27 december 2015

Varianten

Varianten van missen. Of zijn het gradaties?

Verhalen willen vertellen over regenbogen. Regenbogen willen zien om er dan verhalen over te kunnen vertellen. “Ik heb een regenboog gezien, en dat wou ik je even meedelen.”

Kwestie van een mededeling te hebben die voldoende praktisch lijkt.

Je afvragen wat er met die rug nu weer aan de hand is. Wat verbergt wat.

Je voorstellen wat er gebeurt ginder.

Ginder.

Je bent er nooit goed in geweest. Dierbare mensen die weggaan. Voor een vakantie, of iets dat daarop lijkt. Je bent er dus nooit goed in geweest. (Alsof mensen, eenmaal weg, zouden beslissen om écht weg te gaan, en dus niet meer terug te keren.) Het maakt je onrustig. En dat blijft zo. Tot er een bericht komt dat zegt: “We zijn weer hier.”

En dat hoewel daar en hier ten opzicht van waar jij bent eigenlijk allebei daar is. En niet hier dus. Of zoiets.

Dan maar overgaan tot een soort minidagboekje. Klinkt dapperder dan het is. Groter ook. Lijkt te suggereren dat je belangwekkende dingen zou te vertellen hebben. Quod non.

Poging tot middagdut. Maar half geslaagd.

Vervelend droog hoestje.

De hele tijd door in je hoofd verhalen vertellen.

Soms heel even bang zijn. (Zal ze me nog wel herkennen als ze terug is?)

Een ander stemmetje in jezelf spreekt je enigszins vermanend toe. “Jean, het is maar voor drie dagen. Doe eens normaal.”

(Zal ze me nog wel herkennen? En veel varianten daarvan die niet voor publicatie geschikt zijn.)

Mooie woorden bedenken. Die nog wel eens van pas kunnen komen. En die dan spontaan opgediept worden, zogenaamd.

Van een wat robuuste Windows-update gebruik maken om een gedichtje te schrijven. (Klinkt ook hoogstaander qua poëtische kwaliteit dan het is, ongetwijfeld.)

Later vaststellen dat je hand altijd onzeker wordt als je iets moet overschrijven.

Je afvragen of je nu nog eens moet antwoorden op dat bericht. Misschien zou dat er wel een beetje over zijn.

Bij de keuze van je gerechten iets maken dat jullie samen nog maakten enkele dagen daarvoor.

Louter praktisch allemaal natuurlijk.

Het eigenlijk ook wel leuk vinden, stiekem. Al mag dat officieel niet meegedeeld worden.

Lijstjes met dingen die je nog zou willen vertellen en vragen en afspreken en bespreken en bezwijgen en betasten, woordgewijs dan.

Als je er niet op let allerlei beelden zien in je hoofd. Als je er wel op let niet altijd meteen alle beelden kunnen zien. Fracties van micropaniek. Daarna zeggen dat het wel aan je rug zal liggen, of aan het slaaptekort.

In de spiegel kijken om te zien hoe erg het is met die wallen, of zwarte strepen, of hoe zei ze het nu ook weer?

Iets willen kunnen doen dat acuut slaapbevorderend zou zijn, en dat over grote afstand. Van hier naar daar. Iets willen kunnen doen dat warmteopwekkend zou zijn. Over dezelfde afstand.

Nog eens in dat boekje kijken met die plaatjes van al die punten op de voeten. En ook op het hand. Of was het toch de hand?

Traag door het huis wandelen en jezelf ervan overtuigen dat je helemaal rustig bent.

Even gaan kijken naar een foto op de piano. Even gaan kijken naar die sloefjes.

Je niet willen afvragen hoeveel woorden je in een sms krijgt.

Haar niet laten merken dat je die zin van die regenboog al de nacht daarvoor had bedacht. Stel je voor…

En dat soort dingen.

Het gewone leven dus.

25 december 2015

Het is geschreven

Laat in de avond nog de fiets op. Naar ver, maar altijd dichtbij.

Je leert de weg kennen. (Die kasseien zijn toch wel vrij heftig.)

De volgende dag vertel je het aan de vrienden. Misschien een beetje verlegen, maar je vertelt het graag.

En die avond wil je je niet bezighouden met wat, zo vernam je nog, op je ligt te wachten. Je wilt alleen even haar stem horen. Dat is belangrijker.

Het wordt een moeilijke dag. En ook wel een goede dag. Je weet nog niet helemaal hoe het juist zit. Ze haalt je op. En al het andere verdwijnt even.

Hoe doen we dat? Dit niet dat een wel is?

In een gesprek. Een berichtje. Je wilt eigenlijk liefst meteen vertrekken. De twee anderen begrijpen het wel. Iets dat kan omschreven worden als een betekenisvolle glimlach.

Het is eigenlijk wel een beetje spannend, die fiets wegbrengen. Het wordt een grote ingreep, denk je. De mannen bekijken het met een rustige deskundigheid. Komt wel in orde. Komt zelfs snel in orde.

(Het had toch ook fijn geweest als je langer had kunnen slapen en als die kramp uit je rug zou verdwijnen.)

Je werkt verder aan de nieuwjaarskaarten. Telkens het adres van de afzender, dat is het minst leuk. (Later zal ze zeggen dat je blijkbaar mee spreekt terwijl je schrijft.)

De fiets staat zomaar op jullie te wachten.

Ze vertrekt. (Je bent een klein beetje zenuwachtig, maar laat het niet merken.)

Ze komt terug, later. (Je bent een klein beetje zenuwachtig, maar laat het niet merken.)

Iets wonderlijks.

De volgende ochtend. Een gesprek. Je voelt hoe je lichaam zich lijkt te verzetten tegen dat gesprek. Misschien wil het gewoon ergens anders zijn.

In de trein terug, schrijf je het in je agenda: DIT IS DE DAG.

Het gaat allemaal  veel sneller dan gevreesd in het postkantoor. Terwijl buiten dichte drommen mensen door de straten gaan, is het hier bijna rustig. De twee oude mevrouwen wensen elkaar een beetje onwennig een mooie kerst. En ook al een nieuw jaar. Bijna hadden ze gezegd: ‘Als we dan nog leven.’

Je staat op haar zolder te kijken, en denkt iets met een glimlach.

Sommigen beweren dat je een zeer lichte mate van stiptheid hebt. Je zou om zeven uur vertrekken. De kerktoren laat horen dat het exact zeven uur is als je op de fiets stapt.

De volgende dag. Iets met dubbele koffies. En sommige mensen die een beetje verlegen zijn.

Een bijzonder gesprek. En om een of andere reden denk je: dit mag nog lang doorgaan.

Een klein stukje Bach op de piano.

Veuve Clicquot.

Waarom is het zo moeilijk om afscheid te nemen?

Dan maar naar die film kijken. De helft toch, de rest volgt later wel.

Vroeg weer op de volgende dag, vroeg in de trein. Toch maar een ochtendberichtje? Of zou dat erover zijn?

Je denkt aan koekjes. En ook aan zout en peper in de soep.

De buschauffeur heeft een kerstmanmuts op.

Gesprek op niveau tijdens het kerstfeest over de liedjes van de films van James Bond.

Iets met missen. Iets met in de war zijn.

Thuiskomen. En koekjes. Mmmmm.

Lichte afstandonrust.

19 december 2015

Ja dus

Iets met de kosmos. En iets dat niet mag gebeuren die nacht, niet die nacht. Waar kwam dat ineens vandaan? Iets met niet alleen willen zijn.

(Misschien moet je haar vertellen dat je al veel geweend hebt. Of misschien niet. Ze waren wel van het goede soort. Zij is dat ook, trouwens.)

Die ochtend vroeg in de trein. Berichtje dat er een nieuw mensje in de wereld is gekomen. Bijna had je heel erg luidop JUI!!! geroepen. Je slikt een traan weg. Het kleine meisje van toen is een moeder geworden…

Twee kleine meisjes doen joelend de deur voor je open. Vast ritueel. “Jullie zijn weer groter geworden!” “Nee, jij bent groter geworden.” “OK dan, maar jullie zijn wel echt groter geworden.”

Een mooi gesprek. In de nacht daarna weer naar huis. Ineens valt je fietslicht uit. Je bedenkt allerlei mogelijke oorzaken. Het kan evenwel ook gewoon zijn dat het lampje stuk is. Zou kunnen.

Een gesprek in de nacht.

Een conferentie in die mooie zaal die helemaal naar boenwas ruikt. Je mag het nieuwe fototoestel uittesten. Je doet je best om geruisloos door de zaal te bewegen. De vloer kraakt onder je voeten. Brengt je terug bij herinneringen van vroeger. Samen met je vader op weg voor huwelijksreportages. Krakende vloeren. (En ondanks alles, ondanks de geweldige technologische mogelijkheden, ondanks het grote gemak waarmee je kunt werken, mis je ze. Die oude fototoestellen. Hoe ze in je hand lagen. Hun gewicht. De geluiden. Alsof ze weerstand boden tegen dingen die te gemakkelijk waren.)

De andere dag. Je bent niet echt gemaakt voor kerstfeestjes, denk je.

Een beetje aarzelend, een bericht.

Het is de laatste dag voor. De vorige dagen heb je als een gek gewerkt om alles af te hebben. Het ziet ernaar uit dat het nog zal lukken ook. Je zult met een leeg bureau kunnen vertrekken.

Het is tijd voor de nieuwe wens. Telkens weer een spannend moment. Welke woorden zullen dit jaar naar je toe komen. Het woord vlucht dient zich aan. Alsof het je wil zeggen dat de vlucht voorbij is. Je durft niet goed, maar het dringt zich op. Je denkt nog iets als: overgave en genade liggen dicht bij elkaar. Zo kun je dat niet opschrijven. Het is een mooie gedachte.

Die avond nog een vergadering. Tussen alles door denk je eigenlijk alleen maar aan iets met tango. Je kijkt.

Een beetje meer aarzelend, een bericht.

Een antwoord. Een antwoord. Na een tijd draaien denk je: wees eens een beetje dapper. Nog een antwoord. Een gesprek in de nacht.

Iets met netkousen.

Het is moeilijk in slaap vallen met een glimlach. En dat ondanks zwierende armen.

Je brengt die ochtend je fiets weg. Voor het lampje. Een trotse opa roept je weer binnen. Je ziet de foto’s van een nieuw mensje.

Je maatje zit je een beetje te jennen. Waar dat berichtje blijft, en of hij zelf niet even moet bellen.

In de zetel proberen je boek te lezen, en tussendoor kijken hoe ze probeert te slapen, misschien wel een beetje slaapt.

(Bijna had je gezegd dat je gelukkig bent, maar dat mag niet.)

Een schimmenspel. Een zaal vol met kleine en grote jongetjes en meisjes. (Dit mocht je nog nooit meemaken. Je voelt je klein, en verlegen.) Al bij al toch wel een horrorverhaal over oma’s die staarten van wolven trekken.

Er is een officiële waarheid ingeoefend. Over dingen met veel toeval en zo. Je ziet een kleine grote jongen denken: “Yeah, sure…” Haha.

Je voelt je heel erg dankbaar en ontroerd.

Berichtaarzeling.

Zou het kunnen dat je in de loop der jaren iets beter geworden bent in ‘hoe overleef ik een receptie’?

Een wat knagende namiddag. Je zou zo veel moeten, je wilt het niet. Je fietst jezelf om iets heen dat eventueel, ergens in een diepe nacht, als missen zou kunnen worden omschreven. Je lost het een beetje onhandig op.

Iets later denk je iets als: dit is wel een bijzonder fijn bericht om binnen te krijgen terwijl ik sta te koken.

De vraag blijft: wanneer begint de nacht?

16 december 2015

Acadian Driftwood

‘Dat is wel bijzonder, zo’n gesprek in de nacht. Het is alsof alleen wij tweeën nu aan het spreken zijn. Of we kunnen toch minstens doen alsof het zo is.’
‘En alle andere mensen dan?’
‘Die slapen. Of zwijgen. Of kijken naar de lucht. Of proberen wat te lezen.’
‘Waar zit je nu?’
‘Ik zit op de rand van het bed. Het is heel stil daar buiten. Soms hoor je de voetstappen van iemand die nog op stap is. Naar ergens.’
‘Waar denk je aan?’
‘Aan veel, en aan weinig, zoals je weet. Dingen die ik je nog zou willen vertellen. En ook gewoon aan de nacht of zo. Het is alsof je adem anders klinkt dan.’
‘Ik wou eigenlijk niet dat je zou bellen. Maar misschien vind ik het wel een heel klein beetje fijn. Maar als je me vraagt of ik het een heel klein beetje fijn vind, zal ik het ontkennen.’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Het is stil hier in huis, al voelt het zo niet. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Had je nog leuke gedachten vandaag?’
‘Ja!’
‘Kun je er eentje vertellen?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik vermoedde het al.’
‘En jij?’
‘Ik zat vandaag nog met een liedje in mijn hoofd.  Heel mooi, en ook een beetje droevig. En ook met een droom van vorige nacht. Iets met een kasteel, met dikke muren.’
‘En wat gebeurde er?’
‘Ik weet het eigenlijk niet meer. Het was er koud alleszins, dat herinner ik me nog uit die droom.’
‘Heb je het nu koud?’
‘Nee. Jij?’
‘Ja.’
‘Kon ik maar iets doen.’
‘Dat zeg je altijd.’
‘Het is ook zo.’
‘Ik weet het.’
‘Is de lucht mooi vannacht?’
‘Het is niet zo helder.’
‘Heb je dat verhaal gelezen?’
‘Nee, het ligt hier. Ik durf er niet zo goed aan beginnen.’
‘Waarom niet?’
‘Ik weet het niet. Of misschien wel. Of niet. Misschien ben ik wel een beetje bang van dat verhaal.’
‘Het komt wel, wanneer het komt. Ik vond het trouwens wel bijzonder om met jou daar te zijn.’
‘Ja?’
‘Ja. Op een of andere manier klopte het, dat wij daar waren. Iets met de kosmos of zo.’
‘Denk je dat de kosmos een mening heeft over ons?’
‘Ja.’
‘Ja?’
‘Ja. Misschien wel een plan.’
‘En wat als de kosmos leeg is?’
‘Dan kan ons plan er nog altijd zijn, denk ik.’
‘Heb je dat al gezien, dat plan? Ligt dat ergens? Is er een openbaar onderzoek? Kun je bezwaarschriften indienen?’
‘Het is eigenlijk alleen-lezen.’
‘O, op die manier.’
‘En ook niet met van die verspringende bolletjes.’
‘Dat is dan wel goed. Maar jij hebt het dus al gelezen?’
‘Een stukje toch. En het is goed om het traag te lezen.’
‘Als jij het nu leest, kun je het dan samenvatten en vertellen aan mij?’
‘Dat zou ik kunnen. Maar nu niet.’
‘Nee, nu niet, dat is beter.’
‘Laten we proberen te slapen.’
‘Ja, laten we proberen.’

13 december 2015

Trage rituelen

Beginnen in een nieuw boek. Voorzichtig in de zetel in de hoek gaan zitten. Je ziet een beeld van iets waar je het woord ooit niet voor zult gebruiken. Het is mooi.

Het is een beetje als ademen, of je adem op het spoor komen. Langzaam het boek benaderen. In je hoofd moeten nog dingen gaan liggen, of net niet.

Je doet het nog elke avond. Als de lichten uit zijn. Traag door de kamer lopen, en even buigen. Dank voor de dag. Dat je die zomaar erbij gekregen hebt. En dat dat niet ongemerkt voorbij mag gaan.

Je merkt dat je vingers het toetsenbord anders aanraken bij sommige woorden. Alsof je ze beter kunt voelen dan. Betasten als zachte huid.

Het is ook een ritueel. Slaap zacht zeggen. Elke dag opnieuw. Veel nieuwe woorden zul je niet vinden. Maar het hoort zo, denk je.

Zeggen: ik wens je iets toe. Dat de nacht genadig mag zijn. Dat iets over je waakt. En dat die gedachte bij je kan blijven, om jou mee de nacht in te nemen.

Om een of andere reden zijn die dingen erg belangrijk. Opdat je niet vergeet, hoe wankel het leven kan zijn.

Je hebt het je ooit voorgenomen. Dat als het leven bij je zou blijven, je het zou vieren, elke dag een beetje.

Je verontschuldigt je voor je onrust soms. Dat je de dingen wilt zeggen. En dat de woorden groot zouden kunnen klinken. Vergeef het me, zou je willen zeggen.

Vergeef het me, denk je, sommige woorden mogen niet wachten. De woorden over het graag zien, ze mogen niet wachten tot morgen. Morgen kun je dood zijn.

De woorden mogen niet ongezegd blijven. Wat er daarna ook gebeurt. En eens ze gezegd zijn, zijn ze in de wereld, zijn ze bij wie ze had moeten horen.

En wat er ook gebeurt, de woorden zijn daar. Ze zijn geen vraag. Ze verwachten geen antwoord, ze verwachten geen spiegelbeeld. Daar heeft het niets mee te maken, zou je nog willen zeggen.

Het was je grootste angst toen. Stel je voor dat ze niet weten dat ik hen graag zie? Dat je zomaar tussen de plooien van de tijd zou vallen, zonder.

Vergeef me dus dat ik je een goede nacht wens, zou je willen zeggen. Het is een ritueel. Alsof je iets zou kunnen bezweren.

Sommigen, velen misschien wel, hebben gezegd dat je niet goed bent in jezelf uit handen geven. Loslaten klinkt nog gemakkelijker. Jezelf uit handen geven, dat is nog iets anders.

Je kunt ook jezelf uit handen geven, om je daarna in handen te leggen. Van een ander. De belofte van het blijven. Daar is ze.

Jezelf uit handen geven aan de nacht, het is nog iets anders. Je hebt het moeten leren. Het is goed om ontzag te hebben voor de nacht, denk je. Een beetje toch.

Soms voel je dat je lichaam niet klaar is voor de laatste buiging van de dag. Je voert ze wel uit, maar eigenlijk is het lichaam nog ergens op de vlucht.

De nacht brengt dan geen verlossing. Er zal misschien geen ochtend van genade zijn. Je ondergaat de nacht. Meer niet.

Wees niet kwaad dus, denk je, dat ik je een goede nacht wil wensen. Zo ben je dichter bij me, denk je. Een plek waar niets verloren kan gaan.

Het is een deel van het ritueel. Gaan zitten, de woorden kiezen. De woorden uit handen geven, aan iets in de lucht. Waardoor ze hun bestemming zullen vinden.

Je voorstellen hoe die woorden door de lucht gaan. Hoe ze aankomen. Misschien zijn ze een bezwering van wat zou kunnen gebeuren.

Dat je ’s nachts door het gat van de tijd zou kunnen vallen, maar dat je net daarvoor dacht: ik heb ze gezegd, de woorden.

Aan het einde van ooit, tot daar, ook al gebruik je dat woord niet. De woorden mogen elke keer opnieuw. Misschien zullen ze nog vertragen.

En wat je nog mee de nacht in kunt nemen, net na die buiging. Zoals dat gedicht, je raakte het even aan, en het blijft bij je. En de geur.

En wat je handen weten. En wat je handen vermoeden. En wat je handen zouden kunnen zeggen, in trage bewegingen. Even zacht als je vingers bij die woorden.

Laat me dus maar, zou je willen zeggen, denk je. Misschien is een ritueel als een trage dans, die je telkens opnieuw doet. Als een aanvaarden van, en tegelijk een overwinning op het leven.

Laat me je dus maar een goede nacht wensen, het is alles wat ik wil, denk je. Soms kun je bijna geloven dat rituelen kunnen helen, dat het kan.

En in de tussentijd, is het een edele vorm van proberen. En zeg je: ik wens je een goede nacht. Omdat het misschien wel alles is. Ook al gebruik je dat woord niet.

12 december 2015

Moed

En ineens denk je: wat is dit, kan dit?

Het liep wat door elkaar, of misschien wel niet. Soms komt iets bij je binnen. Het is groot. Je reageert meestal met enige vertraging. Iets als dat ding met die trein, dat je zelf nog verder gaat als de trein zou stoppen, iets met fysica dus. 

Het is iets met je lichaam. Hoe het er doorheen moet. Eens het voor de deur staat, kun je niet anders dan wachten. En dan schuift het erdoor. Je kunt alleen kijken. De dingen vermengen zich met woorden. En je weet, pas na de woorden zal het lichaam weer rustig worden.


Dat alles dus was aan de gang. Het zou pas twee dagen later voorbij zijn.


Op dat moment.

Hoe teder. Hoe je elkaar kunt aanraken zonder elkaar aan te raken.

Hoe er een rust was, ergens, dacht je. Of was het een soort vertrouwen dat er ergens een soort rust was. Dat het zou lukken, die woorden zonder woorden, dat ademen, verhalen die elkaar aanraken, op een of andere manier, alsof het zo hoorde, of zoiets, en nog. Een rust dus. Alleen op dat moment, waarvan je eigenlijk niet meer wist: is dit een moment, waar waren we, waar zijn we? En dat je dacht: er mogen nu eigenlijk geen vragen zijn, want als er vragen zijn dan ontglipt het ons misschien wel.
En zomaar, zonder het te beseffen, was er een ander land, of zoiets. Voorbij de grens. Denk je.

Wil je soep? Ja.

En de verhalen.

En ze vroeg je iets te vertellen. Hoe kan dit nu interessant zijn, dacht je. En je vertelde. Je voelde hoe je lichaam koud werd, en ook warm, of zoiets. Hoe je handen begonnen te trillen. Hoe je tranen kwamen. En je vertelde. En toen kwam de vraag over de moed. Die zal je misschien wel altijd kwellen. En wat ze zei. En wat dat met je deed. (Je liet het niet merken, denk je.)

En je vroeg haar iets te vertellen. Met veel schroom, eigenlijk. En haar antwoord had niet mooier kunnen zijn. En wat dat met je deed. (Je liet het niet merken, denk je.)

Ongemerkt was je in dat land gekomen.

En ineens denk je: wat is dit, kan dit?

Hoe zou je het beschrijven, vraag je je af (later, terwijl je een brief zit te schrijven)? Het woord biedt zich aan, zomaar. Het woord thuiskomen.

De woorden leggen zich neer. Traag en rustig. Alsof ze niet meer op de vlucht zijn. Alsof je voorbij een vraag bent.

Je vertelt haar over het liedje. The sun will dry up the ocean | Heavens will cease to be | The world will lose its motion | If I prove false to thee. (Er is nog een ander liedje, trouwens, denk je later.)

En dat je twee dagen later, met heel veel schroom, de vraag zou stellen aan iemand. De moedvraag. En dat je nooit bestand zult zijn tegen het antwoord.

En dat je twee dagen later zou merken hoe de sluizen open kunnen gaan. Net na haar woorden. Verborgen onder een dekentje. Het lag natuurlijk ook aan de film, zou het officiële antwoord kunnen zijn.


De vraag is te moeilijk. Te belangrijk. Gewoon dus.

En je denkt: ik moet het erbij schrijven, in die brief. Als de woorden zich neerleggen, is het er, is het in rust, en zal het blijven, misschien wel, en zo.

06 december 2015

Soms zou je

Soms zou je stukjes willen schrijven met maar één zin in.

Soms zou je willen dat je handen staal zouden kunnen plooien, of iets van die orde.

Soms zou je willen dat je aan de tijd kunt wrikken.

Soms zou je willen dat er iets is dat heelt.

Soms zou je willen dat je om dat woord litteken heen zou kunnen.

Soms zou je willen dat je alleen maar de juiste woorden zou vinden.

Soms zou je willen dat beelden altijd blijven in je hoofd.

Soms zou je willen dat anderen niet gedaan hadden wat ze deden.

Soms zou je willen dat je tranen gewoon zouden opdrogen, zonder meer.

Soms zou je willen dat je iemand aan het lachen kon brengen, telkens opnieuw.

Soms zou je willen dat je armen groot genoeg zouden zijn.

Soms zou je willen dat je iets kon zeggen zonder het woord te gebruiken.

Soms zou je willen dat je alleen maar onnozel moest doen.

Soms zou je willen dat je traag zou kunnen dansen, midden in een nacht.

Soms zou je willen dat de tijd weg zou kunnen stromen uit je lichaam, voor even.

Soms zou je willen dat de dag gaat liggen in de nacht, alsof het niets is.

Soms zou je willen dat jouw dromen haar omringen, zonder dat ze dat weet.

Soms zou je willen dat je wist hoe het moest, alles.

Soms zou je willen dat je handschrift in je brieven zo mooi is als je je droomt.

Soms zou je willen dat je rug als de rivier zou zijn.

Soms zou je willen dat je een gedicht kon schrijven dat als de zee zou zijn.

Soms zou je willen dat iemand je zegt dat alles goed zal komen.

Soms zou je willen dat iemand je zoet uit elkaar haalt, ongemerkt bijna.

Soms zou je willen dat je dat liedje voor haar zou kunnen zingen.

Soms zou je willen dat je voor de wind kunt gaan staan.

Soms zou je willen dat je kon zeggen waar de plek is waar het begint.

Soms zou je willen dat je een plek kunt zijn.

Soms zou je willen dat je brieven zijn als je huid.

Soms zou je alleen maar willen zeggen: ik wou dat je helemaal warm was vanbinnen.

05 december 2015

Lijstjesuitstel

Ervan overtuigd zijn, diep vanbinnen, dat er belangrijker dingen zijn dan het afwerken van het lijstje met dringende taken.

Lekker buitje. Door de regen lopen om op tijd thuis te zijn voor de vergaderingen.

Een wat suboptimale nacht. Kan aan verschillende dingen liggen.

’s Morgens vroeg weer op. Nuchter blijven. Je bent altijd in de war door dat woord, zeker als het bij een ochtend hoort.

De dokter vraagt of je ook even op de weegschaal wilt gaan staan. Stiekem zou je willen vragen of je even al je kleren mag uittrekken. Je bent ervan overtuigd dat die broek wel geweldig zwaar weegt. (Je was erg zenuwachtig voor het stellen van een moeilijke vraag. Je overleeft het.)

Sommige mensen beginnen op te merken dat je met een brede glimlach rondloopt. Ze dwalen niet.

Om een of andere gaat de dag traag vooruit.

Gradaties van zenuwachtigheid.

Haar huis naast de kerk. Je ziet het, en denkt: alles klopt. (Min of meer, je bent eigenlijk te zenuwachtig om goed te denken.)

Je observeert je eigen stem. Zelfs nadat je handen weer warm geworden zijn, blijft die stem nog hopeloos achter. (Hopelijk valt het niet te hard op.)

Verward en gelukkig. Gelukkig verward. Gelukkig.

(Zou je dat gedichtje nu toch niet geven? Iets met schaamte, ongetwijfeld.)

(Zou je je mogen laten gaan in je berichtje? Verlegen.)

Het nuttig besteden van een vrije dag. Nadat officieel was vastgesteld dat die scheur in de kruis van je broek toch wel echt te groot was geworden, bleek de aankoop van een nieuwe broek een te overwegen optie. In de winkel een vriendin tegenkomen, waarna een uitgebreid gesprek over de menopauze zich voltrekt. De securitymeneer kijkt een beetje raar. Conclusie is toch ook wel dat in geval van nood chocolade als de enige zekerheid overblijft in het leven.

In het kader van het nuttig besteden van je vrije dag had je wel het voornemen om het hele lijstje af te werken. Wat, eigenlijk, niet helemaal lukt, of helemaal niet lukt.

(Nederig. Kon je maar iets.)

Enkele vergaderingen. Wat je hoopte, lukte, voor die ene vergadering. Op weg naar de andere vergadering lichtjes zenuwachtig, denkend dat je weer minstens een lijstje met onderwerpen moet maken, qua voorbereiding. (Later zal ze vragen of je ooit wel eens onvoorbereid aan iets begint. Ja, zul je zeggen, met name toen.) Net terwijl je wacht op het begin van de vergadering, een berichtje. Gelukje.

Die man in de trein die wat raar heen en weer loopt. Je doet alsof je de krant leest. Ze is eigenlijk al op. Je had je voorgenomen dat boek mee te nemen. Eigenlijk ben je ook niet goed in staat tot veel lezen, eigenlijk.

De volgende ochtend, vroeg op de markt. Neem je nog iets extra’s mee? Kwestie van je voor te bereiden om later zogenaamd achteloos iets op de tafel te toveren, alsof je het ter plekke onverwacht voor haar had bedacht. (Ze zal je ontmaskeren.)

Die middag hollen naar de trein. Die mag je zeker niet missen. De trein beslist onderweg dan ook nog eens om zomaar enkele minuten vertraging op te lopen. Onaanvaardbaar.

Je loopt door de straat. (Ze houdt niet van slenteren, denk je, jippie!)

Dus achteloos iets op tafel toveren.

Jui!

En nog zoveel verhalen.

Dus.

Een volgende ochtend.

Snel door de stad fietsen. (Afstappen voor een tuin die zich ineens op de markt bevindt.) Tijd voor een koffiebijpraatmoment. (Je bent een beetje verlegen. Hij merkt het hopelijk niet.)

Een berichtmoment, bijna een brief. (Je bent een beetje verlegen.)

Na de middag denk je: het moment kan nu niet meer uitgesteld worden. Het moment waarop de beslissing valt: en nu wordt het hele lijstje in één ruk afgewerkt (en pas daarna mag je een stukje schrijven).

Op die manier dus.

(En je zou iets willen zeggen, denk je.)

02 december 2015

En als we nu

‘Laten we hier gaan zitten, hier aan de rand van de rivier.’
‘Ja.’
‘En gewoon wat kijken, naar het water.’
‘Ja.’
‘Wat denk je?’
‘Niets. Veel.’
‘Ik ook.’
‘Ben jij ook zenuwachtig?’
‘Ja, ik schrik er zelf een beetje van.’
‘Ik ook. Let maar niet te veel op mij.’
‘Ik ga wel blijven kijken, jammer voor jou.’
‘Grr.’
‘En als we nu gewoon hier zouden blijven zitten, voor een tijd. Zien hoe het water beweegt. Alsof het door ons heen stroomt.’
‘Het zou misschien wel helpen, tegen die onrust in mijn lijf.’
‘Ja.’
‘Als ik soms zwijg, of de woorden niet kan vinden, dan is dat omdat ik de woorden niet kan vinden, of zoiets. Dat ik nog niet ben daar waar de woorden zijn. Of dat ik ben waar de woorden nog niet ontward zijn.’
‘Ik weet het. Ik praat soms omdat ik het niet weet, en hoop dat het zo, vanzelf in een plooi zal vallen.’
‘Ja, jij praat veel soms. Maar ik ben er dan ook wel blij mee. Alsof ik denk: praat jij maar, ik zal wel luisteren.’
‘Wat denk je?’
‘Ben jij ook bang?’
‘Ja, je moest eens weten.’
‘En wat doen we dan?’
‘Als ik jouw hand probeer vast te houden, en jij de mijne, dan kan er eigenlijk niets gebeuren.’
‘Denk je?’
‘Het is als met je ogen dicht die rivier in stappen. En ik zal aan de bodem moeten voelen waar de stenen liggen, want van hier zie je dat niet. Als jij er ook bent, zal het lukken.’
‘Maar het rommelt alles zo door elkaar, in mijn hoofd, en in heel mijn lijf.’
‘O ja, bij mij is het niet anders.’
‘Waarom lijkt het dan zo dat het bij jou anders is?’
‘Misschien heb ik harder geoefend in verbergen.’
‘Kijk, het water is zo rustig. Het beweegt alsof het aan zichzelf genoeg heeft.’
‘Ik droom soms van de rivier. En ik droom soms van jou.’
‘Ik droomde van je handen.’
‘Misschien moeten we af en toe komen kijken naar de rivier.’
‘Dan moeten we het even niet weten.’
‘En als je in de war bent, dan is het goed.’
‘Is dat zo?’
‘De rivier denkt van wel, denk ik. Jij brengt alles bij mij in de war, en ik was het net gewend om in een vast ritme te zitten. En nu denk ik, nu jij alles doet wankelen: het is goed zo.’
‘En als we nu nog een tijdje blijven zitten hier, zou de tijd dan trager gaan? Zou mijn huid anders aanvoelen? Zouden de beelden in mijn hoofd zich neerleggen?’
‘Dat zullen we pas weten als we het doen.’
‘Dus.’

29 november 2015

Schaamte

Holderdebolder de trein in, naar die andere stad. Het poetsen moet maar wachten.

Beetje zenuwachtig, beetje verlegen.

En je denkt: ja.

En alles wat je niet weet. Alle redenen om hier niet te zijn. En je denkt alleen maar: ja.

Ergens voel je je bijna licht, je weet nog niet waar.

Even heb je het ook over de tango. Je kunt niet meer terug nu, denk je.

(Welke indruk ben je eigenlijk aan het maken?)

En dan op weg naar de tentoonstelling. Over.

Schaamte.

(Blijk jij weer de enige te zijn die de pijl op de grond volgt, en dus begint waar het begint. Volgens die pijl dan toch.)

Bijzondere beelden.

De lucht is aanraakbaar, denk je.

Wat doe je met die lucht? Denk je.

(Je leeft in je hoofd, zal iemand later zeggen. Misschien heeft ze gelijk. Je weet het niet.)

De lucht zindert, denk je.

Zou ik dat mogen? Vraag je.

Is dit echt? Denk je.

Zoveel bijzondere beelden. De film met de Japanse kamikazepiloot die niet neerstortte, en zich diep diep schaamde.

(Je denkt aan de chaconne. Daar wil je nog iets mee doen.)

En de geuren.

Wat doe je met je handen?

En de zalen aan de andere kant van het binnenplein.

Een wonderlijke wereld, die je diep ontroert.

Ze is mooi.

Hoe lang is dit er al?

Tijd om terug te keren.

Je zou bijna kunnen verdwijnen, in het ritme van de trein.

(Even ben je bang van dat besef.)

(Wat er is, kan ook zo weer verdwijnen.)

Je schrikt even. Deed je iets verkeerd?

Vertellen over dingen die je zult gaan doen, denk je. Wat eigenlijk wel leuk is.

Je schrikt even,  van die gedachte.

Door de regen weer naar huis fietsen. (Wat heb je een hekel aan dat ene gevaarlijke kruispunt.)

Stotterende woorden. Ze doen je rustiger ademen.

Duf.

Stotterende woorden, een beetje toch nog. Ze doen je rustiger ademen.

Dat moet ik haar ook nog vertellen, de volgende keer, denk je.

Je eigen verhaal ligt daar nu zomaar. Wie zal er weglopen? Niemand.

(Ja, de chaconne.)

Vanille.

En rustig de afwas doen. Het huis weer aan kant.

En denken, aan woorden.

28 november 2015

De woordgrens

Hoe benader je de dingen, met woorden? Waar ze je loslaten.

Proberen uit te leggen waarom je niet wilt, eigenlijk, dat iemand die je dierbaar is iets doet dat zijn gezondheid zou kunnen schaden. Je probeert het. Je loopt vast, ergens. Van iemand die dicht bij je staat, die je graag ziet, die in je hart woont kun je het niet aan. Je kunt het niet zomaar loslaten, denk je. Je hebt enkele woorden, over niet van jezelf alleen zijn. Maar veel meer niet. Misschien is het genoeg. Je komt in de modder van de woordenloosheid.

Beseffen dat woorden horen bij mensen. Dat je woorden deelt, die woorden met die mensen, die woorden met die mensen. Je kiest bepaalde woorden, en die vinden hun plek in een  verhaal, in een bedding. En ze horen daar. Je kunt een woord dat bij die ene hoort niet zomaar opnieuw gebruiken voor of meenemen naar een andere. Nieuwe mensen komen in je leven, en je denkt: ik moet woorden verzamelen, kiezen, die alleen hier mogen zijn, en altijd zullen zijn, wat er ook gebeurt. Het maakt je een beetje bang. En tegelijk is het alsof er een deur opengaat. In de nieuwe woorden betast je een ander.

Hoe doe je dat, iets vragen over geduld hebben. Iets als: het zal misschien lijken alsof ik heel hard weg wil lopen, maar dat gaat over. Dat is wel een erg korte samenvatting. Van een plek waar er alleen onafgewerkte zinnen… En veel eerste woorden die daarna… En ook loslopende verdwaalde woorden die… Wat op zich nog merkwaardig is. Het idee dat een woord verdwaald is, suggereert nog dat het ergens naartoe aan het gaan was, dat het een bestemming dacht te hebben, dat er een richting was. Er zijn waarschijnlijk ook richtingloze weeswoorden, gedropt uit het niets.

Soms zie je in je hoofd rijen woorden. De woorden die je zou moeten zeggen. De woorden die je zou willen zeggen. De woorden die je uiteindelijk zegt. Soms drijven die lijnen van elkaar weg. Soms vallen ze bijna samen, toch voor een centimeter, om daarna weer van elkaar weg te buigen. En soms kun je er alleen naar kijken, willoos. Soms kun je ze aanraken. Al verandert ook dat niet echt iets, soms.

Soms zie je verhalen die wachten om verteld te worden. Als kamers in een lange gang. En je weet: je zult ze vertellen, ze horen erbij. En je ziet hoe de tijd is opgestapeld in de woorden van die verhalen. Ze hebben de tijd opgezogen. Ze kunnen nooit meer zonder de tijd zijn, al zou je dat soms wel willen. En de woorden, ze plaatsen jou in de tijd. Anders zou het je misschien niet opvallen.

Hoe hebben de woorden zich teruggetrokken in je huid? Ze waren altijd al daar, denk je. Misschien keren ze gewoon weer, om daarna weer te vertrekken. Misschien zijn ze daar gebleven. Misschien zijn ze nooit vertrokken, bleven ze verschanst, wachtend op een teken. Misschien hebben ze zich ingegraven. Misschien zijn ze vastgezogen. Misschien wachten ze alleen maar, een eeuwigheid, of minder.

Hoe doe je dat? Soms zouden de woorden voorop moeten lopen. Pas daarna zou je dan zelf komen. Ze zouden netjes het terrein kunnen verkennen, paden banen, het struikgewas verwijderen op die plekken. Ze zouden daardoor alles uitgelegd hebben. En je zou alleen moeten volgen. Vaak is het omgekeerd, denk je. De woorden bungelen ergens achteraan. Terwijl je je op de tast in het verborgene beweegt.

Iemand zou je kunnen vragen: vertel eens over hem, wie hij is, wat hij voor je is. En je zou zeggen: ik kan er uren over praten. Waarna je stem stokt na de eerste zin. Iemand zou je kunnen vragen: vertel eens over haar, wie zij voor je is. En je zou iets kunnen zien in je hoofd. Niet de woorden, niet het beeld van wie zij is. Wel de antwoorden op de vraag, maar dan in een staat van woordonmogelijkheid. En zo zou je lang kunnen doorgaan.

Soms ben je rusteloos, ergens diep in een nacht. Je lichaam lijkt hard. Je kunt ernaar kijken, zodra je adem terug een plaats vindt. Je ziet hoe iets zichzelf volgt, los van wie je bent, los van de woorden. Je kunt alleen kijken. De dingen nemen hun tijd, vullen zich met tijd. En je zou willen dat alles zacht werd, niet meer bezet. En je kunt alleen kijken, alleen wachten. Wat zouden de woorden kunnen doen? Ze zijn ergens anders. Terwijl je je zou kunnen voorstellen dat er woorden zouden kunnen zijn die. Die die zin kunnen afmaken.

27 november 2015

Iets met verlegen

Hoe kun je in woorden zijn? En waar begint je hand te trillen?

Je kijkt terug op enkele dagen. En de beelden schuiven in elkaar. Sommige duwen andere weg. Misschien hoort dat erbij.

De muzikanten op het podium. Vol verbijstering zit je te kijken. Ingewikkelde loopjes, veranderingen van ritme alsof het niets is. Ze spelen met hun technische mogelijkheden zoals ze ademen, zo lijkt het. Soms denk je wel eens: hoe beter de muzikant, hoe minder kapsones. Cuba en Mali betasten elkaar. En er is zoveel liefde op het podium. Hoe ze elkaar aanraken, het is zo mooi. Het maakt je een beetje klein. Je bent niet zo’n fan van de publieksparticipatie, eigenlijk. Het zal zeker aangenamer zijn voor de muzikanten, maar zelf vind je het altijd een beetje gênant, zo staan dansen tussen de rijen. Je wilt vooral niets missen van wat ze spelen. Op die kleine oppervlakte lijkt je lichaam nog groter. Eigenlijk zou je graag, heel voorzichtig, dankjewel gaan zeggen aan die Malinese zangeres en die Cubaanse pianist, en daarbij even hun hand aanraken. Zou dat mogen?

Thuis werken, omdat je niet naar de grote stad mag. Ergens tussen ‘dit voelt veilig’ en ‘ik laat iets in de steek’. Na een tijdje krijg je koude tenen. Misschien mag je het jezelf gunnen om de verwarming iets hoger te zetten. En in plaats van dat treinritje weer naar huis mag je nu even onder het dekentje. Je wilt van binnen warm zijn. Je bent een beetje in de war, en dan werkt het anders, dat warm worden.

Een hele tijd in de zetel zitten met je telefoon voor je. Zou je? Of toch niet? Toch maar wel. Doen alsof je soepel het gesprek binnenwalst.

En nog een dag thuis. Je zou zeggen dat het winter is buiten. Genoeg nuttige dingen doen.

Na de vergadering nog een berichtje. De woorden begeven zich niet op onherbergzaam terrein.

Een ochtend. Je ligt op de tafel. Handen doen iets met je stramme lijf. Even denk je: ja.

Eindelijk weer naar de grote stad. Misschien zijn veel mensen bang. Misschien voelen velen zich onwennig. Velen slaan de ogen neer. Je neemt je voor om dat niet te doen, en tussen het station en je werkplek alle mensen aan te kijken. Alsof er een wereld is die je voor het eerst zou zien. En je ziet zoveel mooie mensen.

En voor je weer vertrekt, die avond thuis, denk je nog: doe eens iets dappers. De woorden doen en verbergen het voor je.

Een ochtend. Vroeg de fiets op om een pakje te gaan halen, ginder in de verte. Je fietst met een glimlach. Veel verhalen in je hoofd.

Die dag heb je zin om onnozel te doen, een beetje toch. Iets als die muzikanten, iets van liefde in de wereld verspreiden. Je ziet de stad, uit je raam. Die stad kan wel wat liefde gebruiken.

Thuis. Nog snel soep maken. Nog voor de vergadering. Je hoopt dat die snel voorbij zal zijn.

Daarna. Iets met verlegen. Je handen zijn koud. Even toch. Stamelen voor gevorderden. En ook niet. Ergens tussen waar de woorden zijn en waar je hand begint te trillen. Proberen te kijken. Het lukt niet altijd.

Traag de afwas doen. Terwijl de blues overgaat in gospel, bij dat laatste nummer van de plaat.

Weer te vroeg wakker die ochtend. Lichte onrust. Ergens.

Later, op het werk, tijdens het telefoongesprek. Je doet je best om je stem trager te bewegen. Ze raakt iets.

Op de trein terug naar huis probeer je te lezen. Maar je denkt aan tango. Je ziet verhalen, ergens in je hoofd. Ze raken iets. Iets van twijfel en iets van verlangen. Je hand zou kunnen trillen.

Net voor je thuis aankomt, spreek je jezelf toe. Daar bijna aan het water.

Je was gewend aan het ritme. Niet voorbereid op een wissel, het besef dat die andere ritmes ook in je vingers zouden kunnen zitten. En hoe onnozel dat is. En ook verwarrend.

Het zal de maan zijn.

Bij het koken is het alsof je handen iets trager werken.

22 november 2015

Victoria belt

Ze belde me nog eens van de week, Victoria.

‘Ik had in een van je stukjes een tijdje terug nog gelezen dat je je afvroeg hoe het met me ging. Dat deed wel deugd. En van de week las ik dat stukje over dat iets. Even leek het alsof dat een soort uitnodiging was. Ik wilde je graag meteen bellen, maar ik durfde niet. Stom toch… Maar nu dus wel.’

Ik was blij haar te horen. Het viel me wel op, meer dan de vorige keer, dat haar stem vermoeid klonk. Ouder ook. Terwijl ze best nog wel een stuk jonger is dan ik.

We hadden het even over de aanslagen in Parijs, de finale van K3 zoekt K3, dat boek van die Nederlandse filosofe over het monogame drama, de geweldige box met opnames uit 1965-1966 van Bob Dylan, de vraag wanneer je je bloembollen in de grond moet steken en dromen over chocolade.

‘Toen ik je wilde bellen van de week, na het lezen van dat stukje, dacht ik dat je eenzaam was. Een klein beetje toch. Ik was het eigenlijk ook die avond. Het is waarschijnlijk een cliché voor mensen in mijn beroep, maar die dag waren al mijn klanten eigenlijk vreselijk. Ik weet niet wat dat was met die mannen. Misschien is dat ook het gevolg van de angstpsychose of zo, maar die mannen wilden alleen maar zo snel mogelijk hun kwakje kwijt. Ik wou soms nog roepen van: hela hola, ik ben er ook nog! Maar dat zouden ze niet hebben begrepen, denk ik. Weet je, ik doe dit nu al wel een tijdje, maar op sommige dagen is het alsof ik er echt niet aan kan wennen. Niemand zei iets liefs. Zelfs geen kleine streling kon ervan af. Geen dankjewel. Ik voelde me alsof ik niet meer dan een reservoir was. Sorry voor die woorden. Maar toen ik op weg was naar huis, in de trein, dacht ik: kwam ik Jan nu maar tegen, hij zou me wel begrijpen.’

Ik vroeg me af wat ik haar zou gezegd hebben, in de trein. Haar verdriet begrijpen zou niet moeilijk geweest zijn, maar wat kun je dan zeggen? Alleszins niet: ‘think of England’. Misschien zou ik haar toewensen dat ze het hele weekend onder een dekentje zou kunnen luisteren naar de Klara Top 100, en dat ik dan af en toe een sms’je zou sturen bij mooie stukken van Bach. Misschien zou ik haar voorgesteld hebben om iets warms te gaan drinken, iets met ook chocolade, om dan de hele tijd zwijgend naast elkaar te zitten, kijkend naar de mensen. Misschien zou ik haar heel even hebben willen aanraken, maar ik weet nooit goed of dat wel mag. Soms is het net goed, en soms is het alsof je daardoor openscheurt. (Soms schrik ik als iemand me aanraakt, en soms is dat omdat het zo juist is, zo klopt, of zoiets.)

‘Het is wel goed hoor. Je hoeft niets te zeggen, gewoon laten voelen dat je het begrijpt is genoeg. Soms denk ik dat het toch tijd is dat ik een ander vak ga zoeken. Iets dat breekbaarder is, of iets waar de breekbaarheid zichtbaar mag worden. Misschien zou het me kunnen troosten.’

Er is iets met dat woord, troost. Ik vertelde haar over een droom die ik had, over troost. Misschien was het zelfs geen droom, ik wist het eigenlijk niet meer.

‘Wat ik wel goed vind, is dat het nu buiten kouder begint te worden. Ik heb het ook wel koud, soms, vanbinnen, maar het klopte niet, die temperaturen. Het is goed, het lijkt een beetje op een soort reiniging. Alsof de tijd in zijn juiste vakje schuift. Je ziet de dingen helderder. Heb je nog verhalen? Het is eender wat.’

Ik vertelde haar over een gesprek met een dierbare, over roken. Dat ik het niet aankan, mensen die ik graag zie die roken. Dat het te veel pijn doet. En dat ik niet weet wat ik hun moet zeggen, of niet zeggen. Soms verontschuldig ik me voor mijn waarschijnlijk hevige emotionele reactie, ingegeven door liefde. Ik vertelde haar over hoe verwarrend het soms is als ik niet meteen van al mijn vrienden of vriendinnen weet hoe hun kinderen heten en hoe oud ze zijn. Dat ik me dan schuldig voel. En verdrietig. En ik vertelde haar ook over die vergadering waar ik was geweest.

‘Ik hoor aan je dat het moeilijk was, dat het je pijn deed. Het ontroert me.’

Ik vroeg haar nog welke boeken ze de voorbije tijd had gelezen. Dat is een van de mooiste dingen van boeken lezen, dat je aan anderen kunt vragen wat zij nog hebben gelezen onlangs en of ze het goed vonden. Ze vertelde over een boek dat ik al aan enkele mensen cadeau heb gedaan, maar zelf nog niet las. En over een boek dat ik al een paar keer in mijn handen had in de winkel. Ik moet altijd kunnen voelen aan een boek. (Een boek durf je wel aanraken, zou iemand kunnen zeggen.) En dan kan ik voelen of het iets voor mij zal zijn of niet.

‘Weet je wat je zou moeten doen? Dansen. Misschien moet je wel tango leren dansen. Ik kan het aanbevelen. Ooit wil ik dat wel eens met je doen.’

Denken aan tango bracht me ook een beetje in de war, om allerlei redenen. Sommige van die redenen begrijp ik zelf niet. Andere zijn gewoon een vorm van angst. Ooit, zei ik, ooit. Ik wenste haar nog een mooie avond, en mooie dromen.

‘Dat was een mooi gesprek. Misschien is dat wel het antwoord. Een mooi gesprek. Met of zonder woorden.’

18 november 2015

Iets

‘Ik dacht: nu moet ik even bellen.’
‘Ja? Hoe wist je dat?’
‘Ik weet het niet. Het hing ergens in de lucht of zo. En ik pikte het op.’
‘Eigenlijk was het wel zo. Ik liep naar huis vanmiddag, en ik dacht: iets.’
‘Hoezo, iets?’
‘Heb jij dat nooit? Dat je zo denk: nu zou iemand iets mogen laten weten.’
‘Wat dan?’
‘Iets als: ik denk aan je. Of: ik zou het wel fijn vinden om nu bij je te zijn.’
‘Of: als ik nu bij je was, zou ik je vragen om iets te vertellen, eender wat, als het maar lang duurt.’
‘Ja, dat zou ook mooi zijn.’
‘Is natuurlijk nog wel een heel ander niveau dan: mag ik nu even tegen je aan komen liggen, nu?’
‘Dat is level twee waarschijnlijk.’
‘Of het zou ook kunnen dat het eerste level gewoon doorloopt in het tweede, dat er eigenlijk geen levels zijn.’
‘Stel je voor.’
‘Was er dan een aanleiding of zo?’
‘Ik weet het niet goed. Misschien hebben veel mensen dat wel, ergens een latent verdriet of zo. En soms komt dat een klein beetje boven water. Misschien lag het gewoon aan dat interview dat ik in de trein aan het lezen was. De woorden gingen nog door mijn hoofd.’
‘Bij mij was het gisteren. In de namiddag zat ik op mijn werk, naar buiten te kijken. Ik zat daar alleen, even toch. En toen kwam het over me heen. Ik was een beetje verloren. Of achtergelaten of zo, terwijl alle anderen ergens naartoe waren.’
‘Dus eigenlijk had ik je gisteren een berichtje moeten sturen?’
‘Wie weet hoopte ik er wel een beetje op.’
‘Het is eigenlijk zo dat ik het bijna gedaan had.’
‘Ja?’
‘Ja.’
‘Dat is wel een mooie gedachte.’
‘Misschien moeten we dat wel afspreken, dat we het vanaf nu gaan doen. Niet aarzelen, op zo’n moment.’
‘Zouden we dat durven?’
‘Waarom niet?’
‘Als ik nu bij je was, zou je dan een lang verhaal vertellen?’
‘Je bedoelt: in het echt, niet via de telefoon?’
‘Ja, in het echt. Binnen aanraakafstand.’
‘Dat denk ik wel. Als je dat zou vragen, dan zou ik dat wel doen.’
‘Wat zou je dan vertellen?’
‘Alles wat ik je nu niet verteld heb. Alles van dat iets. Alles wat ik toen dacht. Het was een donker stuk van de weg, en ik liep daar alleen, het was stil. En ik dacht: niemand kan mijn gedachten nu zien, ze blijven aan deze kant van de woorden, hier in het duister. En misschien willen ze aan de andere kant zijn, maar niemand zal het ooit weten.’
‘En dat zou je dan vertellen?’
‘Ja.’
‘Misschien zou ik dan nu wel graag bij je zijn.’
‘Het is lekker warm hier. Het is raar, een keer of twee per jaar slaat de verwarming niet aan. En dan moet ik gewoon die knop weer aanzetten. Het was alsof het iets betekende. Maar nu is het wel weer lekker warm hier.’
‘Ik zal dan doen alsof ik daar ben.’
‘En ik zal doen alsof ik alles vertel, alles wat er te vertellen is.’
‘En zou je dat dan een andere keer nog eens in het echt kunnen doen, als ik er wel bij kan zijn?’
‘Misschien.’
‘Waar hangt dat van af?’
‘Dat weet ik niet, nog niet.’
‘O, op die manier.’
‘Maar het was zo goed je te horen, je zou eens moeten weten.’
‘Ik zal doen alsof ik het niet weet.’
‘Dat is goed.’

15 november 2015

De stilte van woorden

Zoals andere keren, jammer genoeg zoals andere keren, een beetje overweldigd en in de war. Nog steeds verbijsterd en geschokt door vreselijke gebeurtenissen in de stad van het licht. Beelden en ideeën en twijfels en woorden en veel lege plekken lopen door elkaar in je hoofd. Ze botsen, ze wringen, ze schuren, ze blijven roerloos, ze blokkeren elkaar.

Het lijkt zo onbeleefd, zo onheus, bijna obsceen om te snel te praten. Dat denk je soms. En je kent alle verklaringen die steeds worden gegeven. Het is normaal dat mensen hun verontwaardiging willen uitspreken. Het is normaal dat mensen niet willen dat er een indruk ontstaat van zwijgen tegenover zoveel zinloosheid en haat. Het is belangrijk dat er mensen zijn die duiding geven, die dingen in een context plaatsen. Het is belangrijk dat er leiders zijn die richting en houvast geven. Het is normaal en goed dat mensen willen discussiëren en praten. Hoe verwarrend ook, tussen al die meningen en uitspraken zitten dingen die echt interessant zijn. Hoe chaotisch en luidruchtig ook, dat geheel is een gesprek. En al die dingen zijn waarschijnlijk waar, ongetwijfeld. En je wilt absoluut geen enkel oordeel uitspreken of wie dan ook. Al wat je voelt, zijn vragen, meer niet.

En wat doe je met die vragen. Zodra je ze neerschrijft, zijn het ook woorden die worden toegevoegd. Het is onoplosbaar. Misschien is het mogelijk ze heel voorzichtig aan te raken, zoals je traag de aarde betast, zoals je een geliefde zou willen aanraken.

Wat je ook probeert te denken, om de valstrik van je eigen zoeken te vermijden, het lukt niet.

En dus toch. Denk je. Zonder woorden. Zouden we soms niet kunnen zwijgen? Niet uit enige vorm van lafheid of zich neerleggen bij. Integendeel. Alleen maar uit respect. Even, al is het maar voor uren, voor een dag. Om de immense leegte die zoveel dood ineens brengt ook ten volle te laten doordringen. Om het hoofd te buigen voor zoveel mensen die er niet meer zijn. Eerst zwijgen, en daarna dan kleine en voorzichtige woorden. Maar toch gewoon de tijd laten aan de dood, en pas daarna beginnen roepen. Of iets in die aard. Je weet het niet.

En wat voor soort woorden dan wel? Zoekende woorden. Woorden van verdriet en vertwijfeling. Breekbare woorden, deemoedig uitgesproken. Woorden waar de twijfel een plaats in krijgt. Geen woorden die deze gruwel gebruiken om iets te zeggen wat vooral de waarheid van de spreker moet herbevestigen.

Als je eerlijk bent, ben je met verstomming geslagen. Het gemak waarmee sommigen meningen verkondigen, met grote stelligheid en grote en harde woorden. Vergelijkingen die zogenaamd getrokken worden met andere situaties of landen, maar op zo’n manier dat de recente gruwel uiteindelijk nog maar een soort aanleiding lijkt voor het nogmaals poneren van het eigen grote gelijk. Mensen die het altijd al geweten hebben, altijd al gezegd hebben, zichzelf geweldig deskundig vinden. Mensen die meteen anderen veroordelen die op een eenvoudige stille wijze hun menselijke verbondenheid willen uitdrukken en hun erop wijzen dat ze het niet hebben over de structurele dit en dat ze daardoor zo ongeveer medeplichtig zijn aan dit of dat. Het is zo vermoeiend.

Je kunt het niet goed uitleggen, en misschien slaat het wel nergens op. Maar je denkt dat het goed zou zijn om te wachten, een beetje toch. Maar misschien ben je gewoon oud aan het worden. Je denkt iets als: kunnen we eerst onze doden begraven, en daarna heel voorzichtig beginnen met de analyses.

Het is zo raar, mensen die kwaad zijn op mensen die vanuit een geloof in een onwankelbare waarheid die geen enkele tegenspraak duldt en die met geweld mag opgelegd worden, en zelf zo snel reageren met grote waarheden. Op een of andere manier klopt het niet, denk je. Maar misschien vergis je je.

Zou het mogelijk zijn, met zoekende woorden iets aan te raken van de stilte waar je naar verlangt? Misschien is die stilte iets als een voorzichtigheid, een kwetsbaarheid, een aarzeling of gestotter. Iets met het hoofd buigen. Er lijkt zo’n onevenwicht tussen de brute werkelijkheid van zoveel mensen die dood zijn, en dat in amper enkele uren, en het ondertussen al oneindig grote web aan betekenissen die eindeloos naar elkaar verwijzen. Misschien zijn we allemaal bang van het niet weten wat te zeggen in het oog van zoveel dood, maar misschien is het ook wel goed die onwennigheid even toe te laten, en niet meteen te gaan overschreeuwen. Anders lijkt het een beetje alsof we de doden op een of andere manier gebruiken. Je kunt het niet uitleggen, denk je.

Hoe meer je erover nadenkt, hoe meer je verstrikt raakt in je eigen kronkelende vragen. Misschien is dat wel goed. Voorzichtige inzichten zullen misschien volgen, in de loop van de tijd. Zoekende meningen van anderen, voldoende breekbaar uitgesproken, zullen je misschien helpen, je hoopt het.

12 november 2015

Do you have a knife

Het verwarrende gevoel dat je als kind ook had in de overgangsseizoenen, toen met school: moet ik nu wel of niet een jas aandoen om te gaan werken?

De Afrikaanse mevrouw tijdens de conferentie, vooraan aan de microfoon. Mooie felgekleurde kleding. (Maakt je altijd een beetje jaloers, of zoiets.) Gedreven. Maar misschien is het wel niet helemaal nodig dat ze zo hard roept de hele tijd. (Die mensen die dachten even weg te doezelen zijn eraan voor de moeite.)

’s Avonds tijdens het debat. Je zit ergens behoorlijk hoog in de aula. Ooit had je nog les hier. (Was er toen ook al zo weinig ruimte voor je benen?) De mevrouw vooraan achter de tafel. Ze is precies toch wel erg mager geworden? De andere mevrouw, zo jong nog, ze vliegt erin met een passie die je doet glimlachen (sommige dingen komen nog wel goed).

Al enkele nachten heftige dromen. Allerlei gebeurtenissen met kolkend water. En een heel uitgebreid verhaal, lijkt wel een romantische film op Vijf, inclusief de actrice. Het verhaal brengt op didactische wijze jouw algehele falen in beeld. (In die droom dus.) Je klampt je vast aan je deken, of zoiets.

Treinen verlaat, of afgeschaft. Je neemt een L-trein, om toch nog op tijd te zijn voor de vergadering die je moet voorzitten. Pas bij aankomst zie je een bekende die er dus de hele tijd ook al was. Maakt je altijd een beetje verlegen, zo’n situatie.

Een banaan in de namiddag. Belangwekkend moment van zelfreflectie.

Als je na de avondvergadering thuiskomt, ben je blij dat er nog een restje ijs met chocolade is. Al blijft de nacht nog een beetje onrustig.

Verjaardagsbezoekje. De meisjes storten zich in een ‘vraag na elk antwoord meteen een nieuwe vraag, tot in het absurde’-spel. Alle vragen worden vakkundig beantwoord door een professionele moeder. Jij kunt rustig verder soep eten. Tot de vraag komt: wat is een Jan? Iets met existentiële mist komt voor je ogen.

Het kleine meisje verslindt met gretige blik de woorden. (Dingen die je gelukkig kunnen maken.)

Thuiskomen, en denken: ik moet nu een stukje chocolade hebben, of de wereld stort in. Minstens.

In het concert. Wat een wonderlijke muziek, steeds weer. Het is aangewezen tijdens een concert je aandacht enkel te richten op de muziek zelf. En toch denk je: misschien moet hij iets aan zijn kapsel doen, er zijn grenzen qua vintage.

Bach zorgt blijkbaar voor zachtere dromen.

Op weg van de ene naar de andere vergadering, door de stad. Voor een ambassade staan soldaten, in vol ornaat. Je zou het ooit eens willen doen, aan een van die mannen vragen of dat niet geweldig zwaar is, al die spullen die ze bij zich dragen. Wat er in al die zakjes zit overal verspreid, dat zou je ook wel willen weten. Maar dat zal wel niet mogen, denk je. Misschien denken ze dan wel dat je een terrorist bent of zo.

Bij het binnenkomen van het gebouw waar de conferentie is, moet je eerst door de veiligheid. Je doet allerlei dingen uit, zoals diverse fietssleuteltjes. De meneer vindt toch nog ergens iets dat rinkelt, is je riem. De mevrouw staat aan het apparaat waar al die dingen doorheen schuiven. Ze heeft iets gezien blijkbaar. (Ze is niet heel erg goed in Engels, zo zal blijken. Dat je de ‘kn’, zoals in ‘knight’ niet als ‘kn’ maar als ‘n’ moet uitspreken, weet ze niet echt.) Ze vraagt: “Do you have a knife in your bag?” (En knife dus als knaaif uitgesproken.) Bijna had je gezegd: “No, only a bazooka.” Maar je doet het maar niet. Ze lacht vriendelijk en je mag binnen. Tijdens de middagpauze ga je naar buiten. Als je later weer binnenkomt, en je al begint met allerlei dingen uit te doen, doet ze teken dat je zo binnen mag. Vaststelling A: ze herkent je nog. Vaststelling B: je bent geen terrorist. Vaststelling 3: ze glimlacht een beetje schaapachtig naar je.

Jui. Je mag weer een cadeautje zoeken voor een volgend babybezoek.

Jui. De nieuwe box met onuitgebrachte opnames van de grote bard ligt nu in je handen. De grote bard is in het echt eigenlijk wel heel klein. Maar de box is wel behoorlijk groot.

Er moeten manieren zijn om ‘snel even naar Gasthuisberg fietsen’ op zo’n manier uit te voeren dat je niet helemaal bezweet aankomt. De mevrouw aan het onthaal kijk je heel diep in de ogen. De vriendin die je gaat bezoeken is nog niet zo lang terug op de kamer. Al na enkele minuten zitten jullie te gieren van het lachen. Ze is vanaf nu officieel een sterrenmeisje geworden, zo verneem je.

Welke droom zou het de volgende nacht worden?

08 november 2015

Oefenen

Een interview in het magazine van een weekendkrant. De acteur met die heel erg mooie stem, en die ongelooflijke kop, waar de rimpels in geploegd lijken. Spelen op het toneel, zegt hij, is een vorm van de dood bezweren. Spelen is het ultieme leven in het moment. Van schrijvers blijft iets over, van acteurs niets. Hij legt uit dat die vluchtigheid de kern is van het beroep, en dat je daarom een voorstelling niet mag registreren. Als het doek valt, zegt hij dat er weer een voorstellingetje dood is. “Want dat is toneel: het repeteren van de dood.”

Wat een mooie zin.

Het is misschien een beetje vergelijkbaar met een concert. De aanwezigheid kan er maar zijn in het verdwijnen. De opvoering van een theaterstuk,  de uitvoering van een cantate, het dansstuk dat je voor je ogen ziet, ze kunnen er alleen zijn in het verglijden van de tijd. En in die noodzakelijke vergankelijkheid raken ze met hun vingertoppen iets aan dat de tijd ontstijgt, iets van een ultieme schoonheid.

Dat kleine sterven op het toneel laat je iets zien dat groter is dan je eigen sterven.

(Misschien verklaart dat ook wel mee waarom veel kunstenaars tot hun laatste adem willen werken, om te sterven in het harnas.)

Je kunt het langs twee kanten bekijken. Bewust in die vluchtigheid gaan staan, elke keer opnieuw. Als een oefening in zen. Alsof je leert jezelf beetje bij beetje uit te gommen. Maar dat uitgommen gaat tegelijk misschien alleen maar omdat je, in die volle leegte, de drager bent van een schoonheid die groter is dan jezelf.

De dood repeteren als een vorm van ultieme nederigheid. Het is wel een mooie gedachte. Dat je zelf in een nulpunt zou kunnen verdwijnen, en dat er op dat moment alleen een soort ultieme schoonheid zichtbaar wordt die er enkel voor zichzelf is.

Hoe is het vanuit de zaal gezien? Vanuit het leven?

Misschien is het draaglijk, het ouder worden, voelen hoe je lichaam begint te haperen, voelen hoe je naar een andere plek beweegt, als je weet dat je af en toe naar Bach kunt luisteren. Misschien is het een troost om op het toneel een ouder wordende acteur te zien, vechtend met zijn eigen groeiende kwetsbaarheid, die woorden uitspreekt die misschien eeuwen geleden geschreven zijn en in dat ene moment iets laten zien dat er daarvoor nog niet was. Iets dat groter is (en er alleen kan zijn in een aardse vorm).

(Er is dus misschien een dimensie aan die je op een of andere manier als ‘religieus’ zou kunnen beschouwen, maar dan wel zonder een god.)

Soms vraag je je af hoe het juist zit met dat woord troost. Soms, als je eerlijk bent, kun je er zo naar verlangen. (Het zal misschien voor iedereen wel zo zijn.) Alleen al het uitspreken van het woord kan iets in je huid  in beweging zetten. Misschien groei je in je eenzaamheid, is dat ook een vorm van de dood repeteren. Misschien is samenzijn vanuit dat besef ook een vorm van oefenen. En misschien zie je zo soms wel de grote troost in kleine breekbare gebaren van handen met rimpels en stotterende woorden.

Misschien leer je het, een klein beetje, als de dood je al eens aanraakte. Hoe elk woord het laatste kan zijn. Niet als zwaarte, maar wel als bewust beleefde vluchtigheid, zoals de acteur. De kans die je elke keer weer krijgt, en kunt laten liggen, om te zeggen wat je zou kunnen zeggen. Je zou het kunnen zeggen: je bent mooi vandaag. Zonder dat het iets meer betekent dan dat. Alleen maar vanuit het besef dat het niet gezegd zou kunnen worden, dat je adem zou kunnen verdwijnen voor het gezegd is.

Het woord repeteren zou voor sommigen kunnen doen vermoeden dat je ‘het’ kunt leren, dat je ‘er’ kunt komen. Je zou er echter ook een vorm van troost in kunnen horen, het idee dat je eeuwig kunt oefenen. En of die eeuwigheid heel kort is, of heel lang, misschien wel eeuwig, het zou geen verschil maken. De essentie zit in de intentie. (In dat ene omslagmoment zouden worden en zijn elkaar opheffen, als het ware.)

Eigenlijk weet je het niet.

Gelukkig kun je ondertussen gaan kijken naar acteurs, naar muzikanten, naar mensen die oefenen.

07 november 2015

De Jonge Bruid

Een sensuele acrobatie. Meisje wordt vrouw. En zet tegelijk een sprookje naar haar hand. De Jonge Bruid, van de Italiaanse schrijver Alessandro Barricco, neemt je als lezer mee in kronkelende bewegingen tussen vertelperspectieven. Tussen vederlicht en noodlottig, tussen verstild en modern. Personages en vertellers wisselen voortdurend van plaats, omringd door zuiderse geuren, zwoele temperaturen en tragische verhalen. In een toon die schuift tussen licht absurd, archaïsch, eigentijds, ironisch, transparant en duister.

Begin vorige eeuw. De Familie. (Namen worden niet of nauwelijks genoemd.) Er is de Vader, een tere man die op zijn manier het universum probeert te ordenen. Er is de Moeder, statig, en van een schoonheid die voor ongelukken zorgde. Er is de Dochter, verlangend naar het leven, met een gekwetst lichaam. Er is de Oom, de hele dag slapend, en toch in staat tot flitsen van wijsheid. Ze wonen in een groot huis op het platteland. Er is een oude man, die al negenenvijftig jaar als dienstbode werkt in het huis. Elke ochtend opent hij alle luiken van de ramen, laat het licht binnen, en roept om dat de dag kan beginnen. Men heeft weer een nacht overleefd. Dan begint een overvloedig ontbijt dat tot ver na de middag kan duren, elke dag opnieuw. Elk ontbijt is als een ritueel feest. Het verhaal gaat dat alle mensen die aan dat huis verbonden waren stierven tijdens de nacht, nooit overdag. De ochtend halen is telkens weer een feest. Allerlei gasten schuiven mee aan, en alles verloopt volgens vaste codes.

Tot een jong meisje, de Jonge Bruid, ineens voor de deur staat. Er is immers ook de Zoon, maar die verkeert al een tijd in het buitenland. Het meisje en de Zoon leerden elkaar enkele jaren geleden kennen, en spraken af dat ze zouden trouwen zodra zij achttien zou zijn. Ze komt nu voor hem, maar hij is er dus niet. De Jonge Bruid trekt in bij de Familie, leert hun rituelen en gewoontes kennen, en wacht samen met hen op de terugkeer van de Zoon. En het wachten duurt lang.

De Jonge Bruid daalt langzaam maar zeker af in de verhalen van het huis. Het huis van de Familie is een huis van verhalen. De familieleden lijken uiterlijk allemaal hun rol te spelen, maar dragen hun geheimen mee. Ook de bij het begin nog onschuldig en bijna kinderlijk lijkende Bruid heeft haar geschiedenis. Ronddolen door de verhalen wordt voor de Bruid een inwijding, niet alleen in de verhalen van de Familie, maar ook in haar eigen vrouwelijkheid.

Langzaamaan blijkt dat de verschillende personages op hun manier een duister gewicht torsen. Ze houden zich overeind in hun rituelen. Maar het is alsof de Jonge Bruid hen kan verlossen van wat de tijd heeft aangericht. Op haar manier verandert ze de evenwichten. Ze blijft wachten, maar zal ook zij dicht bij het wankelen komen? Zal de Zoon uiteindelijk terugkeren, of is hij verdwenen in de plooien van de tijd?

Het wonderlijke aan het boek is hoe het beweegt. Soms denk je te weten welk personage aan het vertellen is, tot een volgende zin je ineens in de war brengt. Soms gaat het van ik- naar de zij-vorm, alsof het niets is. Soms is de verteller ook de schrijver van ‘het boek’, die alwetend vanuit een nu commentaar geeft op het verhaal en op het schrijven ervan. Soms vraag je je af wie nu eigenlijk een boek aan het schrijven is. Soms zit je ineens in een nu, daarna weer in een toen. Het is soepel en onvoorspelbaar. Maar het werkt wel. Je moet je als lezer uit handen geven.

De toon van het boek is even beweeglijk. Soms denk je dat je in een klassieke roman of film bent aanbeland, met mooie kostuums en decors, tot ineens iets dat veronderstelde evenwicht doorbreekt. Soms lijkt het ernstig, terwijl het even later absurd zou kunnen zijn. Heel subtiel allemaal. In het universum van de leden van de Familie klopt het wel. De verhalen die ze met zich meedragen zijn telkens poorten naar andere werelden, naar littekens en niet vervulde verlangens.

Tussen dat alles is er een soms zinderende sensualiteit. Het meisje dat de Jonge Bruid was ontdekt de vrouw in zichzelf en leert hoe ze de ruimte in moet nemen, als een vrouw. En wat er komt bij het einde van het wachten, daarvan zal zij de regels bepalen.

Terwijl je leest, zie je soms in je hoofd de film die van dit boek zou kunnen gemaakt worden. Terwijl je die film zoekt in je hoofd, vraag je je tegelijk af hoe een regisseur dat zou doen. Je kunt de personages zien, en het huis. Maar daarmee zou het verhaal op één niveau blijven. Misschien zou het kleurenpalet kunnen veranderen, telkens opnieuw. Misschien zouden stemmen commentaar kunnen geven, met perspectiefwissels. Maar de beweeglijkheid die net de kracht van het boek uitmaakt, die zal waarschijnlijk niet te vatten zijn in een film.

Het is een van de vele mooie beelden in het boek, hoe het oude huis elk jaar moet ‘rusten’. Als de Familie, volgens een vast patroon, met vakantie gaat, moet het huis leeg blijven, aan zichzelf overgelaten. Het huis draagt de melancholie, geduldig en betrouwbaar, tot elke ochtend het licht weer binnenvalt. De Jonge Bruid, en het boek De Jonge Bruid, zij dragen de schoonheid.

05 november 2015

Iets met een eiland

De oude man staat op het podium. Door de jaren is het bijna vertrouwd geworden om hem te zien. Die rare bewegingen. Zo veel jaren in die stem, en toch. Hij ontroert je, heel erg. Hij kan tegelijk dichtbij komen en afstand houden. De muzikanten rondom hem hebben iets van een ingehouden zwierigheid. Ze ademen met hem mee, zo lijkt het wel. Je zag het al de vorige keer, en ook al een beetje de keer daarvoor. Het is alsof hij een ander ritme heeft gevonden. De reis is de bestemming, dat verandert niet. Maar soms lijkt het of hij minder rusteloos is geworden, of zoiets. Niet dat de eenzaamheid die rond hem hangt verdwenen is. Je kunt het niet uitleggen, eigenlijk. En het is goed zo.

En iets van dat alles zal over je heen blijven hangen, de rest van de week.

Je zoekt een trager ritme, de dag nadien. Het is alsof je op alles wat op je weg zou komen ja zou willen zeggen.

Je fietst door de stad. En je komt bekenden tegen. En het doet goed. Tussen dat alles door krijg je ook ineens een camera op je gericht. Of je een mening zou kunnen geven. Eigenlijk wil je niet, maar je doet het maar.

Ben je een beetje zenuwachtig voor die avond? Misschien wel, of misschien niet, je weet het eigenlijk niet.

Het wordt een mooie avond. Het gesprek vindt zichzelf. Je schrikt een beetje van de plek in je hoofd waar je ineens blijkt te zijn. De tijd vliegt voorbij. Je zou nog trager willen praten, en je zou nog veel willen vragen. Misschien durf je niet. Je hoort dingen zeggen waarvan je denkt dat ze wel eens waar zouden kunnen zijn. Er is nog veel gesprek over.

Eigenlijk ben je een beetje verlegen bij het afscheid, maar je laat het niet merken.

Traag geef je je uit handen aan de nacht. Met een glimlach die blijft.

Je staat les te geven voor een groepje nieuwe collega’s. Soms denk je even: misschien kan ik dit wel. En soms denk je: wat zijn ze jong, jij bent definitief van een andere tijd.

Je hebt een indrukwekkend lijstje klussen te doen. Bijna al je collega’s zijn in vakantie. Ze lieten je een lang lijstje na. Het doet ook wel goed, om het een na het ander af te kunnen werken. Al zou je ook wel een vakantie gewild hebben.

De dokter die je je griepspuit geeft is heel hoffelijk. Hij doet goed zijn best om Nederlands te spreken. Even ben je in de war als hij je vraagt of je geen korst hebt. Korst? Hij bedoelt koorts, zo blijkt. Nee, geen koorts. Een korst daarentegen? Iemand zou ze van je af kunnen pellen, misschien wel.

Tegen de avond wil je geen woorden meer maken, misschien nog wel lezen. Nog beter: een telefoon van een dierbare vriendin. Ze had je eerder al proberen te bereiken, en toen was het pauze, tijdens het concert van de oude man. Het doet goed een tijd bij haar te kunnen zijn, en alleen maar te praten.
Later denk je nog aan andere mensen die je al een tijd niet meer hoorde. Je neemt je voor iets van je te laten horen de volgende dagen. Met trage woorden.

Je gaat even op bezoek bij de baby, een nieuwe mens op de wereld. Het maakt je week, zoals altijd. Even is het alsof je de foto ziet van hoe je zelf was, toen je zo klein was. Een mooi gesprek. Zoveel leven wacht hem nog.

Onderweg naar huis zie je een vriendin. Even ga je mee met haar, terwijl ze kleren gaat passen. Het voelt als een voorrecht. Het heeft ook iets met trage bewegingen te maken.

Je maakt het huis klaar voor het bezoek. De spullen zijn gehaald. Doosje ijs, met stukjes chocolade. Ze rekenen erop, zo zal later blijken. En weer valt het je op. De kleine meisjes aan je tafel zijn weer groter geworden. De jongste van de twee vraagt wanneer je het cadeau zult geven voor de verjaardag van het andere meisje, overigens pas binnen enkele dagen. Waarop de andere zegt dat het zeker wel weer een boek zal zijn. Inderdaad. De bijna-jarige vertelt over een kruising tussen een walvis en een eiland. Dat moet wel de mooiste zin van de dag zijn.

Je loopt nog even mee met hen naar de bus. Iets ontroert je meer dan je kunt zeggen.

En terug op weg naar huis denk je ook aan woorden die je eerder die week hoorde.

Je zou je lichaam traag uit elkaar moeten kunnen leggen, denk je. Wat die zin betekent, weet je eigenlijk niet, maar zo voelt het.

01 november 2015

Even met Bob bellen

Ik dacht: laat ik eens even met Bob bellen.

Het zit zo. Deze avond ga ik naar Bob Dylan. Ik zou niet weten de hoeveelste keer dat is. De tiende of zoiets, het maakt niet zo uit, eerlijk gezegd. Het is geen wedstrijd. Meer iets als een steeds weerkerende afspraak die me altijd een beetje zenuwachtig maakt, hoewel elke keer weer een beetje minder. Vroeger had ik een leraar Nederlands op de middelbare school die ook een grote fan van Dylan was. Hij durfde echter niet naar een optreden te gaan. Uit angst om iets te verliezen of zo. Raar eigenlijk. Ik vind het net goed om verschillende keren te gaan kijken naar Dylan, telkens opnieuw. Omdat je zo, denk ik toch, iets ziet van wie hij is of zou willen zijn. Ik denk dat die leraar naar een mythe zou gaan kijken, terwijl hij in wezen gewoon een (zij het heel bijzondere) muzikant is. En door hem telkens opnieuw te zien, zie je dat ook. Het moet niet eenvoudig zijn, denk ik wel eens, om zowat je hele leven geconfronteerd te worden met grote horden mensen die denken te weten wie je zou moeten zijn en die je daarop dan ook nog eens beoordelen, of die alleen maar willen zien of de echte mens op dat podium beantwoordt aan een of ander beeld in hun hoofd. Doe maar gewoon waar je zin in hebt, en zoek maar verder op die weg zonder ooit je bestemming te bereiken, denk ik dan stiekem.

Maar goed, ik dacht dus: laat ik eens even bellen met Bob. En dat zit zo. Deze ochtend was ik begonnen met het poetsen van mijn huis. Ik moet bekennen dat het hoog tijd was, en ik keek er al enkele dagen naar uit. Ik begon gezwind aan het werk, en, zoals altijd, na een tijd zei mijn rug me dat het niet meer te lang moest duren. Ik was nog niet klaar. (Zo moet de douche nog gebeuren, ook dringend trouwens.) Ik ging even zitten, en zocht naar een goed excuus (buiten die rug dan) om het poetsen te kunnen onderbreken. Het diende zich spontaan aan: even bellen met Bob.

Diverse existentiële twijfels (the story of my life…) speelden meteen op. Een kleine selectie wordt hier vermeld. Waarom in godsnaam zou Bob geïnteresseerd zijn in een telefoontje van jou? Wat voor interessants of nuttigs zou je dan wel te melden hebben? Zou die mens echt niets beters te doen hebben? De twijfels leidden tot iets wat op beleefde wijze als een vorm van immobilisme zou kunnen worden omschreven (en dat is niet hetzelfde als het possibilisme). Samengevat: wat een watje ben jij nu eigenlijk.

Maar in het kader van de goede voornemens die ik vorige nacht bedacht heb, sprak ik mezelf vermanend toe. Dat ik niet te snel moest denken dat ik onbelangrijk ben, of wat dan ook. En dat ik me niet meer zo vaak moet verontschuldigen voor mijn bestaan. En er zijn best wel enkele dingen die ik graag zou willen weten. Zoals welk boek Bob nu zit te lezen onderweg naar Brussel (of misschien al aangekomen in Brussel, wie weet). Of ook wat, na zo’n eindeloos lange reeks van concerten in zijn leven, voor hem nu eigenlijk een goed concert is? Wanneer heeft hij zelf het gevoel: dit was wel ok, een beetje toch? Of hij systemen heeft om te onthouden welke dag het is, of er een soort weekritme blijft? Hoe hij zich voorbereidt op een concert? Wie de grootste grapjas is bij de muzikanten? Wat zijn lievelingsdessert is? En nog veel meer natuurlijk.

Toch een beetje zenuwachtig legde ik de telefoon voor me op tafel. Dat ik geen watje mocht zijn, zei ik tegen mezelf. Bel nu maar gewoon, Jean, doen! Ik nam de telefoon, en belde naar Bob. De beltoon klonk aan de andere kant, maar Bob nam niet op. De telefoon ging over op zijn voice mail. Je hoorde zijn stem, met op de achtergrond een nummer van Frank Sinatra. Ik wist even niets te bedenken qua intelligente boodschap voor de voice mail.  (Zoals zo vaak…)

Ik liep even heen en weer door het huis, begon hier en daar nog wat op te ruimen. En te twijfelen: moet ik dat nieuwe woordenboek van Van Dale al in de werkkamer zetten, of mag het nog even op de tafel in de woonkamer staan? De douche dan maar? Nee, echt niet vandaag, morgen wel.

Ik ging terug aan de tafel zitten, starend naar de telefoon. Niet te snel opgeven, Jean, nog eens bellen. Ik belde dus nog eens. De telefoon werd al snel opgenomen. Mijn adem stokte. Een mooie zachte stem aan de andere kant, van een vrouw. Ze legde me uit dat Bob even naar het toilet was. (Waarmee andermaal bewezen werd dat de heer Dylan in wezen eigenlijk ook gewoon een mens is.) En dat ik later zeker nog wel kon terugbellen.

Hoewel ik mijn best deed om er niet aan te denken, begon ik me af te vragen hoe lang een man van zijn leeftijd op het toilet zou zitten. Misschien moest hij ook nog wel zijn neusharen bijknippen, als voorbereiding voor het concert van deze avond. Een half uurtje wachten leek me wel redelijk. Sneller bellen, of langer wachten, het zou allebei onbeleefd kunnen overkomen.

Ik belde dus een derde keer naar het nummer van Bob. En Bob nam op. “Hi, this is Bob Dylan.” Ergens, net voor de eerste letter van het eerste woord dat ik zou gaan zeggen, blokkeerde er iets in mijn keel. Vroeger kon je nog zeggen: ik legde de hoorn weer op de haak. Nu was het iets als: ik probeerde zo snel mogelijk op het knopje te duwen om in te leggen, en vroeg me in die milliseconde af welk knopje dat nu eigenlijk is.

Ik zat nog steeds aan de tafel, keek een beetje wezenloos voor me uit. Eén ding is zeker: ik ben een watje.

31 oktober 2015

Kruisende tijden

Je wilt op tijd in die andere stad zijn. Je gaat een lezing geven. De vorige nacht was een beetje te kort. Je bent een beetje bang. Zal het wel lukken om drie uur te spreken? Zullen ze wakker blijven? Zul je hen kunnen boeien?

In de trein heb je eigenlijk meer zin in dat boek dan in het nog eens nalezen van je hele presentatie. Licht plichtsbewustzijn. Toch maar eerst alles nog eens snel nalezen, en dan toch naar het boek. Voor je het beseft ben je in de andere stad.

Een merkwaardige vaststelling. Je merkt het bij de middagpauze, die nog bezig is als je aankomt. Een van de aanwezigen is een klasgenoot uit de middelbare school. Hij is helemaal niet veranderd, denk je. (Jij wel, denk je. Iets met kale koppen en rimpelcollecties.)

Op een of andere manier maakt het je een beetje zenuwachtig. Alsof wel iemand van nu, maar ook iets van toen naar je zal zitten kijken. (Eigenlijk komt dat besef pas later.)

Je hebt deze presentatie al een aantal keer gebracht. Elke keer is ze wel weer een beetje anders. En ook hetzelfde.

Vaak vertel je ergens in dat verhaal, of na een vraag, iets over hoe je was, toen je zestien was. Dat je zo kwaad was op de wereld. (Ja, is een beetje pathetisch, maar voor een jongen van zestien mag dat misschien nog wel.) Je voelde je geworpen in een wereld waar je niet voor had gekozen, vol met dingen die je kwaad maakten.

En ineens, in een flits, hopelijk merkte niemand het, kruisen toen en nu elkaar. Daar zit iemand die je zag toen, toen je zestien was. En even is het alsof toen meekijkt. En even zie je jezelf weer, hoe je was toen. En heel even voelt het alsof er een lijn is tussen toen en nu, een continuïteit of zo, tussen wat je toen dacht en deed, en wat je hier nu staat te doen.

Hoewel je er na je verhaal iets van zegt tegen hem, komt dat besef dus pas later, als je al op weg bent naar een volgende afspraak. Even denk je iets als: misschien ben ik nog wel goed terechtgekomen, of zo. Heel even ziet dat jongetje van toen (die wat onhandige slungel die je toen was) de oude man die je ondertussen geworden bent. En er is een kleine glimlach. Alsof zoveel jaren ertussen er niet waren, of op een of andere manier logisch van toen naar nu gingen.

Daarna ga je op weg naar een verjaardagsfeest van een vroegere collega. Hij is ook vijftig geworden. Beelden van vroeger blijven door je hoofd gaan.

Eigenlijk ben je heel moe, maar het is ook wel fijn om enkele mensen weer te zien daar. Je ziet je vroegere overbuurmeisje. De dochter van de kapper aan de overkant.

En ineens rollen de verhalen heen en weer, over hoe het was in het dorp toen. Jullie vertellen beiden aan de anderen wat er gebeurde, en hoe het was. Het dorp van toen begint weer te leven.

(Je dacht het eerder die namiddag al: zouden die mensen in het publiek het nu eigenlijk echt interessant vinden, wat ik hier sta te vertellen? En je denkt het nu ook weer: vinden ze die verhalen over het dorp echt boeiend? Blijkbaar wel, of zo.)

Toen kan dus zo dichtbij zijn. Het kan ineens je pad kruisen.

En je beseft dat er nog zoveel van toen kan zijn. Al die namen die je nog blijkt te kennen. Je ziet weer voor je hoe je als kleine jongen in de lagere school een spreekbeurt gaf, over de geschiedenis van het dorp. En dat je al die verhalen op steekkaarten had geschreven. En dat je veel te veel materiaal had voor de tijd die je kreeg. (Dat lukt ondertussen al beter, denk je, je tijd in het oog houden tijdens een presentatie.) Je ziet nog waar je stond in de klas. Het is waarschijnlijk veertig jaar geleden.

Als je weer op weg bent naar het station is er iets van dankbaarheid. Voor kruisende tijden, zomaar, onverwacht. Je loopt nog een klein stukje om. Zodat je langs het huis komt van een vriendin die je al een tijdje niet meer zag. Heel even blijf je staan daar. Aanbellen kan niet, het is echt tijd om te vertrekken. Anders ben je een wrak tegen de avond.

In de trein blijven de beelden nog bij je.

In het station halverwege vraagt een Amerikaanse jongen of de bank tegenover je nog vrij is.  Het is Halloween blijkbaar. Op zijn keel, dwars over zijn adamsappel, heeft hij een rode streep geschilderd. Alsof hij een mes had genomen. Hij glimlacht, en zit daarna in het raam te kijken of alles wel goed zit. Je kijkt toch nog maar even, voor alle zekerheid, of het toch geen echt bloed is. Niet dus.

Om een of andere reden voel je je jonger als je weer aankomt in het station waar je die ochtend ook vertrok. De vriendin van de man in het publiek had je eerder ook al gezegd dat de stof van het hemd dat je aan hebt ook wordt gebruikt voor kinderkleren. Dat je daardoor heel wat jonger bent, dus. Wat wel een fijne gedachte was. Het zal aan het hemd liggen, dat je je nog steeds zo voelt.

29 oktober 2015

Blijven kijken

De man op het bankje daar. Met zijn accordeon. Hoe hij beweegt. Alsof je de muziek kunt zien.

Kijken door waterige ogen.

De vrouw aan de tafel, terwijl je vertelt. Nooit goed weten hoe lang je mag kijken.

De man met zijn rollator, hij probeert het kruispunt dwars over te steken.

De kleuren van de herfst, in de grote tuin.

De paspoppen die een verwachting uitstralen, in de etalage.

De vrouw in die reeks op de televisie.

De man met de vrachtwagen. Hij komt de folders leveren. Zijn gezicht vertrokken van de pijn in zijn rug. Hoe hij toch probeert te lachen.

De mensen op het andere perron.

De mevrouw in de trein die jou blijft aankijken. Mag je terugkijken?

De man die in de wachtruimte staat te roepen tegen alle gekleurde mensen. Dat ze terug moeten gaan naar waar ze thuishoren, volgens hem dan toch.

De mevrouw in de etalage. Ze probeert haar fluorescerend gele niemendalletje aan te trekken. Dat kopje koffie bij het raam. De werkdag begint.

De mensen in de tuin aan de overkant.

De foto die je gaat opzoeken.

De oude man in de spiegel.

Mensen in je dromen.

Een verhaal van een papa.

De vrouw die staat te vertellen. Vanuit verschillende hoeken.

Kunstwerken aan de muur. Achterkanten van mensen. Licht. Wat zou je graag een beter fototoestel hebben.

Of het wel goed gaat met haar, wil je weten.

De minister in de krant, tijdens het ontbijt. Er is toch iets niet in orde met haar haar. Of zo.

De vrouw die je tegenkomt, op weg naar. Hoe lang het alweer geleden is. Hoe fijn het is, de glimlach van herkenning.

Kijk, ze heeft haar haar anders.

De vrouw die haar kind zit te voeden in de trein.

Gezichten van dichte drommen mensen die in de tunnel onder de sporen de andere richting uit gaan.

De foto van de moeder van. Je schrikt even.

Iemand die langs je heen wandelt. Je kunt goed kijken.

De mooie mevrouw in het rood. Gezien vanuit de metro. Je blijft kijken terwijl ze traag voorbij loopt.

De zwarte mevrouw die je eerst laat uitstappen uit de metro. Ze lacht mooi.

De witte mevrouw die je laat passeren op het te smalle voetpad. Ze kijkt naar beneden, alsof je er niet bent.

Mensen waar je naartoe kunt gaan in je hoofd.

Het kleine jongetje met de smartphone. Hij loopt langs de drukte.

Schaduwen van mensen die van hun fiets stappen. Aan het silhouet zie je wie ze zijn.

Een minister in het journaal. Het beschikken over enige vorm van schaamte zou haar sieren.

De kamer die op je wacht.

25 oktober 2015

Waar je adem je vindt

‘Gaat het een beetje?’
‘Ja hoor, het gaat wel. Ik heb het hele concert zitten wenen, vanaf het eerste stuk.’
‘Oei, dat had ik niet gezien.’
‘Het is iets met een zondag. Als ik dan weer een beetje uit het ritme van de week ben, en ik heb een goede nacht gehad, dan ben ik als een watje. Dan is de weg naar zoveel emoties erg doorwaadbaar.’
‘Ik voelde het ook, hoe die muziek stukken van jezelf kan raken, ergens diep vanbinnen.’
‘Het is alsof ik niet opgewassen ben tegen die muziek. Ik hoorde dat stuk misschien al honderdduizend keer, en elke keer is het weer raak.’
‘Op een of andere manier is dat stuk als een vertrouwde plek waar je telkens weer naartoe kunt gaan. Als een thuis die toch ook elke keer een beetje nieuw is.’
‘Hoe het komt, weet ik niet goed, maar bij dat stuk is het alsof ik telkens mee ga ademen met die bewegingen en variaties.’
‘Misschien zeker met dit instrument. Is ook adem.’
‘Ja, wat een mooie gedachte. Ik besefte het nog niet.’
‘Kijk, de kleuren van de herfst. Ze zijn mooi.’
‘Ze nemen hun tijd. Of kun je dat niet zeggen van kleuren? Ik weet eigenlijk zelf niet wat die zin zou willen zeggen.’
‘Ik begrijp het wel, denk ik. En toch. Sommige bladeren zijn ook felrood. Heel diepe kleuren.’
‘Fel, en toch ook ingetogen. Ze hebben aan zichzelf genoeg. Heeft iets met leeftijd te maken, denk ik.’
‘Denk je dat? Ben jij ook zo dan?’
‘Dat weet ik niet. Ik zou het wel willen zijn. Misschien ben jij het wel?’
‘Als het zo lijkt, is het toch niet helemaal juist, denk ik. Er is toch ook nog wel rusteloosheid.’
‘Die kan ik soms ook wel zien.’
‘Je zei iets over ademen. Met zo’n muziek voel je wel hoe die een plek zoekt in je lichaam, en daarvoor door je rusteloosheid heen moet. Soms ben je erg moe of gespannen als je naar een concert gaat. En bij het begin is het dan of er een soort gevecht is in je lichaam. Tot de muziek samenvalt met je adem.’
‘Ja, zo is het helemaal.’
‘Ik voelde het bij jou ook wel, hoe de muziek je overnam. Het is mooi om te zien, hoe dat telkens weer gebeurt bij jou.’
‘Ja? Maakt me eigenlijk wel een beetje verlegen.’
‘Dat hoeft niet.’
‘Ik was blij dat jij erbij was. Het klopte helemaal.’
‘Ja.’
‘Die kleuren doen me denken aan een wandeling die we ooit maakten. Het is bijna alsof ik nog kan ruiken hoe het toen rook.’
‘Was misschien wel gewoon dezelfde geur als nu. Zou dat niet kunnen, slimmerik?’
‘Dat zou kunnen, maar voor het verhaal is het toch beter dat ik me nu herinner hoe het toen was?’
‘Vooruit dan.’
‘Het was toen al dichter bij de winter, denk ik.’
‘Weet je nog waar het was?’
‘Ja, en ook wat je zei toen.’
‘Dat is ook wel goed voor het verhaal.’
‘Wat zouden we zijn zonder verhalen?’
‘Jij niet veel alleszins.’
‘Als we langs hier gaan kunnen we nog even naar de tuin gaan kijken.’
‘Ja, dat is goed. Ik wil nog niet naar binnen.’
‘Ik heb altijd gevonden dat herfst een seizoen van moed is. Ook van melancholie. Maar ook van moed. Je geeft iets uit handen, en je kunt alleen maar hopen dat het er aan de andere kant van de winter weer uit zal komen. Onherroepelijk anders, en onveranderd tegelijk.’
‘Vind je dat moeilijk, dat vertrouwen dat daar voor nodig is?’
‘Ja, dat vind ik moeilijk. Heeft ook iets van achtergelaten worden.’
‘Zal dat verhaal jou ooit verlaten?’
‘Dat weet ik niet, echt niet.’
‘Er zijn gelukkig nog veel andere verhalen.’
‘Zoals de verhalen die we zelf gemaakt hebben.’

24 oktober 2015

De mandans

Je zit vooraan, de eerste rij. Samen met een dierbare vriendin. Op het toneel: mannen. Drie dansers, twee muzikanten. Het gaat over mannen en verlies. Omdat je zo dichtbij zit (je kunt soms de dansers zo ongeveer aanraken) kun je goed zien wat een ongelooflijke techniek ze hebben. Hoe ze zich laten vallen, hoe ze zich in allerlei richtingen plooien, en hoe soepel dat allemaal gaat, alsof het niets is. Als je nog maar één zo’n beweging zou proberen, zou je minstens ergens breken of zo, of in stukjes uit elkaar vallen.

Het is heel heftig allemaal. De muziek is fors.

Je ziet veel. Het is erg aanwezig. Hoe die mannen tegelijk heel erg lichamelijk en ook niet lichamelijk zijn. Hoe er een soort lege plek tussen de twee is. Hoe ze elkaar als het ware heel erg hard op de schouder kunnen kloppen, om niet nabij te zijn. Hoe ze heel erg tegen elkaar kunnen opbotsen, en tegelijk wegblijven van een trage aanwezigheid. Hoe ze naast elkaar staan, recht voor zich uit kijkend, vooruit pratend. Hoe ze soms weggeduwd worden van dat middelpunt en op de dool kunnen zijn, niet anders kunnen zijn dan op de dool. Hoe die kracht die het dan van hen overneemt zich tot een einde moet voltrekken. Voor ze kunnen terugkeren, en weer verder gaan.

Hoe ze de agressie van hun machteloosheid op zichzelf richten. Hoe ze zichzelf pijn doen. Als in een ritueel dat niet mag gestopt worden.

Soms twijfel je over de muziek. Moet het echt zo hard? Soms hoop je stiekem dat de muziek als een soort tegengewicht zou zijn, met iets van troost en zachtheid. Maar misschien zegt dat meer over wat jij verlangt.

Soms zie je ook vijf jongetjes die gewoon lekker uit de bol gaan. Hoewel, eigenlijk is dat alleen in het begin. Dan is het nog onschuldig. Later wordt het een andere wirwar.

Soms ben je bang.

Soms zou je even iemand willen aanraken.

Soms ben je een vreemde voor jezelf.

Soms weet je het niet.

Je denkt: ik zou niet op dat podium kunnen zijn, ik zou alleen maar hard willen weglopen.

Je denkt: op een of andere manier zou ik op dat podium moeten kunnen zijn. Bij wijze van spreken.

Soms zie je als het ware hoe de bewegingen anders zouden zijn, als er ook een vrouw zou zijn daar. Je kunt ze zien. Ze zouden anders bewegen. Of als de bewegingen zouden zijn bedacht door een vrouw. En je denkt: ik zou me rustiger voelen, of zoiets.

En je weet niet goed wat dat nu eigenlijk zou willen zeggen.

Misschien wil je iets dat heeft te maken met een woord als balans. Misschien verlang je naar een vorm van vrouwelijkheid. Misschien is het een vlucht. Of is het dat allemaal samen.

Soms denk je: het is goed, het is genoeg. Misschien mag je ook dat niet denken. Of was het net de bedoeling dat je dat dacht.

En tussen dat alles door blijven er die wonderlijke lichamen op het podium. (Bij het einde zie je toch hoe een van hen zich pijn heeft gedaan.)

Wie van die drie is nu eigenlijk de bedenker van dit alles, vraag je je af.

Je bent toch een beetje blij dat het voorbij is. Veel beelden. Je weet dat ze nog dagen door je hoofd en je lichaam zullen gaan.

Een beetje stilletjes verlaten jullie de zaal.

Ze brengt je nog naar huis. En eigenlijk ben je daar heel blij mee. Het is goed om nog even samen te zijn. Je bent een beetje verlegen, maar je hoopt dat ze het niet merkt.

Iets van wat je bang maakte, daar ligt een sleutel, denk je.

Het is een mooi gesprek. Het had langer mogen duren. En tegelijk voel je, weet je, dat het een deel is van een gesprek dat al bijna dertig jaar bezig is tussen jullie, en dat nog eeuwig zal doorgaan. Of zoiets.

Weer thuis zet je de verwarming nog aan. Je wilt het warm hebben. Je wilt dingen aanraken, heel voorzichtig.

Iets met troost zou mogen, denk je ’s nachts.

En tegelijk gaat de nacht ook weer gewoon voorbij.

18 oktober 2015

Net voor je vertrekt

Wat zou er kunnen zijn. In een moment. Net voor je vertrekt.

Misschien zou je iets uit handen willen geven. Bijna jezelf. Aan het verglijden in een zondag. Vallen durf je niet. Daarvoor ben je niet dapper genoeg. Maar glijden, zachtjes glijden. Dat zou mogen.

Het is stil buiten. Misschien is het koud buiten. Als je zou blijven, zou je het niet hoeven te weten. Of het zo is.

Binnen is er alleen maar Bach. Een partita voor viool solo.

Je huid kantelt tussen de vermoeidheid van een week en wat de slaap begon te helen. Ergens op dat punt, waar evenwichten kunnen verschuiven, naderen de klanken van een partita. Straks volgt de Ciaconna. Je bent nooit bestand tegen de Ciaconna.

De melancholie zal straks wel komen. In het ritme van de trein. Je zult een plekje zoeken waar het warm lijkt. Je zult je terugtrekken in een boek.

Het beeld op dat boek.

De dingen in het huis. Je hebt al wat opgeruimd. De boodschappen hebben hun bestemming gevonden. Opruimen is het thuiskomen voorbereiden.

Straks ga je naar het feest. En daarna naar de voorstelling.

Het is iets met mannen. Dat wat je zult zien op het podium.

Het is iets van jullie verhaal. Zij die je uitnodigde om te gaan kijken. Jullie gaan al lang terug. En het verhaal beweegt verder. Het is iets met bewegen. Het is iets met woorden. En het is goed.

Het is iets met mannen. Het beweegt ook in je hoofd. Waar de woorden zijn, onder meer.

En dat je zou willen dat de verhalen traag in en uit jezelf zouden kunnen schuiven. Als het water van de zee. Als dat zou kunnen.

Misschien zul je heel even bang worden. Omdat je bijna weer stil was, en je het geluid moet opzoeken.

Iemand in je zegt dat het gewoon zal bewegen, dat het komt en gaat.

Je las ook iets over rouwen, en wat je ermee zou moeten doen. Soms denk je dat je het al een beetje doet.

En je las iets over aanraken.

Daarvoor heb je de woorden nog niet.

De kleuren van de herfst. Het zou ook mooi geweest zijn. Om alleen maar de kleuren te zoeken. En ze te lenen aan je foto’s.

Zoveel had gekund, en je zou zo weinig willen.

Hoe je dat woord willen gebruikte in een verhaal. Het was de eerste keer. Trouwens.

Zul je iets trager stappen door de stad?

Alle seizoenen zijn er. In de Ciaconna. En toch. Soms is het alsof het moeilijk is voor hen om zich op te richten. Misschien hoor je dat, als je luistert in de herfst.

De snaren in je buik kunnen meetrillen. In de herfst.

En de trage glimlach.

Als iemand bij je was, je zou alles vertellen.

Het vertrek komt dichterbij.

En het is goed. En toch. Die kleine onrust die je voelt, ergens onder een huid. Zou je toch niet kunnen blijven? Zou je toch niet kunnen verdwijnen?

Nadien zal alles goed zijn, maar net voor, dan is het anders. Soms.

Je bent bijna klaar.