkt er een beetje op alsof de auteur dat als een soort schuldig verzuim heeft ervaren, alsof hij zelf een soort hiaat van zwijgen heeft gemaakt in de tijd. Met dit fascinerende boek maakt hij die stilte meer dan goed. Het zuigt je als lezer vanaf de eerste bladzijde in dat huis. Het is alsof je het huis kunt ruiken en alsof je met de auteur terug kunt gaan naar toen en kunt kijken naar wat zich in die kamers afspeelde. Het huis is niet zomaar schuldig. Het was ook de plek van de echtgenote van Verhulst. Misschien zorgde zij er wel voor dat het huis niet schuldig werd. Het huis zwijgt en overleeft de verhalen. Hertmans haalt een groot deel van de geheimen terug naar het licht. Hij probeert iets te begrijpen van Willem Verhulst en diens vrouw Mientje en doet dat met veel literaire kundigheid. Die zoektocht draait beter uit voor Mientje dan voor Willem.

Eind jaren 70 is Hertmans van plan een verwaarloosd huis te kopen. De notaris leidt hem door het huis, voor een staat van bevinding. Ze lopen van kamer naar kamer in het klammige huis dat al lang leegstaat. Die opgang, van beneden naar boven, is het raamwerk waarbinnen het verhaal verteld wordt. De tocht door het huis lijkt een spiegelbeeld van het afdalen naar de hel bij Dante. Die notaris zegt trouwens al iets over de SS’er die er vroeger heeft gewoond. Nadat Hertmans het huis al terug verkocht heeft, stoot hij op een passage in een boek van Adriaan Verhulst, de zoon van Willem. Hertmans had nog les gehad van Adriaan Verhulst, een bekende professor geschiedenis. Adriaan had een boek geschreven over zijn vader, die fout was geweest in de oorlog. En in dat boek verwijst hij naar het huis. Voor Hertmans is het alsof de herinneringen die hij zelf heeft aan het huis ineens bezoedeld zijn, alsof er spoken door het huis dat in zijn eigen hoofd bestaat beginnen te bewegen. De auteur begint aan een jarenlange zoektocht naar bronnen en getuigen die hem kunnen helpen het levensverhaal van Willem Verhulst terug bij elkaar te sprokkelen. En in het boek plaatst hij die verhalen terug in de kamers van het huis.

Het verhaal van Willem begint in zijn kindertijd in Antwerpen in een groot gezin. Na een epileptische aanval verliest hij het zicht aan één oog en wordt hij gepest op school. Hij komt in contact met Vlaamsgezinde kringen en ontwikkelt een steeds grotere afkeer tegen België en de Franstaligen. Hij krijgt het moeilijk op school en wordt overgeplaatst naar de tuinbouwschool in Vilvoorde. Daar verleidt hij de joodse vrouw van een bakker. Hij trouwt met haar en ze vluchten weg naar Nederland. De vrouw sterft aan kanker en Willem leert er zijn toekomstige vrouw Mientje kennen. Zij komt uit een gelovig protestants milieu. Ze gaan terug naar België. Hij gaat werken als handelsreiziger voor een Antwerps bedrijf. Ze verhuizen naar Gent en komen uiteindelijk terecht in het grote huis, ondertussen met drie kinderen. Vanaf de jaren 30 begint Willem steeds meer te radicaliseren in rechtse nationalistische groepen. Hij houdt dat verborgen voor Mientje. Zij is een trouwe echtgenote maar is het helemaal niet eens met zijn ideologische voorkeur. Zij is pacifiste en ziet met lede ogen aan hoe Willem een SS’er wordt die lijsten maakt van allerlei mensen die dan worden opgepakt en gedeporteerd. Willem heeft ondertussen een maîtresse, die later zijn derde vrouw zal worden. Na de oorlog zal Willem worden opgepakt en veroordeeld. Hij komt relatief snel vrij en zal in Antwerpen zijn vroegere baan van handelsreiziger weer opnemen bij hetzelfde bedrijf. Zoals veel Vlamingen die in de oorlog aan de verkeerde kant stonden blijft hij verbitterd en wentelt hij zich tot aan zijn dood in een slachtofferrol.

Stefan Hertmans beschrijft alles zonder te oordelen, met veel grijs- en kleurtinten. Als lezer kijk je verbijsterd toe naar de figuur van Willem Verhulst die ongrijpbaar blijft en eigenlijk vooral verachtelijk is. Hij vindt zichzelf, net zoals vele andere foute Vlamingen, een idealist maar is in de feiten een akelige rancuneuze en cynische opportunist. Hij staat voor de donkere kant van het huis. Mientje is ook moeilijk echt te vatten, maar zij lijkt veeleer iets van licht in het huis te brengen. Ondanks alles wat ze meemaakte zal ze na de oorlog pleiten voor een milde straf voor haar echtgenoot. In het huis trekt zij een aantal lijnen waar Willem niets aan kan veranderen. Hij mag zijn akelige Duitse vrienden alleen maar in die ene kamer ontvangen die zij stelselmatig de dodenkamer noemt. Wanneer Willem is verdwenen, vangt zij allerlei vluchtelingen op in het huis dat ook een soort artistiek broeinest wordt. Zij is een fascinerende figuur.

Stefan Hertmans heeft van dit alles een bijzonder spannend en ook verfijnd boek gemaakt. Het is een relaas van de zoektocht naar het geheim van het leven van Willem Verhulst. Hij gaat onder meer uitvoerig zoeken in de archieven en stelt daarbij vast dat Adriaan, nochtans zelf een historicus, dat nooit echt heeft gedaan. Hij toont de dingen en vult de lege plekken met zijn verbeelding in. Als lezer krijg je zo inzicht in een akelige periode uit onze geschiedenis en in pijnlijke verhalen die velen nog steeds liever in zwijgende kamers verborgen willen houden. Op een aantal plaatsen in het boek maakt hij een bruggetje naar het heden, en dat is bepaald schokkend. Niet alleen het oude huis, maar ook de hele Gentse stadswijk komt tot leven. Hertmans gebruikt allerlei motieven om al die verhalen doorheen de tijd met elkaar te verbinden, zoals onder meer dat van de blauweregen die ook op de omslagfoto te zien is. Je voelt dat de auteur heeft geworsteld met alle verhalen die zich hadden teruggetrokken in de kamers van dat oude huis en dat gevecht heeft een zonder meer schitterend boek opgeleverd.

21 december 2020

Kanteldag


Er is mysterie in dit kantelen.

Als even je adem inhouden.

Er is troost in dit kantelen.

Net dan wanneer de winter begint.

Openen de dagen zich, als jouw hand.

Heel even.

Ben je aanraakbaar.

Dans met mij, zou je willen zeggen.

Heel traag.

Verdwijn in mij, zou je willen zeggen.

Dan verdwijn ik in jou.

Uit handen.

Er is die stilte.

Even voor als na.

In dat ene moment.

Je huid fluistert.

Er is een terugkeer, uit het duister.

De koude neem je erbij.

Het licht zoekt jouw kieren.

Dans met mij, zou je willen zeggen.

Je bent onhandig in verlangen.

Maar dat vindt de rivier niet zo erg.

En wie jou zag, weet alles al.

Je ziet het beeld zo helder nu.

Er is iets met een buik.

En de wind zei iets.

Over een belofte.

Wat je achterlaat in de tijd.

Het gleed van je huid.

Straks zijn er knoppen en bloemen.

En eerst nog even de koude.

En nu is er alleen.

De dans.

In dit ondeelbaar moment.

Dat die beweging mag blijven.

Droom je.

Die grote adem.

Je buigt, in de dans.

En draait haar om haar as.

De nacht is al veranderd.

Je ademt.

Het mag.

20 december 2020

Het leven speelt met mij


Littekens die generaties worden doorgegeven. Van moeder op dochter. Dochters die door het leven dolen, en nog steeds ergens de liefde van hun moeder zoeken die ze nooit kregen. Een moeder die voor een voor haar onmogelijke keuze komt te staan tussen de liefde voor haar overtuiging en haar man, en die voor haar kind. De wonden die de tijd niet heeft geheeld, maar die misschien wel kunnen gaan liggen in de verhalen. Het zijn de lijnen in de heel erg mooie en aangrijpende roman Het leven speelt met mij van de Israëlische auteur David Grossman.

De spil van het verhaal is Vera. Die is ondertussen 90 jaar. Als jonge joodse vrouw woonde ze in het Joegoslavië van Tito, waar ze actief was in het verzet tijdens de oorlog. Na de oorlog bleef ze overtuigd communiste, samen met haar echtgenoot. Ze kregen een dochter, Nina. Tito voerde echter gruwelijke zuiveringsoperaties uit tegenover communisten die hij ervan beschuldigde samen te zweren met Stalin, met wie Tito gebroken had. De man van Vera wordt opgepakt en pleegt zelfmoord. Vera wordt voor de keuze gesteld: publiek haar man afvallen of opgesloten worden. Ze blijft trouw aan haar onvoorwaardelijke liefde voor haar man en aan de waarden waarin ze geloofde. Ze wordt gevangengezet op het eiland Gili Otik, een soort concentratiekamp voor ‘interne vijanden’. Ze wilde haar man niet verraden, maar zorgt er zo voor dat haar dochter, op dat moment 6 jaar, zich verraden voelt door haar moeder. Vera overleeft het eiland en trekt naar Israël om in een kibboets te gaan wonen. Daar trouwt ze opnieuw met een man die al een zoon heeft, Rafi. Rafi wordt door een levenslange tragische liefde verbonden met Nina. Samen krijgen ze een dochter Gili. Nina is zowat haar hele volwassen leven op de dool, in onmin met haar moeder Vera. Ook Gili voelt zich verlaten door haar moeder. Vera is in de loop van haar leven uitgegroeid tot een soort matriarch van de grote familie waarin ze is terechtgekomen. Ter gelegenheid van de negentigste verjaardag van Vera komt iedereen weer samen.

Het boek wordt verteld door de ogen van Gili. Die wil het levensverhaal van haar oma tot een film verwerken. Het voornemen leidt ertoe dat Vera, Nina, Rafi en Gili samen terug gaan naar Kroatië. Om de geboortestreek van Vera te leren kennen, maar vooral ook om terug te keren naar het vreselijke eiland waar Vera gevangen zat. De film in wording wordt een structurerend element in het boek. Gili wil iets begrijpen over Vera en Nina, Nina wil iets begrijpen over Vera en zo over zichzelf. Ze willen elkaar iets geven. Tussen dit alles door is er nog een verhaal in het verhaal. In een aantal fragmenten krijg je als lezer het verhaal van Vera op het eiland, door haar ogen gezien.

In omtrekkende bewegingen worden, laag na laag, de verhalen van de gedeukte levens van deze drie vrouwen onthuld. Vera – haar personage is gebaseerd op een echt bestaande persoon – is een complexe vrouw. Ze is sterk als een rots, blijft haar hele leven onbevreesd voor haar idealen ijveren. Ze is trouw aan de grote liefdes in haar leven. Ze wordt het stuwende middelpunt van een familie die haar heeft opgenomen, als een soort oermoeder. Tegelijk lijkt er een niet meer te herstellen breuk te zijn met haar eigen dochter. Ze heeft een keuze gemaakt in een erg moeilijk dilemma waarbij er voor haar maar één optie mogelijk was. Haar dochter betaalt daarvoor de prijs, en in tweede instantie ook haar kleindochter, met wie ze wel een heel nauwe band heeft. De breuk tussen Vera en Nina lijkt zich te herhalen in die tussen Nina en Gili.

Nina heeft het meest geleden onder de hele situatie. Ze is een vat vol tegenstrijdigheden. Ze doolt door het leven, op allerlei plekken in de wereld, ver van huis. Als een borderliner stort ze zich in een eindeloze reeks onbevredigende relaties met mannen. Gili is kwaad op haar moeder. Rafi blijft, ondanks alles wat er gebeurd is, iets in zich houden van de onvoorwaardelijke liefde die hij voor haar voelde op het moment dat hij haar voor het eerst zag. Ze worstelen allemaal met hun trauma’s en schuren in hun onvermogen tegen elkaar aan.

David Grossman beschrijft al die verhalen met veel liefde. Het is geen heldenverhaal. Je bent erg onder de indruk van het leven van Vera, en tegelijk zijn er stukken van haar die je niet begrijpt. Nina wordt in haar onvatbaarheid en wisselvalligheid met veel mededogen getoond. In haar zie je hoe trauma’s werken. Ze lijkt het ene moment brutaal en harteloos, het andere als een klein kind dat smacht naar de liefde van haar moeder. Gili is kwaad, en kan zich verschuilen achter de camera. Die staat dan weer voor de sterke band die ze met haar vader Rafi heeft. Af en toe worstelen de verhalen met de structuur van het boek. Het kader van de filmopnames wringt soms een klein beetje, al geeft het ook de kans om de personages naast elkaar te laten bewegen.

Het leven speelt met mij is een heel bijzonder boek. Het laat je als lezer kijken naar alle facetten van menselijke kwetsuren en het verlangen naar liefde en zingeving. Zoals steeds doet David Grossman dat met veel zachtheid en warme menselijkheid. Het boek oordeelt niet over de keuzes die mensen in hun onvermogen maken. Het sleept je mee in een heel bijzonder levensverhaal en leert je iets over de liefde in al haar vormen.

18 december 2020

Waterrimpels

De woorden schrijven zichzelf, stel je vast. Ze verdelen zich over een brief.

De brief even oefenen, en de minuten tellen. Schrappen.

Je probeert snel te antwoorden op elk bericht. Soms weegt je rug.

De trein terug naar huis. Het voelt als een voorrecht. Gewoon zitten en kijken.

Even paniek, over een lijst. Dingen die niet zo bedoeld waren. Wankel.

Er is waarschijnlijk minder reserve, wankelen is mogelijk, is normaal, waarschijnlijk.

Een krampnacht. Iets kan je nog steeds raken.

Je had over iemand gedroomd. En hoe ze daar stond. Lichte verbazing.

Ergens halverwege de voormiddag. Een lichte existentiële crisis.

Het huis lijkt je even niet meer te beschermen. Je wacht tot het overgaat.

De mooie berichtjes die je krijgt tussendoor, ze ontroeren je diep.

Iets is gebleven. Iets is altijd. Je ademt trager.

In etappes proberen te werken. Je bent moe. En ook even weg van jezelf.

Telkens opnieuw het lijstje in je hoofd herschikken.

Ergens tussen het werk, in de ene kamer, en het eten maken, in de andere, tranen.

In de zetel meteen in slaap vallen, later in bed woelen tussen eindeloos veel beelden.

Het mag morgen zijn, denk je, ergens in de nacht.

In de ochtend de dingen doen die nog moeten. Poging tot ordenen van de werkelijkheid.

Het jasje bekijken in de spiegel. Je ziet er zo mager uit, zou iemand kunnen zeggen.

De treinrit die ondertussen als een vertrouwd ritueel lijkt. Nu wel voor het laatst.

Het overstapstation. Die lange jas houdt je helemaal warm.

Je loopt eerst nog naar het ziekenhuis, daar waar, vorige week.

Een doosje truffels. Allemaal verschillende smaken, leg je uit. Extreem lekker.

Iets weegt. Je loopt traag terug naar het station. Wachten op de bus.

Je bent helemaal eerst op de plek waar, straks. De boterhammetjes.

Even in de zaal de dingen regelen. De kist is zo mooi. De bloemen zijn zo mooi.

Je weet niet of je stem goed zal zijn, waarschijnlijk niet, denk je.

Je staat daar. Je woorden zuigen je soms vast, als in modder. Je strompelt. Het is goed zo.

Terwijl je leest, weet je voor welke zinnen je schrik zou moeten hebben. Denk je.

Je staat daar alleen, en je voelt zoveel mensen die achter je staan, als een warme haag.

De andere woorden zijn zo mooi, ze ontroeren je, terwijl je daar zit.

Je kijkt naar de foto’s, ze bewegen vooruit, door een leven.

De aarzelende woorden nadien. Je ziet een machteloos verdriet.

Je vraagt iets over je woorden. Of ze.

De auto’s rijden weg. Je wacht op de bus.

In de trein lees je de berichtjes. Je huid verandert.

Je bent zo moe, denk je. Je zou het verdragen, denk je, aangeraakt te worden.

Je kijkt naar je handen. Je huid ademt anders.

Misschien mag er iets, denk je terwijl je in de winkel staat. Iets dat een beetje zoet is.

Het mag even niets zijn, denk je. Je eet het stukje appelcake.

Als je vandaag nog een beetje werkt, is er kans dat de vakantie eerder komt, probeer je te denken.

Het zou mogen, dat grote niets. Het opschuivende lijstje zit er nog tussenin.

Je legt je neer in de nacht. Je huid jeukt overal.

In de vroege ochtend. De vuilniszak niet vergeten.

Je loopt naar de trein. Je rug zindert.

De nieuwe computer op het werk. Even wil je niet dat er dingen veranderen.

Waarom mag er niet even helemaal niets veranderen, niets moeten?

Je lijstje leegmaken, dat was de bestemming. Ze is al opgeschoven, en het is wel goed, denk je.

Ergens halverwege de voormiddag. Even zonder bodem. Tranen.

De nieuwjaarskaart. De woorden schrijven zichzelf, stel je vast.

Dat zijn de woorden van nu, denk je later. Zo is het goed.

Je wacht op de trein terug. Net nu kun je die vertraging niet verdragen, om een of andere reden.

Of de dingen je gewoon even alleen zouden kunnen laten, denk je, op weg naar huis.

Je zegt iets vriendelijks tegen de mevrouw in de winkel.

Je weet iets niet. Het maakt je rusteloos. Je kijkt naar je handen.

Het huis heeft geduld met jou. Dat is goed.

12 december 2020

Een telefoon in de nacht


De dingen dienen zich aan, zoals zou gebeuren.

Je had haar nog gezien, die namiddag. Of er nog nieuws was in België. Je vertelde over de Brexit en de Europese Raad. Ze bladerde nog fors door de krant. Ze bedankte je. Tot de volgende keer.

Ergens in de nacht. De telefoon gaat. (Hoe komt het dat je alleen het trillen op de tafel hoort, geen belsignaal?) Overkomst dringend gewenst.

De eerste trein die je kunt nemen. Even voor zessen.

De trein neemt zijn tijd. Het is een overgave aan een ritme dat buiten je ligt. Je leest verder in je boek. 

Bij het overstappen loop je heen en weer op het perron, het is koud. Je eet de boterhammetjes die je nog snel maakte.

Je komt aan in het ziekenhuis. Je bent nog op tijd.

Een onrustig lichaam. Ze opent haar ogen, even. We zijn er allemaal, hopelijk hoort ze het.

Je zoekt een plekje in de ruimte van de kamer.

Er komt een rust. Een trage adem, heen en weer. 

Kijken.

Het is mooi, hoe een lichaam heen en weer kan gaan in de tijd.

Dat we zo ongeveer aan het laatste stuk van de reis zijn, komt men zeggen. Het is mooi, hoe rustig ze het uitleggen, telkens weer. De dood is zo rustig aanwezig.

Later valt het je op. Je hoort tegelijkertijd verpleegsters die lachend door de gang lopen, iemand in een van de aanpalende kamers die het moeilijk lijkt te hebben, en een trage adem. Het leven en het vertrekken zijn gewoon samen aanwezig.

Je ziet een beeld van de berg. Oude mensen die alleen de berg op gaan om daar te gaan sterven. Er is een rustige eenzaamheid in die tocht.

Je ziet een beeld van de zee, van het punt net tussen de getijden. Dat punt van kantelen, in een soort gewichtloosheid. Het hangt ergens in de lucht.

Het ademen neemt zijn tijd. Je probeert iets te vragen aan de zee, maar die is stil, laat zich niet opjagen.

Kijken. Misschien kun je alleen kijken door je eigen tijd los te laten. De nakende dood, ergens, vraagt ook jouw overgave, in het kijken.

De bewegingen en afstanden in de ruimte.

Spiegels, in de tijd.

En god is niet aanwezig in de kamer. Een hele geruststelling voor haar.

De verpleegster komt het heel rustig uitleggen. Dat ze haar tijd neemt om de dingen los te laten.

Ze zegt ook iets over hoe de dood soms op een geboorte lijkt.

Woorden gaan door je lichaam. Als vluchtheuvels. Soms schrijf je er enkele op.

Het is ondertussen al weer avond geworden. Misschien is adem als een rustige trein. Iets schuurt in jou. De wil om bij die tijd te blijven. De vermoeidheid na al die uren, het verlangen om even alleen te zijn, toch even te kunnen slapen, in je eigen bed. Je eigen tijd. Het besef van de laatste trein die zo gaat vertrekken. Je vertrekt, al verlaat je de kamer niet. Iets van je lichaam blijft daar. (Rare spiegels.)

Een korte rusteloze nacht, met krampdromen. Pas in de vroege ochtend ontspant je lichaam een beetje. Wat je in je huid verwachtte, is niet gebeurd. Geen telefoon in de nacht. Je maakt je klaar om snel weer te vertrekken. Iets in je is rustiger, al weet je niet wat dat wil zeggen. Misschien was het jouw berg.

Haar adem is nog naar de andere kant van de nacht gegaan. (Het was ook jouw intuïtie, de vorige avond, je hebt geen idee waarom.) De zee is nog stil.

De trein doet er even lang over als de vorige dag.

Je zus is al een tijdje daar. Even de verhalen naast elkaar leggen. Je adem is anders dan de vorige dag, het is een ander wachten geworden. Misschien ontvankelijker voor gewichtloosheid. Misschien heeft de dood ook daarop gewacht.

Er is een andere vrede, er is een ander licht in de kamer, iets is lichter.

Het ademen lijkt groter.

Een moeder en haar twee kinderen in de kamer. Met het lichte licht. En ergens in de verte de windstille gewichtloosheid die nadert.

Even na de middag. Er is een verandering. Een heel kleine storm voor de stilte misschien wel.

Het is nu, zegt de verpleegster. Je was even naar de gang, om ruimte te maken in de ruimte. Je komt terug, zoekt een andere plek in de ruimte, naast je zus.

Ze opent haar ogen. Strelende handen. Het land laat los, in laatste ademschokjes. De ogen sluiten zich langzaam. Er is een traan. De vloed is voorbij. Dit is waar het kantelt.

De zee neemt het over.

De verpleegsters keken mee, het voelt veilig, in de gang gaat het leven gewoon door, het sterven was even gewoon. Je kijkt naar het water. De zee weet wanneer het tijd is voor het eb. Het ritme volgt zichzelf, in de tijd die nodig is.

Het evenwicht in de kamer is veranderd.

Jullie gaan even weg. De verpleegsters maken alles mooi voor de laatste tocht. Een lichaam is een herinnering.

Telefoons en berichten. Een beweging landinwaarts is ingezet.

Die avond neem je de trein terug naar huis. Je wacht op het perron van het overstapstation. Er zijn verhalen toegevoegd aan deze plek, denk je.

De nacht is anders. Je huid verwacht geen telefoon. Je dromen zijn rustiger. De dingen kunnen door je lichaam gaan sijpelen, heel langzaam. Als een adem die alle tijd neemt.

05 december 2020

Een trage meditatie


De paprika heel zorgvuldig in stukjes snijden.

Je ogen sluiten en de woorden in het boek voelen met je vingers.

Kijken naar de knoop tussen je schouders.

Rond middernacht nog verse lakens op het bed leggen.

Je huid ruiken.

Stemoefeningen doen, voor je die opleidingsmodule gaat geven.

Honger hebben, en kijken.

In de kamer staan, het gewicht verschuiven van het ene naar het andere been.

Voelen dat je die dag te lang gewerkt hebt, even wankelen.

Proberen je dagstukje chocolade trager op te eten.

Het brood op het aanrecht ruiken, terwijl je er voorbij loopt.

Kijken naar hoe die vrouw danst in dat filmpje.

Zorgvuldig je knieën buigen, rug recht, terwijl je de zware plant op de terrasvloer zet.

Het temperatuurverschil voelen wanneer je uit de douche stapt, tintelen.

Ergens diep in de nacht kijken naar beelden van verlies, in je lichaam.

Zeggen aan die ene mevrouw hoe dankbaar je bent.

Zorgen dat je elke voetstap voelt en hoort wanneer je de krant uit de brievenbus gaat halen.

De peer voorzichtig schillen en dan opslurpen.

In de winkelstraat naast je fiets lopen en iedereen voorzichtig aankijken.

Vaststellen dat het een suboptimale buikweek is.

De weekendboodschappen op het aanrecht zorgvuldig op hun plek zetten.

Je slapen masseren en kijken naar de tranen.

Denken aan de maan.

Het net uitgelezen boek op die ene stapel gaan leggen.

Zomaar willen rondhangen en tijd verliezen, en het nog niet doen.

Je handen op je buik voelen gloeien.

Wachten tot de ochtend om een mooi antwoord te kunnen schrijven op die berichten.

Getuige zijn van hoe je column zichzelf weer schrijft, en jij alleen maar kunt volgen.

Even alleen maar pijn zijn, en niets doen.

Met je vingers het blad van je werktafel betasten.

Je ogen zien in de spiegel.

De ochtendwekker uitzetten, het is weekend.

Knooppunten in je lichaam voelen zinderen.

Jezelf heen en weer wiegen in je bureaustoel.

De woorden met je potlood heel traag schrijven.

Je oogdruppels als een troost voelen.

De kranten netjes schikken op de tafel.

Denken aan de dood.

Confituur van aardbeien en rabarber, en de herinneringen die naar je toe komen.

Dat hemd, je had het ook aan toen je op de televisie was, voelen.

Net te moe zijn.

De afwas.

Denken aan de nacht die koud zal zijn.

Denken aan de handen van je grootmoeder.

04 december 2020

Chances Are


Geluk en lot liggen dicht bij elkaar. Misschien willen we onszelf voorhouden dat we zelf de loop van ons leven bepalen, als een regisseur over het verhaal dat we zijn. In de echte wereld kan dat ene moment beslissend zijn voor wat er daarna zal gebeuren, voor leven of dood. Ineens heeft die ene een goed vooruitzicht, die andere niet meer. Je wordt geworpen op een bepaalde plek, in een bepaald gezin. Het bepaalt veel. En naarmate het leven verder gaat, merk je hoe weinig je echt weet van elkaar. In die context komen mensen elkaar tegen, worden ze vrienden voor het leven, worden ze verliefd, vinden ze een plek of verdwalen ze in het leven. Dit alles, samen met een spannend mysterie, kun je vinden in Chances Are (vertaald als: Er is een kans) van de Amerikaanse auteur Richard Russo. Het is een fijnzinnig en vaak ook heel spannend boek dat met een tedere blik kijkt naar mannen die dolen door het leven. Het beweegt een beetje tussen twee genres, waardoor het je in het boek trekt en je vaak heel gulzig zit te lezen.

Lincoln, Teddy en Mickey zijn alle drie afkomstig uit een niet al te rijk gezin. Ze ontmoeten elkaar als studenten aan een universiteit in Connecticut. Ze worden vrienden en blijven elkaar later in het leven nog af en toe zien. Een centraal moment is in 1969, wanneer ze als studenten voor de televisie zitten waar via een loterij wordt bepaald welke jongens op basis van hun verjaardag het eerst zullen uitgezonden worden naar de oorlog in Vietnam. Een van hen krijgt een heel laag nummer. Ze zijn alle drie hevig verliefd op de vrijgevochten Jacy, afkomstig uit een rijker milieu. Jacy is zogenaamd verloofd, maar lijkt zich niet al te veel aan te trekken van de man met wie ze zou moeten trouwen. In 1971 komen ze met zijn vieren samen in een huis van de moeder van Lincoln op een eiland aan de oostkust. Het is een soort afscheidsweekend. Er hangt een onrust in de lucht. Een van hen moet mogelijk binnenkort naar de oorlog. Ze staan op de rand van hun volwassen leven, de dingen liggen nog open, of zo lijkt het toch. Na dat weekend verdwijnt Jacy spoorloos. Wat er met haar gebeurd is, lijkt niemand te weten.

De drie mannen komen opnieuw samen op diezelfde plek in 2015. Elk hoofdstuk wordt verteld vanuit het perspectief van een van de mannen en beweegt door de tijd. Lincoln is een vastgoedmakelaar geworden die zware klappen kreeg bij de financiële crisis. Hij is gelukkig getrouwd en is een keurige, wat sombere republikein geworden. Teddy is uitgever geworden van religieuze boeken en lijkt een beetje verloren gelopen te zijn in zijn eenzaamheid. Zijn lichaam draagt de sporen van dingen die gebeurden toen hij nog een jongen was. Wat toen een ongeluk was, bepaalde de rest van zijn leven. Mickey, die er nog steeds uitziet als een wat wilde rocker op zijn motor, lijkt het minst veranderd sinds toen. De hele tijd hangt de afwezige Jacy als een geest over hen heen.

Naarmate ze tijd met elkaar doorbrengen merken ze dat ze zoveel dingen niet weten over elkaar. Hun levens zijn minder groots of doelgericht verlopen dan ze ooit dachten. Zoveel dingen hebben ze in de loop der jaren niet aan elkaar gevraagd of verteld. Op hun manier doolden ze een beetje door het leven en versteenden ze tot een versie van zichzelf die soms erg lijkt op hun vaders aan wie ze wilden ontsnappen.

Terwijl ze daar zijn, komt het verhaal van Jacy terug. Wat zou er gebeurd zijn? Is er mogelijk sprake van een misdaad? Ligt de sleutel van het geheim op het eiland? Is een van hen erbij betrokken? Het boek beweegt tussen een beschouwende ontmoeting vol subtiele levenswijsheid en een spannend mysterie. Enkele extra personages worden toegevoegd en zorgen voor een ander register. Soms wringen die twee genres een klein beetje, al zorgt het wel voor veel vaart en begin je steeds gretiger te lezen. Het voelt vaak als heel filmisch aan. Via die andere, enigszins uitvergrote personages, leer je wel telkens nieuwe facetten kennen van de drie mannen.

Uiteindelijk krijg je als lezer het hele verhaal over Jacy te horen. Het tragische verhaal vult allerlei lege plekken in en zorgt ervoor dat het beeld dat de drie mannen van elkaar hebben verder verandert. Wat wisten ze echt over zichzelf, over elkaar en over Jacy? Iets was stil blijven staan in de tijd en had heel die tijd als een soort droom tussen hen in gehangen, onuitgesproken. Die droom was een soort mogelijkheid tot ontsnappen uit een leven dat minder kleurig was verlopen. Uiteindelijk zorgt het verhaal ook voor nieuwe kansen, tot dan uitgesteld.

Chances Are is een boek over een bijzondere vriendschap. In een vaak licht ironische, maar nooit cynische toon, komen de drie mannen met zorgvuldig opgebouwde nuances steeds dichterbij, bij de lezer en bij elkaar. Russo schrijft heel mooie zinnen, die heel subtiel kunnen kantelen. De drie zijn heel verschillend, en tegelijk voel je ook goed waarom ze bij elkaar passen en hoe ze elkaar graag zien. Misschien was Jacy een excuus voor hun zwijgen. Vaak zou je graag ook eens door haar ogen naar de drie mannen kunnen kijken. Dat ze zoveel dingen niet weten over haar, zegt ook veel over hen.

Terwijl je leest, voel je op een bepaalde manier het boek, met de zorgvuldig gecomponeerde zinnen en hoofdstukken, en tegelijk ook de film. Je beweegt op een gelijkaardige manier tussen tederheid en mededogen en ook spanning. Eens je goed in het boek zit, wil je niet meer stoppen met lezen. Je bent blij dat je deze enigszins verdwaalde mannen die niet erg goed zijn in het uitdrukken van hun emoties hebt leren kennen. Er hangt vaak een gevoel van spijt en verdriet over hen, maar bij het einde van het boek is het toch ook alsof ze iets nieuws gevonden hebben. Een heel mooi boek.

03 december 2020

Woordverlangen


De dagen zijn gevuld. Alle lege plekken lopen vol.

Je bent onderweg, heen en weer. Je lichaam vraagt ruimte om ook te wankelen, te kijken naar wat beweegt. Die treinrit is goed, als een soort ritueel, je neemt geen werk mee.

Daarna schuiven alle andere dingen op, wringen een beetje tegen elkaar. De woordplek schuift mee, zo lijkt het wel.

Gelukkig heb je je boek bij in de trein, die woorden zijn al dicht bij je. Net als de woorden die je af en toe in je schriftje schrijft.

Maar tussen dat alles is er een woordverlangen. Zitten bij een lege plek op het witte blad dat je scherm is. En wachten tot de woorden komen.

Je lichaam verandert. Iets trekt zich terug uit je schouders en je rug. Je adem legt zich anders neer, een beetje toch. De wereld buiten de woorden is niet veranderd, maar in dit hier is er een eilandje.

Zo zacht mogelijk raak je de letters aan. Alsof de woorden er alleen al daardoor anders uitzien.

Verlangen naar woorden, je voelt het in je huid. Soms is het alsof je het kunt zien in je huid, waar je zult zijn, dan, als je bij de woorden bent.

Met de woorden laat de pijn zich zien. Even bevrijd.

Soms weet je niet naar welke woorden je verlangt, alleen dat je verlangt.

Je denkt aan die vrouw die je ooit beschreef in een van je verhalen. De pijn die ze had in haar armen, daar waar de woorden waren, nog opgesloten. Soms zie je haar.

Je zult nooit goed begrijpen hoe het werkt. Woorden op een rijtje. Ze worden een plek. Je kunt er naartoe gaan. Je kunt voelen dat je er geweest bent, waarna je je neerlegt.

Misschien is het een mysterie. Misschien mag je soms het mysterie aanraken.

Je bent alleen, tegenover de woorden. Je ademt in de woorden, je bent deel van.

In de winkel nam je nog een nieuw potje inkt mee. Zwarte inkt. Wachtend op woorden. Misschien is inkt ook wel verlangen.

Ergens midden in de nacht dacht je aan de woorden die je binnenkort zult schrijven. Je dacht ook nog aan de maan, trouwens.

Soms schuift de ene dag in de andere, is de week weer zomaar voorbij, zo lijkt het. Het heeft iets genadeloos. De woorden zijn plekken waar de zwaartekracht verandert.

Sommige woorden verwarren. Je vraagt aan de mevrouw aan de telefoon om die ene krant naar een ander adres te sturen, wegens nu daar, tot. De mevrouw vraagt wat de einddatum is voor de krant. Je probeert haar uit te leggen dat die vraag een beetje vervelend is. Het duurt even eer ze begrijpt wat ze zelf gezegd heeft.

Je ziet woorden die alles zacht zouden maken. Ze zijn onaanraakbaar.

Je ziet een tekst die je moet schrijven, de volgende dag. De woorden zijn nog niet in je. Ze nemen hun tijd. Geduldig.

Je komt binnen bij de bakker met het lekkere brood. Er staan bordjes bij de broden van de dag. Het is alsof de woorden een warme glans verlenen aan het brood. Zo is het soms ook met je handen.

Na de woorden ga je anders naar de andere kamer. Iets in je is veranderd.

Misschien moet je nog even gaan kijken naar de plek van de maan.

Woorden druppelen door je heen, terwijl je de afwas doet. Ze maken je verdrietig.

De oude man in het woonzorgcentrum, in het journaal. De woorden zijn ineens zo aanwezig.

De varens vertellen je iets.

De tijd laat zich dragen, in de woorden.

28 november 2020

Er is iets met de dood


Het komt op je weg. Dat je praat over hoe het zal zijn als iemand sterft, dan, wanneer het moment daar zal zijn. Het is iets met de tijd. Het dient zich aan, nu of iets later, het is niet anders. Je hoopt dat het in de juiste volgorde zal gebeuren, dat vaders en moeders niet hun kinderen terug moeten geven aan de aarde. Het heeft iets met de seizoenen te maken, denk je.

En dat je, tot dan, mag kijken naar het leven dat een beetje vermoeid trager begint te lopen. Klaar om zich terug te trekken in de seizoenen. Wie ben je, in dit leven? Je bent als een golf die zich even omhoog richt. Een golf als een verdichting van verlangen. Tot het tijd is om weer alleen maar zee te worden.

Dat zijn de beelden die je voor jezelf gebruikt. Ze helpen je. Ze zeggen iets van wat je voelt. Je weet niet helemaal zeker hoe de beelden en het gevoel zich tot elkaar verhouden, maar dat geeft niet.

Soms heeft de golf pijn, zoals de zee verdriet heeft.

Sommige beelden begrijp je, sommige niet. Het lijden is een deel van het leven, wat iets anders is dan dat het leven lijden zou zijn. Met zachtheid naar het lijden kijken, het proberen te vatten, het is iets anders dan een cultus van het lijden prediken. Je hebt je seizoenen in dit leven, in deze ene golf die je bent. De golf blijft niet bewaard, het leven wel. Maar de verhalen over de golf kunnen wel eeuwig verteld worden.

Er is het falen, daar waar je tekortschiet. Misschien heb je niet altijd geleerd hoe je moet bewegen in dat bos dat de liefde is. Misschien was er niemand die het je zei, waar het pad was. Misschien was je gids zelf verdwaald in het leven. Misschien duwde iemand je van de weg. De schrammen worden in dit leven geleefd, in het leven dat je doorgeeft, niet in een ander leven, op een andere plek.

En soms verlang je dat wat zwaar is zal stoppen bij jou, dat dat jouw bijdrage aan de liefde is.

Hoe je dat uit moet leggen aan Julia, je weet het niet. Zij wel, denk je. Ze heeft al lang gezegd dat het goed is. 

Als jij sterft, zul je verdwijnen in je geliefden. Dat is het beeld dat je hebt. Het is een klein beeld, maar meer dan genoeg, denk je.

Vertel nog eens dat verhaal, dat kun je niet meer vragen aan de doden. Zo lang je in dit leven bent, kun je verhalen vertellen, of eraan denken. Of erdoor geraakt worden. Misschien hebben we dat oerverlangen gekregen van de zee. Vertel nog eens een verhaal.

De mens is een verhalen vertellend wezen.

Een verhaal kan een golf een heel klein beetje veranderen. Alsof de spankracht van het water net iets anders wordt. En daardoor wordt misschien de ene golf door de andere anders gezien. Zoals iemand haar afdruk in jouw huid heeft nagelaten. Waardoor jij misschien wel net iets anders beweegt. En net iets anders verlangt in de getijden.

En er is zoveel dat ontsnapt aan de zachtheid van de beelden. Daar beweeg je stotterend.

Elke aarzeling bij elke drempel. Je kunt ze allemaal zien, daar voor je. Je loopt niet weg, je vraagt soms om ze traag te mogen doen. Al houden drempels daar niet altijd rekening mee.

Er is een eenzaamheid, in dat moment net voor de golf zich terugtrekt in de zee. Misschien, als je de tijd krijgt, kun je iets zien, is er een wijsheid in het vertrek.

Je denkt aan de oude Julia, haar hand in de jouwe. Je handen zijn zo warm, zei ze je steeds. Misschien is dat jouw verhaal voor de jonge Julia.

En er is de kwaadheid, jouw opstand tegen de dingen. En je denkt aan de brief die je toen voorlas, daar vooraan. Rage against the dying of the light.

Er is een troost, als een soort voorbereidende rouw, in het heen en weer reizen. Van hier naar daar. Je kunt alleen met de trein reizen in iets als een overgave. De trein brengt je van hier naar daar, in de tijd die nodig is. Ergens halverwege wacht je een klein half uur, het is als een meditatie, een uitnodiging tot de volle leegte. En het verse boek waarin je las. Het verhaal raakte je vanaf de eerste bladzijde, alsof het voorbestemd was, dat dat verhaal je zou vergezellen. Er was die ene zin, die je de leeuw in jou weer liet zien. Het is goed zo, dacht je. Het is jouw verhaal, en het zal ergens blijven.

Soms lijkt het landschap zo grijs, lijkt dat landschap zo grijs. Daar. Het is een deel van de reis. Dat je heen en weer gaat, van hier naar daar. Je bent ooit van daar naar hier gekomen. Iets met kleuren. Je merkt dat er een trage lichtheid is gekomen in het reizen. Het is de tijd die je zacht aanraakt.

Soms zwijgt de zee.

Je weet nooit zeker of je het goede doet. Misschien is elke dag opnieuw proberen wel genoeg. Zoals je het leven leeft. Elke dag opnieuw. Zo lang het in je handen blijft.

22 november 2020

Herfstverlangen


‘Die muziek van Leonard Cohen past heel goed bij dit moment, vind ik.’
‘Ja. Er klinkt een soort ingedikt besef van de eindigheid doorheen.’
‘Het past wel bij jou. Jouw melancholie is nog een beetje jonger, maar het is alsof ik jou ook een beetje hoor.’
‘Dat is wel een mooie gedachte.’
‘Het heeft wel iets. Hier nu binnen zitten, lekker warm, en buiten die beelden van de herfstbomen. Het is alsof je ze kunt ruiken, alleen al door ernaar te kijken.’
‘Ja, dat is inderdaad zo. Ik heb altijd gehouden van de herfst. Er is een soort moed voor nodig. Je geeft iets uit handen, je moet iets loslaten. En je hebt vertrouwen of geloof nodig om te wachten op iets dat terug zal keren aan de andere kant van de winter. Misschien moet je het loslaten om te weten dat het in een andere vorm terugkomt. En die andere vorm is anders, los van nu, en tegelijk er ook mee verbonden.’
‘Ik voel dat ook heel sterk zo. En tegelijk is het, als ik eerlijk ben, alsof mijn lichaam soms een beetje bang is van de herfst. Het is alsof het me daarin een beetje tegenspreekt.’
‘Ben je bang van de tijd in je lichaam?’
‘Misschien wel. Al wil ik dat officieel niet toegeven natuurlijk. Ik ben denk ik niet zo goed in ouder worden als jij bent.’
‘Ik weet niet of ik er zo goed in ben in ouder worden. Een vroegere geliefde zei me ooit dat ik beter was in missen dan zij. Soms denk ik dat dat klopt. Al weet ik niet goed of dat zo’n fijne gedachte is.’
‘Je bent er te goed in, denk ik. Het hoeft niet zo te zijn. Dat zei ik je al eerder.’
‘Ik heb met mezelf afgesproken dat ik die gedachte aan de herfst zal geven. Er zal dan wel een soort antwoord terugkomen naar mij, wanneer het tijd is.’
‘Je legt jezelf als het ware in de herfst.’
‘Ja, dat zou je kunnen zeggen.’
‘Ik zal het op het moment zelf vaak niet zeggen, maar een tijd later voel ik steeds dat ik het toch moeilijk heb met onbereikbaarheid. Het onvermogen om elkaar te vinden. Ik ben daar niet zo goed in. Het maakt me kwaad soms, tegen iets. Een soort muur of zo.’
‘En op een bepaald moment kunnen we daar dan met een gevoel van vrede naar kijken.’
‘Is dat nu al zo?’
‘Bijna, denk ik.’
‘Misschien blijft het wel altijd bijna. En is dat onze weg.’
‘Dat zou kunnen.’
‘Het kan zijn dat ik het altijd wel een beetje warm zal krijgen van jouw stem.’
‘En ik zal wel altijd die dingen zien die ik zo mooi vond. En vind natuurlijk. Ook al is het anders.’
‘Ook als ik lelijk zou worden?’
‘Ja.’
‘Dat stelt me wel gerust op een of andere manier.’
‘Er is nog veel voor jou daar in de wereld. Dat weet ik wel zeker.’
‘Soms maakt het me bang, maar ik geloof het ook wel. Voor jou ook trouwens. Laat je lichaam open, voor alle seizoenen. Het is ervoor gemaakt.’
‘Dat is wel een mooie gedachte. Ik zal die ook maar meteen doorgeven aan de herfst.’
‘Misschien weten we nooit helemaal zeker of wij naar de herfst verlangen, of omgekeerd. Ik weet niet helemaal zeker wat die gedachte zou willen zeggen, maar ze klopt, denk ik.’
‘De herfst vraagt ons iets, de herfst laat zich bekijken en aanraken.’
‘Zullen we nog even naar buiten gaan?’
‘Ja, dat is een goed idee. Heb je je regenjas bij?’
‘Ja, dit keer wel.’
‘Dan is het goed.’

21 november 2020

Soms ben je moe


Gekwetste jongetjes, met littekens uit hun kindertijd, verdienen wat dat betreft mededogen. Het zou wel handig zijn als ze gewoon in hun eigen kamer blijven spelen en daar al hun poppen stuk maken, zonder de hele wereld (of dat stuk ervan dat ze als de hele wereld beschouwen) erbij te betrekken.

Het zou kunnen dat het lukt om het leven te overleven zonder op skivakantie te gaan.

Soms zou je de gezichten willen zien van die tientallen mensen die die dag gestorven zijn, gereduceerd tot een cijfer dat beweegt in de ene of de andere richting.

Zelfs nu de speciale kerstwinkel in de winkelstraat gesloten is, maakt het je acuut droevig om er voorbij te lopen. Het zal wel aan jou liggen. Iets begrijp je niet, en zul je wel nooit begrijpen.

Een andere mening hebben, over alle belangrijke kwesties, het is niet zo erg. Je hebt het ook wel nodig. Maar waarom het uiten van die andere mening vaak zo giftig moet, met steeds zoveel negatieve, vernietigende energie, het ontgaat je.

Het menselijk tekort, in de verdwaalwegen van de liefde.

Die heel kleine dingetjes. Zoals dat boek dat je, zelf, net iets te ver over de rand van de tafel legt, waardoor het – hoe had het anders gekund – van de tafel valt. En dan moe worden van jezelf.

In een videovergadering zitten. In een gewone vergadering ben je soms al hypergevoelig voor mensen die de hele tijd tussenkomen en niet wachten tot de ander is uitgesproken. Merken dat je het in zo’n videotoestand dubbel zo erg merkt, en dat net na een te korte nacht. Het eigenlijk niet erg willen vinden, uit beleefdheid of zo. En toch niet anders kunnen.

De twee jonge vrouwen die voor jou lopen. Traag. Alsof ze alle tijd hebben. Ze gaan samen de winkel binnen waar jij ook naartoe gaat. Ze blijven bij elk rek staan om uitvoerig commentaar te geven. Ze praten de hele tijd door. Dat zal dus funshoppen zijn, denk je. Het maakt je in wezen niets uit. Ze zijn misschien wel heel erg gelukkig zo, voelen zich heel erg verbonden met elkaar. (Innerlijke dialoog.) Je bent eigenlijk wel gewoon blij voor hen. Misschien maak je jezelf moe, op dat moment. (Of was je het gewoon al.)

Sommige mensen roepen zo hard de hele tijd.

Die ene man die trouw doorgaat met kwetsende mails naar jou te sturen. Zelfs als je die onmiddellijk wist, blijft er toch nog iets wegen, ergens.

Heel vaak ben je niet moe, eigenlijk.

Er bestaat ook iets als een onderwereldvermoeidheid, ergens diep in je huid.

Luisteren naar wondermooie muziek. Ze komt ergens vandaan. Een geheime plek waar ze al eeuwen was. En in dat ene moment voel je de zee in je, kun je de schoonheid aanraken. En je beseft dat je net daarvoor zo moe was.

Het kleine meisje in de bakfiets. Ze wuift naar jou, met een brede glimlach. De dag daarvoor had iets dat vermoeide verdriet in je geraakt, dat met dat kind. Nu is er alleen maar dit moment. Het geschenk van die ene glimlach. Het blijft de rest van de dag.

Ooit was je bang om in slaap te vallen. Elke dag opnieuw. Het putte je uit. Wat toen zo onbereikbaar leek, is nu vaak zo normaal geworden. Voelen dat je moe bent. Dankbaar zijn voor de dag die je zomaar weer gekregen hebt. In bed gaan liggen. Een mooie herinnering die je bezoekt in die enkele momenten. Schoonheid die alleen voor jouw ogen was. En zomaar in slaap vallen. Alsof het mag.

Jezelf toestemming geven voor een middagdut. Onder het dekentje. Omdat je een beetje moe bent. Moe zijn is soms een zeer goed plan.

20 november 2020

Onderweghuid


Een stevige ochtendwandeling. Wat zich als slib had afgezet in je rug en je schouders wringt eerst een beetje, wiebelt dan, en verlaat je uiteindelijk. Of toch een beetje. Voor even.

Het is lekker om zo het huis weer binnen te komen.

(Interne gesprekken. Je kijkt. Het gaat heen en weer. Het raakt je huidfossielen. Je wacht tot wat zich zal indikken in wat blijft en wat loslaat. Waarschijnlijk.)

(Misschien heeft ook de stroom zich teruggetrokken. Een beetje.)

Die oefeningen, ’s avonds. Die harde plekken, even bevrijden met je vingers. Daar aan de schedelrand, daar tussen je ogen, daar in je schouders. Een daglaagje verwijderen.

(Oefenen in lege plekken.)

Je hoort jezelf iets uitleggen. Je denkt dat het klopt.

(Het is goed zo.)

Soms is het de tijd die je huid verwart. Iets is daar opgeslagen. Misschien was het ooit nodig, toen. Je kijkt ernaar. Het vindt wel een plek.

(Je voelt iets bewegen, het is aangenaam. Iets als het water, en wat het zich herinnert.)

Je stapt soepel, lichtjes verend, door een koele ochtend. Alles draait lekker rond. Je zou aanraakbaar kunnen zijn.

(Die ene vraag, ze is belangrijk. Voor de loop der dingen. Je mag zeker niet vergeten ze aan haar te geven.)

Je kijkt naar je handen. Je vraagt je af hoe ze zullen zijn, dan.

(Het heeft je veranderd. Wat je achterlaat, als een soort voorbarige resthuid. En alles wat zich zomaar liet zien en bekijken. Het heeft zich rustig gevestigd.)

Wat zich in je ogen heeft verankerd, wat zich laat aanraken.

Iets heeft je zacht gemaakt, die dag. Je stem heeft alle tijd. Je hoort wat je woorden doen.

(Misschien kantelt het weer in zichzelf, je denkt het niet.)

Je geeft die ene lezing voor het eerst via een scherm. Het is een beetje wennen. Je ziet niet hoe de woorden aanraken, je kunt enkel vermoeden. Je hebt je zwarte jasje aan. Waardoor je anders rechtop zit. Je stem volgt.

(Misschien kun je die jasjes laten aanpassen, zodat ze nauwer aansluiten. Dan kun je anders bewegen.)

(En dat cadeau wacht ook nog steeds, tot de tijd daar is.)

In de nacht gaat de stroom van je woorden nog altijd door, zo lijkt het wel. Je herinnert je iets.

Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met jou? (En wie je het nog zou willen vragen. En vertel gewoon, in lange zinnen, denk je. Zodat je kunt kijken naar de verhalen.)

De regen wacht nog even, terwijl je je klaarmaakt om te vertrekken.

(Er is een afwezigheid. Het is.)

Je staat te wachten op de trein, in het overstapstation. Het jongetje loopt je voorbij, draait zich naar je om, en zegt heel vriendelijk iets tegen je. Net daarvoor had hij al een heel gesprekje gevoerd met de treinmeneer die op het punt stond de trein te laten vertrekken. 

De ruimte waar je doorheen stapt is niet leeg, maar ze lijkt zo desolaat. (Het hoort bij deze grote plek, denk je steeds. Herinnerhuid.)

(Dat dat zal blijven tot je laatste adem, het was wel een mooie zin. Je kunt dus altijd blijven kijken.)

Je hoort je woorden stuiteren. Je huid trekt samen. Je blijft rustig zitten. Iets gebeurt, iets gebeurt niet.

Je loopt in de donkerte, aan de rand van de weg. De grote vrachtwagen rijdt voorbij. Misschien heeft god deze plek verlaten, denk je.

Je stapt uit de bus. Je moet nog even die tunnel door om naar het perron te gaan. Je ziet dat de trein die je nodig hebt niet zal rijden. Ofwel blijf je op dat lege, en desolate, perron een uur zitten. Ofwel neem je die andere bus, om door te rijden naar de stad, en daar dan de trein te nemen. Je stapt in de bus, probeert een plekje te denken.

Het lijkt al jaren geleden dat je nog die rit met de bus deed. Die weg, in het donker, heeft altijd een onleesbare lelijkheid gehad. Zoals een soort waterafstotend oppervlak dat geen schoonheid als tederheid toelaat. (Zoveel herinneringen rijden met je mee.) Er zijn soorten duisternis.

(Je bent alleen.)

De trein is blij je te zien. Je leest verder in het boek. (Al die beelden, al die zinnen die je in je schriftje zou schrijven, ze zijn er, maar ze wachten wel even.)

Iets is koud geworden.

De woorden gaan met je mee, ze lopen naast je.

(Hoe zul je je huid opwarmen?)

Je haalt de dingen van de namiddag, onverwacht op pauze gezet, nog even in. Je maakt, op vraag van de kosmos, een officieel attest. De rituelen willen wel blijven, en dat mag.

(Het is belangrijk de nacht zacht aan te raken.)

15 november 2020

Het begint en het eindigt


Waarom weet je niet, maar het begint met die ene pianist, en dat stuk van Bach dat hij speelt bij het begin van dat kleine concertje.

Iets laat je anders ademen, tussen het verdriet van een zondag.

Die ochtend had je staan aarzelen. Je had het je voorgenomen, dat je die krantjes zou gaan bezorgen. De regen zou nog wel even wachten op jou. Dus deed je het maar.

Soms heb je geen zin om mensen tegen te komen. Je weet niet waarom. Misschien wil je alleen zijn, met het ritme van de beelden die door je lichaam gaan.

Het plekje tussen je ogen, net boven je neus. Vanaf daar kan de rust zich verspreiden.

Het pak papier weegt op je arm. Er is altijd een punt, ergens onderweg. Vanaf daar wordt de stapel precies sneller lichter dan daarvoor.

Je voelt iets in je afstand nemen. Het trekt zich terug in zichzelf, het lichaam zet een stap achteruit. Het had anders kunnen zijn, denk je.

De vrouw met de baby in de kinderwagen. Misschien is ze al de hele nacht op. Hopend op de slaap van haar kind. Misschien slaapt het kind nog maar net, dankzij de wind.

Je hoort de kinderen spelen in het park. Ze gillen en lachen.

Iets in je keert terug naar een punt waar het eerder was. Misschien is het een soort uitkijkpunt.

Soms schrik je van mensen die net uit hun deur komen terwijl jij er passeert. Even ben je verlegen of zoiets. Misschien zien ze iets.

De vrouw aan de andere kant van de straat glimlacht naar je.

Toen in die nacht, de dingen die je zei.

Weer op weg naar huis. Die andere ronde is voor een andere dag.

Iets over het huis herkennen bij het binnenkomen. De dingen ademen mee in, en uit.

Je rug komt in vertraging thuis.

Je kijkt naar de dans. Die trage beweging. Het transparante gewaad. Zou het ook van kant zijn?

Dat beeld blijft.

Je leest, om te begrijpen, om je te herinneren aan begrijpen.

De regen komt bijna.

Je legt je neer, in loslaten.

Een mooi gesprek. Misschien zie je alles al, zegt ze, en weet je alles al.

Het ene licht uit, het andere licht aan. Tussen de twee ga je van de ene naar de andere kamer, door de donkerte. En je kent de weg.

Je geeft de planten water. En fluistert telkens iets. Het is goed, zeggen ze.

Je ziet het concert. Het requiem. (Ook nu weer verlang je naar een kleinere uitvoering. Alsof het je alleen maar echt zou kunnen raken als het kleiner zou zijn geweest. Alsof de muziek een beetje bedolven wordt onder de uitvoering.)

Een trage adem.

Dingen die je probeert te zeggen. Je ziet waar ze zijn. Het is goed zo.

Het regent niet meer, zie je.

Waarom weet je niet, maar het eindigt met die andere pianiste, en dat stuk van Bach dat ze speelt, als een van haar dagelijkse kleine concertjes.

13 november 2020

Rugdagen


Je kijkt rond in het huis. De ruimte verwacht iemand. Zo lijkt het wel.

Misschien maken de planten zich klaar. Ze bewaren alle verhalen. Ze kijken.

Iets maakt je rusteloos. De brief aarzelt.

Pas door het schrijven begrijp je zelf wat je schrijft.

Dingen schuiven door elkaar in je huid.

Er is ook een poetsplan. En een kookplan. Er is geen woordenplan.

Dingetjes afwerken, lijstjes leeg maken.

Jezelf een klein beetje in de weg lopen.

Je kijkt naar je handen. Je vraagt je iets af over herkenning.

Kant heeft een bijzondere plaats in je leven, stel je vast.

De woorden bereiden zich voor. Je weet dat ze zullen komen wanneer ze komen.

Iets van de liefde is onontkoombaar, dat heb je altijd geweten. Het stelt je gerust.

De stukken blijven bij elkaar.

En als je daar bent, klopt alles in de wereld.

De dans is mooi.

Kaakverhalen. En wachten in de nacht.

Dit is er voor jou, zou je willen zeggen.

En de dingen die je ook al wist, of die je woorden wisten voor jou.

Je kijkt naar wat altijd in je zal blijven.

In de ochtend, de zon vertedert het huis. De planten glimlachen.

Je ruimt een beetje op, maakt het aanrecht weer leeg.

En zoveel schoonheid in een trage ochtend. Je handen kijken.

Iets wacht. Het komt wel wanneer het komt.

Iets met laadpalen. De kosmos wil je iets zeggen over blijven en weggaan.

Iets van de liefde is onbereikbaar, het laat zich zien in spiegels.

Je lichaam luistert, trekt zich even samen in een kramp, raakt een vermoeidheid.

Dat wat je niet kunt zijn. En hoe je dat danst.

Het is tijd, om te vertrekken.

Hoeveel adem heb je nodig voor die berg?

Zal het gelukt zijn? De kosmos kijkt even een andere kant op, maar weet wel beter.

Gelukkig ligt het niet aan jullie.

En de dingen leggen zich neer, in wat zich aandiende.

Een gesprek over soorten liefde, en de liefde voor de wereld daarin. De tekst mag blijven.

De zwaartekracht van je adem.

Je schrijft een brief aan Julia. (Terwijl je schrijft, schudt je lichaam.)

De dagen omhullen het verdriet, of omgekeerd.

Er is iets met ruggen en schouders, en wat ze zeggen.

Er is iets met weggaan en blijven.

Je weet nog niets over je adem, je stroom.

De beelden blijven, en zijn veranderd. Je houdt van rimpels.

Je neemt je voor om alleen maar te kijken.

En misschien weten de woorden wat jij nog niet weet.

11 november 2020

Een brief aan Julia


Lieve Julia 

Het leek me hoog tijd om nog eens een brief naar je te schrijven. Niet dat ik zoveel belangwekkends te vertellen heb. Er zijn misschien gewoon enkele beelden die ik met je zou willen delen.

Waar sta je als kind en als papa in de ruimte? Ik weet niet goed hoe het voor jou is. Het is een gevoel dat voor veel mensen verschillend is waarschijnlijk. Dat je in een soort keten staat. Je grootouders en ouders staan voor je, als je het als een lijn in de tijd ziet. Als het goed gaat, en als ze er zijn, kun je een beetje achter hun rug schuilen, uit de wind. Soms zijn ze er niet, of maken ze er een rommeltje van, en dan is het alsof ze af en toe een beetje verdwaald zijn. Maar je kunt wel de plek zien waar ze staan, of zouden moeten staan. Als ze sterven, wordt het een lege plek daar. En dan is er de plek achter je. Daar staat iemand waarvoor jij in de wind kunt gaan staan. Dat voor en achter zou je ook om kunnen draaien, met een beeld van ouders die achter je staan, als je de wereld betreedt. Het maakt niet zo uit hoe je de lijn ziet, het lijkt alleszins op een keten, een soort natuurlijk proces. Als je ouders wegvallen en je hebt geen kinderen sta je daar ineens helemaal alleen. Er staan mogelijk nog mensen naast je, zoals een zus of broer als je die hebt. Maar de wind heeft toch een beetje vrij spel.

Misschien is dit voor jou een heel abstract beeld, of iets waar je nog helemaal niet aan toe bent. Het is niet erg. Ik vroeg het me gewoon af, hoe jij die keten voelt. Zie je een lijn die van je grootouders tot bij jou is gekomen? Voelt het goed om hen in jouw lichaam te voelen, in hoe je beweegt of hoe je naar de dingen kijkt? Heb je het gevoel soms dat je een beetje verloren loopt in de tijd als je die band niet voelt? En hoe kijk je naar je papa en je mama? Als je ons in de ruimte zou moeten zetten, hoe zou je dat dan doen, en waar zou je zelf gaan staan?

Soms als ik naar je kijk, terwijl je bezig bent met die 101 dingen die je doet, is het alsof ik de tijd uit handen kan geven aan jou. Wanneer het moment komt dat ik zal sterven, kan ik denken dat iets van het leven dat ik heb mogen dragen overgaat in jou. Misschien is het leven iets als een estafettestok. Als je geen kinderen hebt, kan het zijn dat de stok op de grond valt. Niet dat ik boodschappen heb voor jou, wijze lessen of zo, maar het voelt wel goed te weten dat de stok op een of andere manier bij jou terecht zal komen. Het heeft iets met overgave te maken. Misschien zal ik me gemakkelijker kunnen overgeven aan de dood, omdat ik weet dat de keten verder doorleeft. Ik weet dat het leven bij jou in goede handen is. En als jij zelf kinderen zult krijgen, zul je misschien ook wel zo’n gevoel hebben. Ik zou het graag van je horen, hoe je die dingen aanvoelt.

Er is een beeld dat me verwart. Het beeld van het dragen. Jouw mama droeg je in haar buik. En ik heb je daarna ook in mijn armen gedragen. Zo kon ik je het leven laten zien, in de grote wereld. Ik herinner me nog hoe je soms naar me toe kwam lopen om me te vragen je te dragen. Het liefst wou je zo tegen me aan hangen dat jouw buik tegen de mijne kwam. Ik voelde dan hoe je je vastklampte aan mij. En ik zag hoe je rustig werd. Het is een beeld. Maar als je het ruimer ziet, vraag ik het me vaak af. Of ik jou wel genoeg heb gedragen in het leven. Af en toe eventjes, wanneer het nodig was. Weet je nog hoe het voelde? Welke herinnering heb je erbij?

Soms ben ik bang om oud te worden. En het heeft iets met dat dragen te maken. Het is een mooi beeld. Te weten dat jij daar ook ergens in de buurt zult zijn, als ik op het laatste stuk van de weg ben. Net als alle andere mensen hoop ik dat ik rustig en gezond oud kan worden. En dat je dan alleen maar moet kijken. Dat je vraagt om nog eens alle verhalen te vertellen. En dat zal ik dan doen. Maar ik zou niet willen dat je me moet dragen. Ik kan niet goed uitleggen wat ik daarmee bedoel. Het zal al moeilijk genoeg zijn om je achter te moeten laten.

Na mijn dood mag je wel mijn verhalen dragen. Als ik me voorstel dat jij zelf ook kinderen zou krijgen, en dat je dan af en toe over mij vertelt, een of ander raar verhaal, dan zou dat idee alleen al me een soort veiligheid geven. In de verhalen wil ik wel verdwijnen. Stel dat jij iets aan je kinderen vertelt. En zij doen iets met dat verhaal, als ze klein zijn of later. Dan verandert er telkens iets, wordt het ene verhaal het begin van een volgend verhaal. En zo zou ik dan kunnen verdwijnen, zonder ooit echt verloren te gaan. Wat wel een mooie gedachte is.

Ik weet eigenlijk helemaal niet goed wat ik met deze brief wilde zeggen. En misschien geeft het niet. Misschien begrijp jij een beetje waar dit alles vandaan komt. Vertel me maar, ooit eens, wat je dacht. Het is mooi om te zien, hoe jij en de anderen van jouw generatie zo vanzelfsprekend met de dingen omgaan. Jij zult het dus allemaal heel goed doen, dat weet ik nu al. Het is soms een moeilijk gedachte dat ik waarschijnlijk niet jouw hele leven zal kunnen zien. Als ik heel oud word, zul jij nog altijd jong zijn.

Die plaats in de ruimte dus, daar zou ik graag met jou verder over willen praten. Misschien kan dat wel.

Je papa

07 november 2020

Swing Low, Sweet Chariot


‘Gaat het een beetje?’
‘Ja, het gaat wel, ik ben gewoon heel emotioneel. Het is zo’n opluchting.’
‘Het is wel mooi om je zo te zien. Het gaat wel diep allemaal.’
‘Ja. Zag je dat filmpje van die twee mensen, allebei over de honderd? Ze zijn getrouwd eind van de jaren dertig. En ze waren elke keer gaan stemmen. Heel trots, en vanzelfsprekend. En ze zaten daar te wachten, en zongen Swing Low, Sweet Chariot. Of die beelden van die presentator, die het heeft over zijn kinderen. En dat het nu iets gemakkelijker is om een ouder te zijn.’
‘Kun jij dat liedje ook zingen?’
‘Straks probeer ik het wel misschien. Ergens midden in de nacht of zo, en dan met die diepe stem.’
‘Het was of ik ineens terug normaal kon ademen.’
‘Ja, dat gevoel had ik ook. En wij zijn dan nog maar gewoon hier, aan deze kant van het water.’
‘Heb je aan je dochter gedacht?’
‘Ja, de hele tijd. Het is soms zo moeilijk. Je wilt het gevoel hebben dat je je kind kunt beschermen tegen wat gevaarlijk of slecht is. Je wilt dat ze kan voelen dat je daar staat en dat je kunt laten zien dat er een weg is om het goede te doen. Als ik het zo zeg, klinkt het zo opgeblazen of zo, maar ik kan het even niet anders uitdrukken. En dan is er zo’n vreselijke man, die ervoor zorgt dat we niet meer kunnen ademen. Vandaag zou ik haar dan willen zeggen dat het de moeite is om je nooit neer te leggen bij zoiets, nooit.’
‘Ze weet het wel, denk ik.’
‘Denk je dat?’
‘Ja natuurlijk. Zie je dan niet hoe ze naar je kijkt?’
‘Nee, misschien durf ik dat niet zien.’
‘Ze zal het natuurlijk niet hardop zeggen. Ze zal cool doen met haar vriendinnen en met haar ogen rollen, maar jij laat haar de dingen wel zien die ze nodig zal hebben.’
‘Ik ben vaak bang dat ik het niet in me heb, omdat ik het nooit geleerd heb.’
‘Je doet het zo goed. Misschien moet je me maar geloven als ik dat zeg.’
‘Als ik haar door het huis zie lopen of als ik haar hoor praten met haar vriendinnen, ben ik vaak zo trots. Ze is gretig in het leven. En ze heeft ook iets dat ik bij mijn grootmoeder zag. Een soort soevereiniteit, een vanzelfsprekend rechtvaardigheidsgevoel. Ze heeft geen schrik om voor anderen op te komen, ook al heeft ze soms zo’n klein hartje.’
‘De vader in jou ontroert me vaak. Misschien ook omdat ik die zelf gemist heb, zo vaak. Je bent rustig aanwezig, maar je zou voor haar door het vuur gaan.’
‘Soms heb ik schrik van dat gevoel, het is zo overweldigend, zo totaal.’
‘Je hebt soms schrik van de beste dingen in jezelf. Ik kan het weten.’
‘Je maakt me verlegen.’
‘Soms vraag ik me af hoe het zou zijn, als ik wel kinderen zou hebben. De dingen zijn gegaan zoals ze zijn gegaan, de tijd ging voorbij. Misschien is het wel beter zo, ik weet het niet.’
‘Je weet wel wat ik daarover denk. Je zou het goed hebben gedaan, denk ik. Het is zo mooi, hoe je met mijn dochter bent. Ze voelt zich thuis bij jou, voelt zich gezien. Als we wat verder zijn, zal ze aan jou haar geheimen vertellen, en niet meer aan mij.’
‘Dankjewel, dat is wel een mooie gedachte. Ik denk niet dat het zo zal zijn, maar het doet wel goed om die gedachte even toe te laten. Maar ik denk dat ze altijd naar jou zal komen. Jij ziet toch alles, ze moet het niet eens uitleggen.’
‘Misschien wel, maar ik wil ook voor haar dat ze zo’n plek heeft als bij jou, vrouwen onder elkaar, of zoiets. En jij bent natuurlijk wel helemaal cool, niet zoals haar oude papa.’
‘Het is al goed.’
‘Morgen komt ze, we kunnen het haar vragen.’
‘Nee, laat maar. Maar vertel het haar wel zeker, dat het ertoe doet om een goed mens te zijn. Het is belangrijk dat ze dat van jou hoort, nog eens.’
‘Ik zal het proberen.’
‘En kom nu maar even hier bij me.’



06 november 2020

Beelden en de zee


De man voor je gaat zo traag.

Je rug neemt het over.

Het kindje in de bakfiets.

Je ziet weer die stem, wat ze met je deed, weer.

Je hand, de woorden, de brief.

Je pakt het boek in, het cadeau mag vertrekken.

De hand van de mevrouw in de winkel.

De beelden, terwijl je door de stad loopt.

Wat je zou doen, als.

Iemand is ergens aan het zingen.

De roze zak, balancerend op je hand, een koude ochtend.

De zon die recht binnen schijnt, en de stofdeeltjes.

De beelden dus, hoe traag je het zou doen.

De lakens uit de wasmachine halen.

Ze zegt iets over jouw golven.

De stapels boeken, het zit er ergens tussen.

De pianostemmer heeft precies niet zo heel veel werk.

Je speelt Georgia on my mind.

Het meisje wordt zo groot.

De scheerzeep mag wel.

Dat je niet iedereen kunt zien op het scherm, het verwart je.

Je wou iets doen met de stroom.

De troost van peren.

Daar waar je lichaam stokt in de tijd.

De verlossende aankondiging, die mag gaan komen.

Je ziet je handen, wat ze doen, en het verandert je.

Die ogen.

Dat wat je niet weet.

Dat beeld, misschien durft je brief het.

Hoe traag nader je een afstand?

Je ziet lekkere dingen.

De vrouw voor je wil eerst heel uitgebreid haar verhaal doen, terwijl je wacht.

Dat andere verjaardagscadeau, je ziet wat het zou kunnen zijn.

De man aan wie je probeert uit te leggen dat het postkantoor vandaag gesloten is.

Waar komen die beelden vandaan?

Het licht van de herfst.

Iets over de dood, hoe die zou komen.

Dat je dat nog moest gaan halen, voor deze winter.

Zou je het durven?

Dat van het water.

Hoe je zou herkennen.

De dingen die je doorschuift naar het weekend, ongemerkt.

De rimpels, in jouw spiegel.

Het beeld neemt je over.

Je zou iets aan de zee willen vragen.

05 november 2020

Pogingen tot zen


Het voordeel is dat je eeuwig kunt blijven oefenen in onthechting. Elke dag is een kleine spirituele oefening.

Je voornemen dus om – zo mogelijk met milde aandacht – te kijken naar alles wat is.

Je zo organiseren dat je het aantal beelden van dat wat je niet wilt zien beperkt. Lichtjes roepen al tegen woorden die verslag uitbrengen van dat wat je niet wilt zien.

Jezelf uitleggen dat de oefening van in de wereld zijn en je ertoe verhouden erin bestaat dat je ook in de afgrond moet kijken.

Dus toch die beelden zien van die president die zich blijkbaar in het nauw gedreven voelt.

En vaststellen dat de totale onthechting nog niet voor vandaag is.

Voelen hoe zo ongeveer elke cel van je lichamelijke aanwezigheid in de wereld zindert van iets tussen verzet en walging.

Het is alsof je zijn vieze mannelijke geur tot hier kunt ruiken.

Verschillende golven schuiven door elkaar. Er is een golf die heel primair lichamelijk is. Die heeft waarschijnlijk te maken met dingen in jou die gekwetst zijn, doorgegeven doorheen de tijd. Het is een hoogspanning. Die je tegelijk ook laat voelen dat je huid een grens kan voelen, ruiken, tussen iets als goed en kwaad. Er is een golf die te maken heeft met de dingen waar je je het grootste deel van je leven aan hebt gewijd. Je voelt hoe diep die dingen in je lichaam zijn verankerd. Het gaat over waarden.

Er is zoveel pijn, en die stelt je tegelijk ook wel gerust.

Al dat gif, in die weerzinwekkende man, die tegelijk een heel bang en beschadigd jongetje is. Het activeert een of ander immuunsysteem in je huid.

Er is een gevoel van wankelen. Aan de ene kant voelen dat er iets is in jou wat hij nooit zal kunnen raken, wat altijd sterker zal zijn. Daar kun je zitten, in aanwezigheid. Aan de andere kant zien hoe schaamteloos efficiënt zo’n man de dingen naar zijn hand kan zetten. Het ergste is misschien nog die horde meelopers. Zij die beter zouden kunnen weten, zij die een cirkel rondom hem hebben gemaakt en het ultieme nihilisme verdedigen. Wankelen dus een beetje. Je tegelijk rustig voelen in iets dat een kern blijkt te zijn en je ook machteloos voelen.

Je kijkt naar de techniek van het verderf. Je ziet hoe het is voorbereid, hoe het is opgebouwd. Dit is waar het begint, denk je, of al lang bezig was. Dit is waar het misschien nog kan worden tegengehouden, misschien niet meer.

Je lichaam beweegt tussen analyseren, de dingen in een kader zetten, en een rusteloze adem. Telkens ook proberen drie stappen verder te denken, om dan klaar te zijn op alles wat zal komen, en dan helder te kunnen kijken. Je lichaam heeft zichzelf schokdempers aangeleerd, die tegelijk schokvoorspellers en schokuitstellers zijn.

Tussendoor probeer je na te denken over de teksten die je nog moet schrijven de volgende dagen. Dat stukje dat je de volgende dag moet schrijven. Je zou willen dat je niet over hem zou moeten schrijven. Het is alsof hij met zijn toxische kleverigheid anderen kan bezetten, onder hun huid kan kruipen. Je wilt er omheen kunnen schrijven, als een vorm van verzet.

En er is die andere tekst. Je was gevraagd een lezing te geven over amor mundi, liefde voor de wereld. De samenkomst werd afgelast. Je kreeg de vraag een tekst te schrijven. Iets over liefde in de wereld brengen. Je voelt voorlopig alleen maar afstand tussen jezelf en de plek waar je een tekst over de liefde zou kunnen schrijven. Het is alsof die vieze man zich de hele tijd tussen jou en die plek dringt.

Wat er ook zal gebeuren de volgende dagen en uren, je zult die tekst wel schrijven, dat weet je zeker. Misschien moet je even wachten, om traag te ademen, en enkel maar naar die adem te kijken. Misschien moet je iemand aanraken, om zo je huid sneller terug te vinden, samen met de stroom, en het besef van de zee. Misschien kan dat allemaal niet. En misschien is dat de oefening in onthechting.

Het zou natuurlijk ook handig zijn als er snel goed nieuws zou komen.

Je ziet wel de weg, wat er ook gebeurt, denk je.

En iemand die je zeer dierbaar is, zei het je. Dat jij nooit die man zult zijn, dat jij nooit die man geweest bent, dat jij nooit die man kunt worden. En iemand die je zeer dierbaar is, zei het je. Dat je erop kunt vertrouwen.

Het heeft ook iets te maken met dat verlangen, denk je. Om rechtop te staan in de wind, wat er ook gebeurt, en te beschermen wat en wie je lief is. Verlangens kunnen pijn doen, maar ze laten je voelen dat je leeft.

En voor je jezelf uit handen geeft aan de nacht, zul je nog die trage beweging maken met je handen en een lichaam dat die handen volgt. De zon die op- en neergaat, de zee die in- en uitademt. En daarna buig je, in dankbaarheid voor de dag die je zomaar kreeg. Onhoorbaar fluister je iets, tegen wat aanwezig afwezig is, naast je.

01 november 2020

Fietsen in de regen en de wind


Het blijft een raadsel waarom de wind tegen mee lijkt te draaien. Misschien heeft de kosmos een plan met jou?

Geheel analoog fietsen is best wel stoer. Zegt een van je innerlijke stemmen tegen een andere die luidop aan het dromen was van voor heel even zomaar een elektrische fiets, alleen dan als er tegenwind is, en regen, of zo.

Dat ene stuk van de route (en eigenlijk ook wel dat andere) ziet er met de wind en de regen en de algehele grijsheid zo droef uit. De herfst kan niets verzachten.

Nadenken over de liefde. Iets over onvermogen. Iets over de plek die je wel of niet mag zijn. 

De broek wordt langzaam nat. Het is blijkbaar malse regen. Dat woord mals heeft je altijd wel gefascineerd. Wat is eigenlijk het woord voor het andere, dat niet mals is? Verlangt malse regen naar harde regen, of omgekeerd?

Nadenken over verlangen. Wat zou dat ene beeld willen zeggen?

Die gsm in je broekzak, zou die nat kunnen worden? Moet je die dan niet ergens anders steken? Dan moet je daar wel voor stoppen. Je hebt geen zin om te stoppen. (Interne dialoog, over allerlei ethische dilemma’s.) Je stopt, verplaatst de gsm naar een andere plek, met grotere droogtegarantie.

Andermaal vaststellen dat je niets begrijpt van Halloween. Ook dat zal aan jou liggen.

Die ene mevrouw loopt net iets sierlijker dan die andere. 

Sommige huizen zijn wel echt heel erg lelijk.

Een huis passeren waar iemand woont die je kent. Warme glimlach in de regen en de wind.

Ergens in je lichaam huist er een middagdutverlangen XL.

Die ene meneer fietst wel heel erg traag, eigenlijk.

Kijken naar gedachten die er niet zijn.

Straks ook koffie. En misschien wel een stukje chocolade. (Normaal is dat voor ’s avonds, maar misschien kan het chocolademoment zomaar vervroegd worden. Decadent. Je vraagt advies aan de kosmos. De kosmos lacht, en vraagt of je haar enkel voor echt belangwekkende kwesties zou willen storen. Je legt haar uit dat de chocoladevraag enkel een soort glijmiddel is om te vragen wat het plan is dat de kosmos met jou heeft. De kosmos glimlacht veelbetekenend en zwijgt.)

In het plan van de kosmos komt een koopzondag trouwens niet voor.

Nadenken over wat je handen zouden willen. (Die ene stem zegt dat je hoofd dit zal willen, terwijl je lichaam aan iets anders denkt. De andere stem wijst de vorige erop dat het hoofd ook een deel van het lichaam is, en dat het dus geen goed idee is om te blijven spreken over het hoofd en het lichaam. De ene stem zucht en zegt dat het – gezien de wind en de regen – toch niet nodig is om altijd 100% politiek correct te zijn in de innerlijke dialoog. De andere stem vindt regen en wind een flauw excuus en zal daarbij ongetwijfeld denken aan een of andere categorische imperatief. En zo gaat dat nog een tijdje door.)

Het paaltje met de knop om het verkeerslicht op groen te krijgen voor de fietsers. Er staat op dat je met je elleboog op die knop moet duwen. Je beschikt over een relatief spitse en scherpe elleboog, maar het zou toch een beetje moeilijk zijn, denk je.

Mannen op mountainbikes roepen hard tegen elkaar, ook al staan ze dicht bij elkaar.

Nadenken over het zondagsverdriet dat zomaar op een zaterdag kwam. Misschien komt het in een verlengd weekend op een maandag.

Zien dat je bijna thuis bent. Na de herinrichting van dat ene kruispunt ben je niet meer zo zeker dat dat de plek zal worden waar je ooit zult verongelukken op de fiets. Er is een kans dat je dus nog lang genoeg zult leven om de wijsheid te bereiken.

In de parkeergarage er tegenop zien om je fiets aan die haak te hangen. Je broek is ondertussen helemaal nat, je muts ook.

Nadenken over de zwaarte van regen.

Weer binnen. Het huis fluistert je iets toe.