27 september 2020

DIt jaar toch ook een brief


Goede vriend Willy

Het is een gewoonte dat ik je elk jaar rond deze tijd een brief schrijf. Dit jaar zijn we niet gaan fietsen samen. Iets met dat virus, je weet wel. Maar misschien zit jij wel te wachten op mijn brief. Dus toch maar gewoon, zoals elk jaar.

Deze namiddag liep ik van het station terug naar huis. Het was autovrije dag hier vandaag in onze stad. Ik zou het nog wel graag gedaan hebben samen met jou. Rondfietsen in de stad en laten zien hoe die verandert. Hoe fietsen elke dag een klein beetje meer de norm wordt. Er is nog gigantisch veel werk te doen, maar we maken vorderingen. Samen met jou een beetje trots zijn op onze dromen, dat zou ik wel zien zitten. We doen het ook voor jou. 

Op de dag van de fietstocht met jouw naam kijk ik altijd goed rond tussen de mensen, om te zien of jij er ook bent. Op een of andere manier fiets je dan met ons mee. Soms zie ik je goed, soms ben je verder weg. Het is raar hoe dat gaat met herinneringen. En waar zou je vandaag gefietst hebben? Misschien wel een klein beetje hier. (En op al die andere plekken waar mensen vandaag dachten dat ze jou voorbij zagen rijden.)

Het is misschien een rare gedachte, maar mee door dat vervelende virus heb ik de voorbije maanden regelmatig aan jou gedacht. Door die longen, denk ik. Die vreselijke ziekte die op jouw weg kwam, maakte de dingen kleiner. Je voelde eerst dat het moeilijker werd om te fietsen, er leek minder lucht over om in te bewegen. En stap voor stap werd jouw wereld ongewild kleiner, samen met de inhoud van je longen. De laatste keer dat ik je aan de telefoon hoorde, moest je stem al vechten om gehoord te worden. Met je adem werd je telkens een stap verder uit het leven weggezogen of zo. Ik was kwaad op die kloteziekte, en ik ben het nog steeds. Ik kon genezen van de ziekte, jij niet, je had geen kans.

Tegenover een vreselijk lot past soms een klein beetje nederigheid. De voorbije maanden zijn wereldwijd zoveel mensen gestorven. Hun adem sloop weg uit het leven. Veel mensen kwamen erdoor, maar zijn mogelijk getekend voor de rest van hun leven. Zoveel verdriet. En soms ook zoveel verdriet dat had kunnen vermeden worden als die mensen toevallig in een ander land hadden gewoond, zonder een gevaarlijke narcistische man als president. Maar aan die adem denk ik vaak. Je zou kunnen zeggen dat de hele natuur, waar wij een deel van zijn, een grote adem is. Net daar geraakt worden, het heeft iets dat moeilijk te dragen is. Nederigheid is niet alleen beseffen dat je een deel bent van de grote adem, maar ook kunnen zien hoeveel geluk (of privilege) je soms hebt. Het leven was de voorbije maanden voor ons allemaal heel moeilijk, maar het was voor sommigen nog moeilijker. Af en toe hoopte ik dat sommige mensen iets meer zouden zwijgen, dat ze met iets meer nederigheid naar hun eigen situatie zouden kijken. Een situatie die vaak nog behoorlijk comfortabel was. Er zijn gradaties van lijden. Niet alles is ondraaglijk lijden. Het gemak waarmee sommige mensen de pijnlijke dood van iemand die haar of zijn adem verliest minimaliseerden of terugbrachten tot een statistiek, omdat die dood nu eenmaal ver uit beeld was of omdat die zogenaamd ‘normaal’ was, deed me vaak pijn. Jij moest, tegen al je levensverlangen in, je hoofd buigen voor die vreselijke ziekte. Het is denk ik goed dat zij die in dit kostbare leven mogen blijven ook af en toe het hoofd buigen en het een beetje stil maken. Om een of andere reden wou ik je dit nog eens zeggen.

Met de jaarlijkse fietstocht vieren we het leven. Dit jaar doen we dat in gedachten, en in de brieven die we naar jou schrijven. Als ik daar zit, aan die tafel waar de mensen aanschuiven om zich in te schrijven, kijk ik graag naar de mensen die er normaal elk jaar weer zijn. Jouw mooie familie. De mensen die een dierbare hebben verloren aan die ziekte en toch elk jaar weer daar staan, voor al die foto’s aan de muur. De mensen die elk jaar komen meehelpen. En de fietsers en wandelaars. Soms is er een groepje fietsers voor iemand die er waarschijnlijk volgend jaar niet meer bij zal zijn. Het leven dat zichzelf in- en uitademt heeft iets van een roekeloos maar o zo breekbaar ritueel. We blijven ademen, met een soort vanzelfsprekende hardnekkigheid, tot het niet meer kan. Uit liefde, denk ik, en omdat we een deel zijn van de grote adem.

Een aantal maanden geleden zat ik samen met een van jouw mooie dochters vooraan in een zaal met mensen die naar onze verhalen luisterden. Het ging over kinderen en stil verdriet. Ik leerde van haar hoe belangrijk het is een naam te noemen. De naam van je kind. Wat ze vertelde en wat ze me leerde over het leven voel ik nog altijd als een heel mooi geschenk. Ik hoop dat je ons gezien hebt toen.

Het doet me ook goed dat ik elk jaar in deze brief jouw naam mag noemen. Het is een mooie gedachte. Zoveel mensen die jou gekend hebben zullen zich enkel al bij het horen van jouw naam kunnen voorstellen dat ze jou voorbij zien fietsen. Misschien kun je tegelijk hevig afwezig zijn in de dood en ook aanwezig zijn in het leven. In kleine rituelen, in het koesteren van onze gezamenlijke adem.

Het ga je goed vriend, en volgend jaar zijn we er weer.

26 september 2020

Plekafwezigheid


Aanwezig en afwezig.

Je kunt zijn in afwezigheid, je kunt kijken naar afwezigheid.

In de trein. Op weg naar die andere stad, waar het boek zal worden voorgesteld waaraan jij meewerkte. Je leest nog snel enkele teksten door. Het artikel in het boek moet even terugkeren naar waar je bent. (Je ziet de dingen waarover je graag zou willen praten, iemand met wie je zou willen praten. Je hoopt dat zij het gesprek zal zijn, dat jij kunt volgen.)

Er zijn zoveel mensen in het station.

Iemand loopt met je mee tot je bestemming. Je hoort mooie verhalen. (De titel van dat ene boek ontglipt je weer.)

Zij is ziekjes, zo blijkt. Ze wordt vervangen door iemand anders. Het komt ook wel goed.

Even later zit je op het podium. (Je ziet de emoties, in je huid.) (Iets mag gevoeld worden, denk je.)

De vragen zijn logisch. (Misschien had je andere vragen gewild, een gesprek waarin je kon volgen, je beweegt snel naar die plek.)

Je wilt iets zeggen aan de jongeren, voel je. (Soms zie je je kinderen. Terwijl je praat, zie je de plek waar je naartoe zou willen. Het loopt een beetje door elkaar.)

Je probeert iets te zeggen aan iemand die er niet is. En je voelt iemand die er niet is.

(Iets is aanwezig in afwezigheid, iets is afwezig in afwezigheid.)

Even lijkt het alsof er één adem is, van de zaal tot bij jou.

De jonge mensen die nadien naar je toe komen. Ze ontroeren je meer dan je kunt zeggen. (Kun je naast hen zitten, kijken naar de lucht?)

(Klein. Dankbaar.)

In de trein lees je een rapport dat al een tijdje op je lag te wachten. De zinnen doen je een beetje duizelen. Je leest diagonaal, en ziet wat de tekst probeert te zeggen. Tegelijk blijft het gesprek van daarvoor nog als een golf door je heen gaan, heen en weer. (Zoals steeds.) (Je lichaam moet steeds wachten op een adem, die er langzaam, heen en weer, doorheen moet gaan.)

Iets is afwezig, denk je. Of misschien niet. (Misschien ben jij het.)

Ingewikkelde dromen in de nacht. Over verdwijnende plekken.

(Een dag met een traag ademend verdriet, ergens.)

(Op de fiets. Er moet ergens een heel klein gaatje in je achterband zijn, denk je.)

Later. Je bent op weg naar het plein. (Klein. Stil.)

Je zit op het plein. Stil. Vrede. Je probeert open te zitten.

(Dit moment is ook dit moment een jaar geleden. En ook weer niet.)

Je kijkt naar je adem. Soms schuif je weg, kom je weer terug. (Iets moet nog bewegen.)

Je ziet ook de stroom, terwijl je adem zakt, en je ook de zon voelt.

Je wacht. Tot de beelden komen.

Er beweegt een verdriet. Je ziet het.

Aanwezig in afwezigheid, afwezig in afwezigheid. (Misschien moet je iets aanvaarden.)

De beelden worden helder. De pijn in je lichaam neemt het over. Het is tijd om weer te vertrekken.

Je loopt door de stad. Nog even koffie halen. In de winkel bijpraten met een vriendin.

Weer thuis aan de fiets beginnen. Er moet een klein gaatje zijn. (Is een gaatje aanwezigheid of afwezigheid?)

Het gaatje laat zich niet zomaar vinden. Het wacht, op gezien worden. (Het is inderdaad heel erg klein.)

Wat je vreesde, de buitenband is weerspannig, verzet zich tegen afronding. Je probeert alles, het lukt niet. Je belt een vriend, hij zal zeker een truc kennen. (Hij vindt het niet onnozel dat je belt.) Hij komt eraan, hij kent een truc. De band keert terug naar het wiel.

Nadien zie je iets over aanvaarden.

Iets is koud, merk je later, wacht op warm.

In het journaal vertelt men over de wind.

24 september 2020

Vis van het jaar


Je zult het maar zijn, vis van het jaar. De pladijs. Wie zijn ze? Wat doen ze? Wat drijft hen? We gingen het gewoon even vragen.

Voor ons zit Georges. Pladijs. Of het een eer is om vis van het jaar te zijn?

‘Goh, dat is wel een beetje dubbel. Normaal als je iets van het jaar bent, zoals schoenpoetser van het jaar, dan draagt dat bij tot je roem, en heb je misschien kans dat je iets langer zult leven. In ons geval is dat net even iets anders. Het is een grote eer, en tegelijk een heel klein beetje een vergiftigd geschenk, als u begrijpt wat ik bedoel. Maar ik wil niet ondankbaar zijn natuurlijk.’

Of hij een standpunt heeft over de Nationale Veiligheidsraad?

‘Ik had gehoopt dat je dat niet zou vragen. Tot nu toe vallen de regels voor de pladijs behoorlijk mee. De lockdown heeft er ook tijdelijk voor gezorgd dat het heel wat rustiger werd op de zee. Wij hoefden sowieso al niet in bubbels te zwemmen. Nu konden we nog eens rustig op bezoek gaan bij iedereen. Er was minder lawaai te horen in de zee, en dat was eigenlijk ook wel goed voor mijn tinitus. En ook voor de liefde, natuurlijk.’

Hoe het staat met het liefdesleven van de pladijs, dat leek ook wel een relevante vraag.

‘Het is een beetje zoals bij de mensen, denk ik. Ik ben van het romantische type. Ik schrijf gedichten en brieven voor mijn geliefde. Het is een speciale techniek wel, met zo’n vulpen onder water. Maar je moet iets over hebben voor de liefde. Ik vertel haar de hele tijd hoe mooi ze is. En soms gelooft ze het een beetje, hoop ik. Het is voor een pladijs iets moeilijker om stoute woordjes in het oor te fluisteren van je geliefde dan bij een mens. Onze lichaamsbouw laat sommige dingen iets moeilijker toe. Ze heeft me dan ook aangemoedigd om die dingen allemaal gewoon te zeggen, hardop. Daar werk ik nog een beetje aan, maar ik doe mijn best, al mag ik dat van haar niet zeggen. Je hebt ook specifieke competenties nodig, onder meer voor het aanbrengen van nagellak.’

Heeft Georges de pladijs ook een mening over Donald Trump?

‘Hij is slecht voor mijn bloeddruk, dat kan ik wel zeggen. Heb je dat nu vandaag gelezen? Dat hij zelfs niet zou willen beloven dat de machtsoverdracht vreedzaam zal verlopen als hij zou verliezen van Biden? Ik begin dan helemaal te trillen van verontwaardiging. Op zich is dat niet zo erg. Goed trillen voorkomt ook dat trauma’s zich vast gaan zetten in het lichaam. Maar als je vis van het jaar bent, kijkt men wel iets nauwkeuriger toe en moet je altijd op je woorden letten. Ook met al die social media. Gelukkig circuleren er nog geen ongewenste foto’s van mij. Mijn geliefde heeft er wel enkele van mij die best niet al te ver weg drijven, of zoiets.’

Of Georges ook nog een advies heeft voor de onderhandelaars voor de nieuwe federale regering?

‘Ik denk dat de bevoegdheid voor het aanduiden van de vis van het jaar niet federaal is, dus daar moeten ze zich niet mee bezighouden. Er is nog wel een federale bevoegdheid in het kader van het biodiversiteitsbeleid, onder meer voor de mariene reservaten, als ik me niet vergis. Het is niet de bedoeling dat er in de zee ook lintbebouwing komt, dus hopelijk maken ze goede keuzes. Ik hoop dat er ook een bepaling komt die het gebruik van gore seksistische taal tegengaat. Staatsmensschap laat zich kennen in liefde voor de taal en ook liefde voor de medeburgers. Pladijzen hebben op dat vlak een veel groter ethisch besef, denk ik. Dat leiderschap ook niet authentiek of niet verbindend zou kunnen zijn, is een optie die niet in ons systeem zit. Dat is een beetje zoals niet kunnen begrijpen dat regen ook niet nat zou kunnen zijn. Wij weten natuurlijk beter dan veel mensen dat we een deel van de zee zijn. Sommige mensen denken dat ze alleen van zichzelf zijn.’

Of Georges onlangs nog goede muziek heeft gehoord?

‘Ik weet niet of je het al gehoord hebt, maar Bob Dylan heeft een nieuwe aflevering van Theme Time Radio Hour gemaakt, over het thema whisky. Man man man, zo geweldig. Echt heerlijk. Verder kijk ik wel uit naar een terugkeer naar de concertzaal. Dat heb ik wel gemist, in coronatijden. Maar het is me gelukt een kaart te pakken te krijgen voor het concert van Spinvis. Spinvis zal nooit vis van het jaar worden, denk ik. Dat is misschien wel niet eerlijk. En ten slotte moet ik zeggen dat ik toch niet echt overtuigd ben door die nieuwe opname van de Goldbergvariaties door die Chinees, Lang Lang of zoiets. Het is me een beetje te fluïde of zo. En ook meer Lang Lang dan Bach. Ik heb het liever wat strakker.’

En, ten slotte, of Georges nog belangwekkende gedachten heeft die hij zou willen delen met de mensheid?

‘Volg de stroom. Dat zegt mijn geliefde altijd tegen mij. Ik oefen me daarin. Soms zie ik de stroom, soms neemt de stroom het een beetje over, soms ben ik de stroom. Dat is iets als de eerste dans, denk ik. Ik kijk wel graag naar haar, dat is er misschien wel een onderdeel van. Ze kan mooi ademen. Haar ogen kunnen dichtbij en veraf zijn. Ze zegt soms dat ze de ogen van een pladijs heeft, maar dat ontken ik natuurlijk in alle talen. Kijk eens, zeg ik soms. De stroom. En zo ziet ze mijn rimpels niet. Het is wel zo dat de meeste rimpels bij pladijzen komen door lang in het water te liggen. Maar niet allemaal. Ik denk de hele dag na, over alle existentiële thema’s. Zoals de eerste dans. Of het verlangen naar zachte peren. En daar krijg je dus ook rimpels van. Ik hoop dat ze die niet ziet. Maar zij zegt dat ze wel mooi zijn. De mijne.’

Dankjewel Georges, en geniet er nog van om vis van het jaar te zijn.

22 september 2020

De woorden doen ertoe


Dus. De woorden doen ertoe. De woorden die je wel of niet gebruikt, het maakt een verschil. Woorden zijn werelden.

Een bekend politicus heeft moeite met de formatiegesprekken op federaal niveau. De voorkeurscoalitie die hij wou, is er niet gekomen. Er zou een andere coalitie kunnen komen, al is ook dat nog niet zeker. Die politicus vindt van zichzelf dat hij een echte staatsman is, een echte leider. Op basis van zijn permanente boosheid en misnoegdheid dient men blijkbaar de indruk te krijgen dat hij zich ook permanent tekortgedaan voelt. Er is hem iets aangedaan, iets wat hem toekomt, is niet gekomen. Iets waar hij vanzelfsprekend recht op zou moeten hebben, komt toch niet in zijn richting. De noodzakelijke loop van de geschiedenis, die hij ziet en anderen maar niet willen zien, wordt tot nader order nog tegengewerkt door mensen die zich daardoor “crimineel” gedragen. Blijkbaar zien we dus maar niet in dat hij de enige echte juiste leider is die het land zou moeten leiden. Dat men daar nog aan twijfelt, is voor hem moeilijk te begrijpen. Hoewel het tegen zijn zin is, wil hij die zware verantwoordelijkheid immers wel dragen, want als het serieus is moeten de echt groten buitenkomen, waar hij dus bij is. We zouden dus eigenlijk mededogen moeten hebben met het gewicht op zijn schouders en deemoedig het hoofd buigen en zwijgen.

Laten we er even van uitgaan dat de dingen die hij zegt in zijn ogen oprecht zijn, en niet ten allerdiepste cynisch of instrumenteel.

Die man heeft het dus moeilijk met een mogelijk andere coalitie dan diegene die hij wilde. Dat is menselijk. Er zijn ongetwijfeld dingen gebeurd die we niet allemaal weten en die kwetsend geweest zijn. Pijn is menselijk. Een democratie is evenwel een spel dat steunt op het gezamenlijk aanvaarden van de spelregels. In een democratie is de stoel van de macht leeg. Je respecteert dat je verschillende rollen opneemt, zo lang de afgesproken periode duurt. Ook als iemand van een andere partij minister is, respecteer je haar of hem in die rol. Dat wil niet zeggen dat je het eens moet zijn met de ideeën van die minister. Een democratie is een georganiseerd meningsverschil. Verschillende ideologische visies gaan met elkaar, op het theater van de democratie, op vreedzame wijze in discussie. Die discussie kan hevig zijn, maar ze gaat over de inhoud. Een ideologie gaat over de invulling van wat het algemeen belang is. Als op basis van de spelregels enkele partijen een meerderheid vormen, dat is dat legitiem, ook al is het niet jouw voorkeur. Je kunt in de meerderheid zitten of in de oppositie. Beide rollen zijn belangrijk en nodig.
Als het dus niet jouw voorkeurscoalitie is kun je teleurgesteld zijn. Je kunt zeggen: “Beste collega’s, uw project is niet het mijne, maar ik wens u alle geluk. Vanuit de oppositie zullen we uw ideeën met alle democratische middelen die we hebben bestrijden wanneer we dat nodig vinden, en zullen we die steunen wanneer we het ermee eens zijn. Voor het geheel van de democratie zijn we samen verantwoordelijk. We gaan ervan uit dat u onze voorstellen oprecht overweegt en we gaan ervan uit dat u de minderheid niet zult vernederen.” Dat zou een soort samenvatting kunnen zijn van een minimale politieke deontologie. Dat zou ook een waardige communicatie zijn, die iedereen kan begrijpen.

De man in kwestie zegt evenwel iets anders: “We maken ze kapot in de oppositie.” We zullen u kapotmaken. In welk universum zou dit een aanvaardbare manier van spreken kunnen zijn? Een gemakkelijk antwoord zal waarschijnlijk zijn dat dit gewoon retoriek is, dat dit “moet kunnen”, dat “politiek nu eenmaal hard is en niet voor watjes”. Ik zou niet weten waarom ik hier tegen moet kunnen? Ik heb er geen enkel probleem mee dat iemand anders totaal andere ideeën heeft over wat het algemeen belang is en daar met passie voor uitkomt en met mij in een debat over de inhoud in de clinch gaat. Als het debat goed is, zullen we allebei iets leren, en kunnen we nadien samen gewoon door eenzelfde deur en kunnen we vragen hoe het met de kinderen is. Als iemand mij zegt dat hij mij gaat kapotmaken omdat ik niet de keuze maak die hij vindt dat ik had moeten maken dan is dat wat mij betreft grensoverschrijdende communicatie die tegelijk bepaald gedrag in de werkelijke wereld lijkt te legitimeren of vergoelijken. Geweld is blijkbaar normaal. Ik ga er nog steeds van uit dat iemand die zichzelf een echte staatsman vindt meent wat hij zegt, en geen spelletjes speelt.

In welk universum is dit normaal? Een universum waarin je alleen in oorlogsbeelden en –taal naar elkaar kunt kijken. Mensen die met elkaar een coalitie aangaan, zijn niet oprecht bezig om te zoeken naar de punten die ze gemeen hebben, zijn niet bezig met vertrouwen op te bouwen om samen schokken op te vangen. Een coalitie is blijkbaar een soort tijdelijk bestand, omdat individuele belangen even voor een tijdje samenvallen. Even zwijgen de wapens binnen een kleine groep, en dan gaat het weer verder. Macht is blijkbaar niet iets als aanvaarde autoriteit, aanvaard en gedragen gezag waarbij je de ander in haar of zijn rol aanvaardt. Macht is niet iets dat in volle vertrouwen wordt toegekend, waarbij de leider zich verantwoordelijke en dienend moet gedragen. Nee, macht is afgedwongen, na een conflict, door de brute realiteit van de macht van het getal. Er is een soort permanente oorlog, waarbij je uitgaat van wantrouwen en waarbij de machthebber diegene is die de veldslag heeft gewonnen. Die macht gaat veeleer uit van vrees en onderwerping. De anderen moeten jou niet vertrouwen, ze moeten zich schikken. Je hoeft geen vertrouwen op te bouwen, de ander moet jouw positie aanvaarden, op basis van machtsargumenten.

Het is merkwaardig. Er is een andere partij die je nodig hebt voor jouw project. In een verbindend universum zou je dan een context creëren waarin vertrouwen groeit en zou je ruimte laten voor een volwaardige inbreng van die ander in wat een gezamenlijk project moet worden. In een oorlogsuniversum kun je echter rustig die andere partij aanvallen en vernederen, zeggen dat men het zich vooral niet in de kop moet halen ook nog inhoudelijke vragen te stellen, ervan uitgaand dat men zich wel zal onderwerpen aan de noodzakelijke loop van de geschiedenis en de verondersteld rechtmatige gezagspositie van ‘de sterkste’. Als die ander dat spel niet meespeelt, mag je diezelfde die je net nog nodig had, dus gewoon kapot maken. En alles wat je zei, toen je die ander probeerde te overhalen om met jou mee in zee te gaan, was enkel en alleen instrumenteel, want het kan onmiddellijk weer teruggenomen worden. Het is een cynisch universum.

De woorden doen ertoe. Er is een fundamenteel verschil tussen iemands ideeën bestrijden op vreedzame wijze volgens de afgesproken spelregels en zeggen dat je iemand kapot zult maken. Een gevaarlijk fundamenteel verschil.

Diezelfde zogenaamd grote staatsman gaat nog een stap verder. Er is een partij die hij nodig had voor zijn eigen project. Onder meer door zijn beledigende communicatie hapte die partij niet toe en wordt er gewerkt aan een ander project. Dat kan trouwens nog altijd mislukken. Hij heeft hen in principe nog altijd nodig voor zijn project. Maar de aanval wordt nog scherper. Hij zegt: “De blauwe vrienden moeten op de knieën, de mond opendoen en dan zal er wat moeten worden doorgeslikt.” Je moet het drie keer lezen om te geloven wat er staat. In welk universum is dit ook maar enigszins een manier van spreken die men zou moeten tolereren?

Er staat, als ik het goed begrijp, dus min of meer dat de grote staatsman vindt dat die andere partij dus het hoofd moet of zal moeten buigen, zich moet onderwerpen, op de knieën gaan zitten, de mond opendoen, toelaten dat iemand anders zijn geslachtsdeel daarin steekt, klaarkomt, en dat men dat dan nog moet doorslikken. Blijkbaar is het normaal zoiets te zeggen, zoiets te denken. Je vindt het dus normaal dat iemand anders verkracht wordt, en je vindt dat die dat ook nog verdient, of je vindt het aanvaardbaar om zo’n beeld te suggereren. Die ander had maar beter moeten weten, heeft het zelf gezocht. 

Je kunt zeggen: “Ik denk oprecht dat onze collega’s van de andere partij een verkeerde keuze hebben gemaakt en dat ze de gevolgen daarvan zullen dragen. Ze hadden beter voor ons project gekozen, zo hadden we samen meer kunnen doen.” Dat zou een perfect aanvaardbare uitspraak geweest zijn. Die zou misschien vervelend zijn, zou mensen irriteren, maar ze zou de fundamentele spelregels respecteren.

Er is een universum waarin sommige mannen het normaal vinden om die boodschap toch op een walgelijke machomanier te formuleren. Ik ga er nogmaals niet van uit dat de grote staatsman tot en met cynisch is, het is blijkbaar in zijn geheel van waarden normaal om zo’n dingen te zeggen, om zo naar anderen te kijken. Als je niet doet wat de ander vindt dat je moet doen, is het normaal of gerechtvaardigd dat je vernederd wordt en dat je dergelijke grensoverschrijdende agressie moet ondergaan. Het blijft een universum van vrees en onderwerping. Wel doen wat de grote leider vond, betekende ook dat je het kaartenhuisje moest aanvaarden dat al was gemaakt door de grote jongens.

Het zal in werkelijkheid allemaal veel genuanceerder zijn, en er zullen verschillende waarheden zijn, mensen zijn in het echt veel minder eenzijdig dan het lijkt in één zo’n uitspraak, maar dat is wat mij betreft nog geen excuus voor het gebruik van dergelijke woorden.

Het blijft merkwaardig. De grote staatsman vindt van zichzelf dat de hoogste positie hem toekomt, omdat hij ‘de sterkste’ is, en dat zo heeft afgedwongen in het gevecht, het eeuwig durend gevecht, de eeuwige oorlog. Ik zou op een of andere manier, enkel op basis van een gezagsargument, zijn leidende rol moeten aanvaarden en me daaraan onderwerpen. Zo niet, dan zou ik iets crimineels doen blijkbaar. In welk universum denkt hij dat ik nu, na deze recente uitspraken, ook maar enigszins vertrouwen ga hebben in zijn leiderschapskwaliteiten? Misschien interesseert het hem niet.

Misschien denk ik dat deze tijd aan een heel ander soort leiderschap behoefte heeft. Een leiderschap dat verbindend en authentiek is. Een leiderschap dat geen dwang of vernedering nodig heeft om aanvaard te worden. Een leiderschap dat het tegenovergestelde van cynisch is.

De woorden doen ertoe. Je hebt altijd een keuze om sommige woorden wel of niet te gebruiken. Woorden zijn nooit onschuldig. Ze creëren een ruimte waarin iets wel of niet gebeurt.

20 september 2020

Naden


Ochtenddrempel.

Spiegelrimpelbeweging.

Droomrestant.

Vraagverwachting.

Krantenritme.

Pijntrigger.

Verdwaaltwijfel.

Woorduitstel.

Ademgewicht.

Zoekantwoord.

Aarzelresidu.

Omwegdans.

Stroomherkenning.

Wachtbrief.

Rustbeweging.

Snelletters.

Tijdleegte.

Handplaats.

Herkenverlangen.

Verhaallust.

Boekkamerhoek.

Mannerigheid.

Randvrouwstilte.

Middagmuziek.

Raakteksten.

Kanteldut.

Streelplek.

Wektelefoon.

Hangtoestemming.

Septembergeur.

Vergeetmasker.

Herkenterras.

Gemberstem.

Pakafspraakherhaling.

Vriendinvraag.

Boekversnelling.

Personageteleurstelling.

Manvermoeidheid.

Hongertrilling.

Picklesgenot.

Chocoladewenkbrauwbeweging.

Avondwoordenritueel.

Uitkijknacht.

19 september 2020

Het landschap waarin je beweegt


Misschien is je lichaam een landschap waarin je beweegt. Misschien ben je onderweg. Misschien is dat een manier om een vraag te beantwoorden. Wie ben je? Ik ben plekken.

Binnen eenzelfde dag ben je plekken.

Wakker worden en merken dat het al laat is. Of dat het niet zo vroeg is als gewoonlijk. De vorige avond was je lichaam opgejaagd, je wist niet waarom. Iets dat uitgesteld was, misschien. Je had een moeilijke nacht verwacht, in etappes, een beetje moeizaam. En het is zomaar anders, als een geschenk.

Na de boodschappen begin je aan het lijstje. De dingen die nog moeten gebeuren, die je je voorgenomen had. Om daarna vrij te zijn, wat dat ook moge betekenen. Eigenlijk heb je geen zin, maar je doet het toch maar, zodat de tafel leeg is. (Er is een soort traag kruipende vermoeidheid, ergens in je schouders.)

Je bekijkt nog even het nieuws, bij je favoriete buitenlandse krant. Sommige dagen lukt het, met een min of meer afgelijnde verontwaardiging de dagelijkse berichten over de Amerikaanse president lezen. Andere dagen lukt dat niet, en neemt een razernij het van je over. Dit keer is het andere dagen. Je voelt zoveel walging. Je handen trillen. Je had al de vorige dag dat verstillende interview gezien met de zoveelste vrouw die is aangerand door die vieze man. Hoe moedig ze is. (Je weet geen blijf met alles wat in je krijst en stampt.) Je leest de verhalen over die geweldige rechter die gestorven is. Ze had zo gehoopt te blijven leven tot na de verkiezingen. En de cynische onbeschaamdheid van die vreselijke venten die zelfs niet één dag kunnen wachten. Voor hen is haar dood vooral een opportuniteit. (In je roept alles.) Het is alsof je hun vieze geur tot hier kunt ruiken, alsof je huid samenkrimpt, alsof ze elke plek in zouden kunnen nemen, alsof ze ervoor zullen zorgen dat je nergens veilig bent. (De leeuw die ergens in je huist is er ook even weer. Daar waar je rechtop zult staan.)

(Je zult weer uren nodig hebben om terug alleen maar zee te zijn, denk je.)

Je staat aan te schuiven voor de deur van de Lijnwinkel. Het is als een kleine meditatie. De mensen die achter je staan, zijn een beetje rusteloos. Ze bewegen heen en weer. Jij staat stil, je beweegt alleen de rimpels in je hoofd. Het is ook wel mooi, de mensen in de rij. Alsof de hele wereld daar staat, in alle kleuren. Je ademt rustig, je bent gewoon de plek in die rij.

(Het blijft je verbazen hoe traag sommige mensen kunnen fietsen.)

Je haalt in de winkel een grote zak koffiebonen, voor op het werk. Wanneer je de zak van het schap neemt, is er heel even die geur. Terwijl je daar staat, verticaal, is er ineens die geur, horizontaal. Je kunt een kruispunt zijn.

De vrouw die aan een tafeltje zit, koffie te drinken, kijkt je lang in de ogen aan. Even verder kijk je naar de oude vrouw die moeizaam de straat oversteekt en de hele tijd dankbaar knikt naar de chauffeur van de bus die geduldig wacht tot ze aan de andere kant is. Het kleine jongetje dat joelend in de bak van de bakfiets zit heeft je niet gezien, denk je. In zijn wereld is alles nog mogelijk.

In de kieren van de dag gaat een gesprek de hele tijd door. Soms voel je je ver weg. Soms ben je alleen adem.

Na de middag ga je even liggen. De pijn in je rug en schouders en bekken mag even gewoon vrij.

Je knipt dorre takjes weg van de planten op het terras. Je probeert het zo traag mogelijk te doen. In volle milde aandacht.

Je bent op een eenzame plek. Je huid is zwaar. Je kijkt.

Je zit met de kranten en je verse boek tussen de planten te lezen. Er is net dat beetje wind dat je bijna lijkt te strelen. Je huid tintelt. Iets draagt je.

Aan die kant hoor je soms het geluid van sirenes, aan die kant het geluid van een huilend kind. Je bent een verdwijnplek.

Je voelt de stroom, kijkt ernaar, en ontvangt. (Je zegt iets.)

Je ruimt de boodschappen die nog op het aanrecht liggen op. (Het hoort bij het ritueel, dat ze daar een tijd blijven liggen. Waarom, dat weet je niet helemaal zeker.) Je snijdt de tomaat op de meest aandachtige en sierlijke wijze mogelijk. (Ze zal dan mogelijk anders smaken.) Je loopt heen en weer. Je probeert de vloer zo zacht mogelijk te raken.

Je ziet de beelden van de oude rechter die is overleden in het journaal. De tranen lopen over je gelaat. Je buigt. 

(Soms wil je tegen de tijd kunnen duwen.)

Je kijkt naar je handen.

(Je ziet de woorden die enkel in je bewegen.)

Het is belangrijk om via de toetsen de woorden heel erg zacht aan te raken. De woorden verdienen het gestreeld te worden.

16 september 2020

De eerste dans


‘Hoor je hoe stil het is buiten?’
‘Ja. Dit is het zachte stuk van de nacht, hier is alles nog mogelijk.’
‘Dat is een mooie gedachte, dat alles nog mogelijk zou zijn. Dat het allemaal nog kan.’
‘Dat je gewoon naar buiten zou kunnen gaan, vertrekken, en dat de weg nog open zou liggen. Of toch een beetje.’
‘En dat je het dan langzaam licht zou zien worden. En hoe je dan zou kunnen vertrouwen dat dat licht iets zou veranderen.’
‘Ben je bang soms?’
‘Misschien hol ik te veel soms, of wil ik blind in iets geloven. Zo kan ik niet voelen dat ik bang ben.’
‘Meestal lukt het wel bij mij, maar soms niet. En dan weet ik niet goed wat ik voel, of het angst of verdriet is.’
‘Wat doe je om die angst over te laten gaan?’
‘Wachten. En kijken.’
‘Soms is het alsof mijn hoofd begint te trillen of zoiets. Alsof het niet gemaakt is voor de frequentie van de beelden die er dan zijn.’
‘Je resoneert niet met jezelf dus?’
‘Ja, lach maar. We zullen dat meenemen.’
‘Ik had bijna gevraagd hoe dat binnenkomt bij jou.’
‘Grrr. Ik hoop dat je ondertussen beseft dat ik sterker ben dan je eerst dacht. Wees maar voorzichtig.’
‘Ja, met die handen, ik zal maar oppassen.’
‘Soms is het alsof ik, zonder dat ik het besef, in dit moment wil blijven. Dit moment waar de dingen nog niet gekanteld zijn. Je zou het zo voor jezelf kunnen voorstellen. Het is alsof de lucht die je nu inademt ontvankelijker is of zo.’
‘Ik moet nu aan de dans denken.’
‘Dat van die laatste dans?’
‘Nee, net niet.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Vorige week, nadat je weer weg was, voelde ik een soort traag geluk. Het had me zo goed gedaan je verhalen te kunnen horen. Ik leer je steeds beter kennen, en dat maakt me op een bepaalde manier heel rustig. Ik voelde me veilig en in vertrouwen. Iets in die aard.’
‘En waar zit die dans dan?’
‘Ik had een soort beeld dat ik eigenlijk nog niet kon zien in mijn lichaam. Het was iets als: nu kunnen we elke dag opnieuw beginnen in een soort hier en nu. Het was een verlangen naar een lichtheid en naar elke keer gewoon kijken en laten stromen of zo. En misschien is dat wel een mooi antwoord op die laatste dans. Stel je voor dat we dat zouden kunnen, elke keer opnieuw een eerste dans doen, in dit moment. Of dat we ons dat elke keer kunnen voorstellen, hoe het zou zijn, de eerste dans. Dit moment in de nacht draagt die belofte, als we dat zo durven voelen.’
‘Ik wil wel graag dansen met jou. Onze dans is al mooi geweest. Ik vind het wel een rustige gedachte dat we een eerste dans hebben. Er is nog geen gewicht van de tijd, nog geen verwachting, nog geen deuren die gesloten zijn. De dans moet nergens naartoe gaan, mag aan zichzelf genoeg hebben.’
‘En zijn er al rimpels?’
‘Onnozelaar!’
‘De dans die aan de dans genoeg heeft, stel je voor dat we dat kunnen.’
‘Natuurlijk kunnen we dat, dat is het nu net. En je moet daar helemaal je best niet voor doen.’
‘Zullen we anders nu even naar buiten gaan?’
‘Om te dansen?’
‘Ja.’
‘En daarna?’
‘Daarna rusten we in de gedachte van de dans, en ooit komt het licht dan wel weer. En als we dan nog even wachten, begint het weer opnieuw. Telkens weer.’
‘Kom, naar buiten.’

13 september 2020

Het komt nog goed ooit

De frangipanetaart gaat nog even mee de week in.

Gewoon in de trein heen en weer, alsof het gewoon is. Op het perron naar de mensen kijken. Kleuren. Manieren van bewegen.

De zwaartekracht laat zich voelen, denk je.

(Je praat de hele tijd. Behoedzaam, dat wel, stel je vast. Het laat nog even op zich wachten.)

Je hoort je stem bij de videoconferentie.

Je legt de documenten voor de rest van de week netjes in hoopjes, met een kaftje eromheen. Het lijkt alsof je de dingen onder controle hebt.

De algemene vergadering. (Het lijkt alsof je bij de jongere helft van de vergadering bent.) Misschien ben je een klein beetje wiebelig, stel je vast.

Een mooie wandeling. Hoe de verhalen elkaar traag raken, hoe ze al zoveel jaar met elkaar meegaan, en bewegen. Je leert iets over jezelf.

Je praat verder. Misschien aarzelt je huid.

Belangwekkende beschouwingen over muggen.

Met lichte tegenzin knutsel je nog een tabel in elkaar.

De vergadering die je al zo lang had voorbereid. Je had alle puzzelstukjes netjes klaar gelegd. (Met een soort kaftje eromheen.) Alsof je controle hebt over de dingen, een beetje toch. Niet dus.

Iets over statig taalgebruik. En kijken naar bewegingen, op het scherm. (Misschien is jouw humor niet altijd zoomproof.)

Je vertrekt naar de andere stad, voor het debat. Ergens onderweg, een boodschap.

(Eigenlijk praat je de hele tijd door.)

Je zit op het podium, naast jou de gasten, op een rijtje. Hoe wonderlijk het is, in een echte zaal zijn, met echte mensen. Je zet je radiostem op, en denkt aan iets.

De weg terug, ergens onderweg, laat in de avond, op dezelfde plek, een boodschap. Als een ritueel van nabijheid.

De dag dient zich net iets te vol aan. Je ploegt je door de opdrachten heen. (Je lichaam reageert, is niet tevreden, blijkbaar.)

Je krijgt een bericht dat je heel diep ontroert. Het maakt je klein en dankbaar.

De speciale CD-box is gearriveerd, hoor je.

Een feedbackgesprek, zoals men dat zou kunnen noemen. Je probeert een beeld uit te leggen.

Grappige verwarring bij de apotheek. Blijven lachen, was de afspraak.

De volgende ochtend, na de boodschappen. Eerst alle dingen afwerken die nog moesten gebeuren. Pas dan is je hoofd vrij voor het stukje dat je nog moest schrijven. Iets over pijn, zo blijkt. Het beeld dat eerder in de week naar je toe kwam, schuift ook tussen de woorden. (Je aarzelt weer een beetje, zoals steeds.)

Het stukje kan nog dienen voor iets anders, denk je.

En ook nog iets met chocolade.

Het ritueel van het welkom.

Iets is al veranderd, stel je vast.

Je stottert je een beetje door de woorden heen.

Iets over statig taalgebruik. En de aanbidding van de tempel.

Het is goed, denk je.

Op het terras lees je je boek uit. Je doet er nog een dun boekje achteraan.

Je leert iets over de stroom.

Je houdt van de verhalen, denk je.

Je schrijft een bericht voor de familie van wie er iemand overleden is. Je kijkt naar herinneringen in je hoofd. Het eerste dat komt is als kind meerijden met de auto naar de grote stad om daar naar de film Bambi te gaan kijken.

En het komt ooit nog wel goed. Dus. (Sommige dingen laten zich eenvoudig samenvatten.)

09 september 2020

Kijken naar de wind


Daar buiten, aan de andere kant van het raam, zie je de wind.

Of eigenlijk zie je de boom, die de wind ontvangt.

Wat zouden de takken nu denken?

Misschien zijn ze een beetje moe van de dag. Of gewoon blij dat het stil begint te worden.

Kijk maar naar mij. Misschien denken ze dat. Kijk maar traag naar mij.

Ze praten met de varens, hier aan de binnenkant van het raam. Dat weet je. Je mag het eigenlijk niet verder vertellen. Het is iets tussen hen.

Vanavond houden de takken daarbuiten ook van de fado die je hier aan de binnenkant hoort. Dat weet je.

De wind houdt wel van een beetje weerstand. Zo kan de wind zichzelf voelen.

De wind lijkt misschien zo grenzeloos, zo vloeibaar. Maar het is niet zo, niet echt.

De wind houdt ook van de boom, en de takken. De armen van de boom.

Ik ben hier, zegt de boom, en ik blijf hier. Kom maar, wind.

Het lijkt misschien anders, maar als wind kun je dus ook verlangen naar een boom waar je een beetje tegenaan kunt waaien.

Je kijkt naar de wind, die het nu heel zachtjes aan doet.

Je mag ook heel zacht en traag zijn, zou je aan de wind willen zeggen.

Soms weet je niet goed of je het goede doet, zult doen, of je zult zijn wie je zou willen zijn. Misschien vindt de wind dat niet zo erg.

Soms zou je, om te beginnen, willen vragen of je ook een stille plek mag zijn, waar de wind zich mag neerleggen.

Je overlegt er even over met de varens. Ze glimlachen, en doen iets dat zou kunnen lijken op met hun ogen rollen.

De varens weten ook dat er mensen zijn met wie je praat, de hele dag door. Op afstand. Misschien horen ze het wel.

De wind glimlacht.

Soms is het zo, dat de pijn zindert in je rug, tot in je vingers. Ze komt en ze gaat.

Het is niet zo erg. De fado blijft gewoon.

Je kijkt naar je handen. Ze weten iets.

Misschien praten je handen soms met de varens, zonder dat je dat weet.

Je vraagt het even aan de wind. De wind kijkt je met iets veelzeggends aan.

Ook de wind weet veel.

Soms denk je ergens in het midden van de nacht aan de wind. En ook wel aan de nacht.

De nacht, de boom en de wind, ze waken over je. Misschien wel.

Je dacht nog iets, eerder in de dag, nog niet in de nacht. Over wie je zou willen kunnen beschermen.

Ook iets over de kinderen.

Misschien moet je stil beginnen. Niet wetend wie je bent. Misschien vraagt de wind, de boom, zich dat ook wel eens af.

De wind praat niet zo vaak over het verdriet. De wind lijkt zich misschien gemakkelijk bloot te geven, maar het is niet zo. Je moet wachten, en kijken.

De varens staan dan wel een kamer verder, maar ze kunnen ook in je dromen kijken.

Je zou iets willen zeggen, denk je. Aan de wind. Misschien weet de wind het al, dat wat jij nog niet weet.

En zo valt de avond. (Dat vallen heb je nooit erg goed begrepen.) De avond maakt zich klaar om de nacht te ontvangen.

Voor wie wil je er zijn, ook dat was een gedachte, in de dag.

De wind beweegt de takken. Of is het omgekeerd?

Dat je dat nooit echt zult weten, het troost.

06 september 2020

Je weet niet altijd


Je weet niet altijd wanneer de tranen komen. Soms komen ze onmiddellijk, in het moment, als een genade. Soms komen ze drie weken later. Ze wachten dan rustig hun moment af.

Je weet niet altijd hoe je moet kijken naar de zwaartekracht in je lichaam. Het gewicht van de tijd. Het onvermogen van je handen.

Je weet niet altijd of je de juiste woorden zult vinden. In het moment. Ze lijken zich soms net voorbij je huid te bevinden.

Je weet niet altijd of je echt hoort wat de ander probeert te zeggen, ook al is je hoofd helemaal open. 

Je weet niet altijd of je kunt kijken naar dat wat moe is.

Je weet niet altijd of je kunt zien dat je lichaam zich terugtrekt uit het moment.

Je weet niet altijd of je de moed hebt om te blijven, daar waar het kantelt.

Je weet niet altijd of het zal lukken om de zee aan te raken of te beseffen dat je de zee bent, net dan wanneer je het nodig hebt.

Je weet niet altijd of je kunt dansen, rustig leidend, jezelf of een ander. Het heeft iets met de rivier te maken.

Je weet niet altijd of je kunt zien dat je mooi bent, soms.

Je weet niet altijd of je kunt vallen, wanneer het moment daar is. En weer terugkomen.

Je weet niet altijd of je iemand zult herkennen, telkens weer.

Je weet niet altijd of je genoeg doet. Je weet dat je waarschijnlijk te vaak denkt dat je niet genoeg doet. Je weet niet altijd wat je weet.

Je weet niet altijd waarom het pijn doet.

Je weet niet altijd wat je nodig hebt.

Je weet niet altijd of er volgens het recept toch niet te veel suiker in de frangipanetaart zit.

Je weet niet altijd wat je met je handen moet doen.

Je weet niet altijd of je het goede doet.

Je weet niet altijd hoe dat zit met die afstand.

Je weet niet altijd hoe je moet oefenen.

Je weet niet altijd dat het ook geweldig meevalt.

Je weet niet altijd wat je mag vragen.

Je weet niet altijd hoe je sierlijk een pirouette moet uitvoeren. Wat overigens ook wel een troostende gedachte is.

Je weet niet altijd hoe lang de nacht nog zal duren.

Je weet niet altijd hoe dat zit met dat verlangen naar herinneringen.

Je weet niet altijd of je morgen nog zult leven en of je vandaag wel gezegd hebt wat vandaag moest gezegd worden, zodat het niet verloren gaat.

Je weet niet altijd of je jezelf toch niet te veel vragen stelt.

Je weet niet altijd wat zou kunnen helen en of je de woorden daarvoor wel kent.

Je weet niet altijd welke muziek je net op dat moment zou moeten kunnen horen om je weer thuis te brengen.

Je weet niet altijd welke appels je moet kiezen.

Je weet niet altijd waarom je weent. Misschien is het iets van drie weken geleden.

En zo adem je gewoon rustig verder.

05 september 2020

Aanraakpunten


Op afstand vergaderen, en ook nog eens op een andere locatie. Dubbelverdichtbij. 

Iemand vraagt of je nu je baard laat groeien. Je ziet hoe grijs hij is.

Iets in je is moe en dof. Vertraging, zo heb je het geleerd.

De dingen die je niet weet, of je weer bent waar je vertrok.

De woorden wachten. Ook dat hebben ze geleerd.

Iets van de nacht.

Dagen na elkaar in de trein zitten. Het ritme lijkt zelfs normaal. Het neemt je over.

Er lijkt ineens zoveel volk op het werk. Het lijkt zo gewoon.

Je lichaam doet pijn, overal.

Zoveel ogen in de metro.

Je staat vooraan in het lokaal, klaar om je module te geven. Je zult alles inzetten, tot iedereen kijkt en volgt. Je handen, je ogen, je stem. Het lukt.

Op weg naar huis nog even langs de boekhandel. Je kon niet kiezen, ze krijgen alle vijf een boek.

Een ritueel, zo lang de videovergadering nog niet begonnen is. Boeken voorstellen.

Dromen met grote gebaren in de nacht.

Je staat weer vooraan, een andere module. Er lijken zoveel mensen in het lokaal te zitten, zo dichtbij. Je ademt door.

Die middag de laatste. Iets neemt weer afscheid. Hoe zal de stroom zijn?

De woorden wachten nog. Het is niet zo erg.

Je knutselt de tabel in elkaar. Het is prutswerk, maar er gaat een soort rust van uit, eens ze klaar is.

Met een stapeltje boeken naar het postkantoor. Je mag kiezen tussen mooie postzegels.

De mevrouw in de winkel. Je vraagt je af wat haar droom is.

Er is een zwaarte. Iets in het huis is veranderd.

De woorden over rouw komen zomaar naar je toe, je moet alleen maar volgen.

Een mooi gesprek. Het beweegt aarzelend, vindt zichzelf. Het ontroert je.

Iets over de tranen.

’s Nachts zie je iets.

Je ziet jezelf op het grote scherm op je werk, met de nieuwe camera. Het licht is zo anders. Ook hier kun je in verbinding zijn.

Je knutselt de tekst in elkaar, weer zoals al die andere vrijdagen. De dagen ademen.

Je helpt de mevrouw met de kinderwagen de trap af in het station. Het jongetje in de kinderwagen kijkt de hele tijd guitig om zich heen.

Je kijkt naar de afstand, naar wat er was, hoe het huist.

De mevrouw in de video. Haar ogen, haar stem. Ze zegt iets over de kosmos. Als een zachte bries.

De dingen voor die taart, op het boodschappenlijstje.

Het is zo raar, dat je niet voor zoveel concerten telkens twee kaarten kunt bestellen. Het verwart je. Al loopt het wel lekker vlot dit jaar.

Je kunt eindelijk beginnen aan het uitwerken van de agenda van die vergadering. Alsof je eerst je hoofd leeg genoeg moet kunnen maken om naar alle puzzelstukken te kunnen kijken. Die drempel.

Iemand heeft lang geslapen, daar.

Dat ene ding moest je nog hebben voor de taart.

Een fijn gesprek met een vriendin. Haar woorden maken je rustig.

Het wordt koud daar op het terras.

En er zijn nog zoveel verhalen.

Wat een geruststelling, dat er altijd nog zoveel verhalen zijn.

Je ruimt alle boodschappen op het aanrecht op. De dingen zijn waar ze moeten zijn.

Iets met een dans. Ook.

03 september 2020

Grensherkenning


‘Waar denk je aan?’
‘Las je ook dat artikel over rouwen? Wat het met je lichaam doet.’
‘Moest je daar nu aan denken?’
‘Ja. Het is een traag proces, het ploegt zich door je lichaam. Af en toe loopt het vast in de modder.’
‘Ja, dat herken ik wel. Heel goed eigenlijk. En duwen en trekken helpen dan precies helemaal niet om dat ding in beweging te krijgen. Het zuigt zich dan nog meer vast.’
‘Bij mij komt het altijd in vertraging. Je hebt mensen die heel snel op iets reageren. Misschien is dat wel beter, denk ik soms. Bij mij komt het altijd in uitgesteld relais. En het moet ook de hele weg gaan, er zijn geen zijwegen of zo.’
‘Ben jij nooit bang dan? Ik heb soms wel schrik dat het zo groot zal zijn dat ik niet meer kan ademen of zo.’
‘Ik oefen mezelf in niet al te bang zijn. Zei hij, alsof hij alles onder controle heeft.’
‘Ik zei het je al eerder. Ik denk dat jij er beter in getraind bent of zo. In missen, of in verdriet.’
‘Denk je dat? Misschien heb je wel gelijk, al weet ik niet of ik het een fijne gedachte vind.’
‘Soms kijk ik naar jou, en zie ik het. Hoe het beweegt.’
‘Het is soms wel heftig om te merken hoe jong verdriet oud verdriet aanraakt, onderweg. Blijkt daar ineens in de onderwereld nog een dieper geploeter aan de gang te zijn. In diezelfde modder of zo.’
‘Ja, dat vind ik ook wel akelig soms.’
‘Je denkt soms dat je ver genoeg van de grens bent, of dat je er steeds verder van weg komt. Daardoor vergeet je wel eens, of wil je vergeten, dat ze er nog is. Soms is je huid die grens, merk je ineens dat er onder je huid iets rouwt of beweegt.’
‘Ernaar kijken vind ik niet altijd zo gemakkelijk. Officieel kan ik dat natuurlijk heel erg goed. Maar af en toe verstijf ik toch een beetje denk ik, uit angst voor een vloedgolf of zo.’
‘Misschien kun je dat met je huid zoals mensen soms doen met een treinspoor. Dat ze gaan luisteren of er een trein aankomt.’
‘Moet je dan ook je hoofd wegtrekken als je aan de huid van je arm of zo aan het luisteren bent?’
‘Dat denk ik wel. Minstens.’
‘En kun je die trein dan zo voorbij zien rijden?’
‘Officieel wel waarschijnlijk.’
‘Ik zie het helemaal voor me. We zullen nog wel een beetje moeten oefenen, denk ik.’
‘Wat op zich dan wel weer een goede samenvatting van het leven in het algemeen is. Nog een beetje oefenen.’
‘Kijken. Dat is al een groot deel van de oefening, lijkt me.’
‘En niet bang zijn van wat je zult zien.’
‘Of minstens dat proberen.’
‘Soms zou je dingen willen versnellen. Soms heb je niet meer zoveel geduld voor die zuigende modder. Maar die trekt zich daar niet zoveel van aan, volgt een eigen tempo.’
‘Het moddertempo.’
‘We zijn weer goed bezig hier lijkt me.’
‘Minstens. Het is overigens wel hoog tijd voor iets lekkers, vind je niet?’
‘En waaraan had u gedacht dan?’
‘Ik neem je even mee, ik moet je iets laten zien. Het ligt al klaar.’
‘Nu maak je me wel zenuwachtig.’
‘Dat is de bedoeling.’