12 december 2020

Een telefoon in de nacht


De dingen dienen zich aan, zoals zou gebeuren.

Je had haar nog gezien, die namiddag. Of er nog nieuws was in België. Je vertelde over de Brexit en de Europese Raad. Ze bladerde nog fors door de krant. Ze bedankte je. Tot de volgende keer.

Ergens in de nacht. De telefoon gaat. (Hoe komt het dat je alleen het trillen op de tafel hoort, geen belsignaal?) Overkomst dringend gewenst.

De eerste trein die je kunt nemen. Even voor zessen.

De trein neemt zijn tijd. Het is een overgave aan een ritme dat buiten je ligt. Je leest verder in je boek. 

Bij het overstappen loop je heen en weer op het perron, het is koud. Je eet de boterhammetjes die je nog snel maakte.

Je komt aan in het ziekenhuis. Je bent nog op tijd.

Een onrustig lichaam. Ze opent haar ogen, even. We zijn er allemaal, hopelijk hoort ze het.

Je zoekt een plekje in de ruimte van de kamer.

Er komt een rust. Een trage adem, heen en weer. 

Kijken.

Het is mooi, hoe een lichaam heen en weer kan gaan in de tijd.

Dat we zo ongeveer aan het laatste stuk van de reis zijn, komt men zeggen. Het is mooi, hoe rustig ze het uitleggen, telkens weer. De dood is zo rustig aanwezig.

Later valt het je op. Je hoort tegelijkertijd verpleegsters die lachend door de gang lopen, iemand in een van de aanpalende kamers die het moeilijk lijkt te hebben, en een trage adem. Het leven en het vertrekken zijn gewoon samen aanwezig.

Je ziet een beeld van de berg. Oude mensen die alleen de berg op gaan om daar te gaan sterven. Er is een rustige eenzaamheid in die tocht.

Je ziet een beeld van de zee, van het punt net tussen de getijden. Dat punt van kantelen, in een soort gewichtloosheid. Het hangt ergens in de lucht.

Het ademen neemt zijn tijd. Je probeert iets te vragen aan de zee, maar die is stil, laat zich niet opjagen.

Kijken. Misschien kun je alleen kijken door je eigen tijd los te laten. De nakende dood, ergens, vraagt ook jouw overgave, in het kijken.

De bewegingen en afstanden in de ruimte.

Spiegels, in de tijd.

En god is niet aanwezig in de kamer. Een hele geruststelling voor haar.

De verpleegster komt het heel rustig uitleggen. Dat ze haar tijd neemt om de dingen los te laten.

Ze zegt ook iets over hoe de dood soms op een geboorte lijkt.

Woorden gaan door je lichaam. Als vluchtheuvels. Soms schrijf je er enkele op.

Het is ondertussen al weer avond geworden. Misschien is adem als een rustige trein. Iets schuurt in jou. De wil om bij die tijd te blijven. De vermoeidheid na al die uren, het verlangen om even alleen te zijn, toch even te kunnen slapen, in je eigen bed. Je eigen tijd. Het besef van de laatste trein die zo gaat vertrekken. Je vertrekt, al verlaat je de kamer niet. Iets van je lichaam blijft daar. (Rare spiegels.)

Een korte rusteloze nacht, met krampdromen. Pas in de vroege ochtend ontspant je lichaam een beetje. Wat je in je huid verwachtte, is niet gebeurd. Geen telefoon in de nacht. Je maakt je klaar om snel weer te vertrekken. Iets in je is rustiger, al weet je niet wat dat wil zeggen. Misschien was het jouw berg.

Haar adem is nog naar de andere kant van de nacht gegaan. (Het was ook jouw intuïtie, de vorige avond, je hebt geen idee waarom.) De zee is nog stil.

De trein doet er even lang over als de vorige dag.

Je zus is al een tijdje daar. Even de verhalen naast elkaar leggen. Je adem is anders dan de vorige dag, het is een ander wachten geworden. Misschien ontvankelijker voor gewichtloosheid. Misschien heeft de dood ook daarop gewacht.

Er is een andere vrede, er is een ander licht in de kamer, iets is lichter.

Het ademen lijkt groter.

Een moeder en haar twee kinderen in de kamer. Met het lichte licht. En ergens in de verte de windstille gewichtloosheid die nadert.

Even na de middag. Er is een verandering. Een heel kleine storm voor de stilte misschien wel.

Het is nu, zegt de verpleegster. Je was even naar de gang, om ruimte te maken in de ruimte. Je komt terug, zoekt een andere plek in de ruimte, naast je zus.

Ze opent haar ogen. Strelende handen. Het land laat los, in laatste ademschokjes. De ogen sluiten zich langzaam. Er is een traan. De vloed is voorbij. Dit is waar het kantelt.

De zee neemt het over.

De verpleegsters keken mee, het voelt veilig, in de gang gaat het leven gewoon door, het sterven was even gewoon. Je kijkt naar het water. De zee weet wanneer het tijd is voor het eb. Het ritme volgt zichzelf, in de tijd die nodig is.

Het evenwicht in de kamer is veranderd.

Jullie gaan even weg. De verpleegsters maken alles mooi voor de laatste tocht. Een lichaam is een herinnering.

Telefoons en berichten. Een beweging landinwaarts is ingezet.

Die avond neem je de trein terug naar huis. Je wacht op het perron van het overstapstation. Er zijn verhalen toegevoegd aan deze plek, denk je.

De nacht is anders. Je huid verwacht geen telefoon. Je dromen zijn rustiger. De dingen kunnen door je lichaam gaan sijpelen, heel langzaam. Als een adem die alle tijd neemt.

5 opmerkingen:

Mieke zei

Aangrijpend Jan, en mooi, goed dat jullie bij haar waren... toen 'het evenwicht in de kamer veranderde'.

Jan Mertens zei

Dankjewel voor je reactie Mieke.

Greet Mertens zei

❤️❤️❤️

Unknown zei

Jan, wat mooi geschreven.
Elke week denk ik ' dit is de laatste keer ' dat ik ben gaan inslapen bij vader.
En we gaan onverwachts toch misschien het nieuwe jaar nog halen.
Afscheid nemen is ook soms mooi en vaak heel intiem. Andere evenwichten,...
Bedankt
Ann

Jan Mertens zei

Dankjewel Ann voor je mooie reactie.