30 oktober 2021

De lijnen


Soms zijn de beelden van wie je was vroeger zo helder, zo dichtbij. Soms zijn ze zo ver weg, niet meer aan te halen.

Je kunt kijken naar beelden in je hoofd. Je bewoont ze niet meer, soms.

Veel blijft zichtbaar, iets drijft weg.

Er zijn nog de levende herinneringen in je lichaam.

En als je even wacht, ook alle verhalen.

Maar iets drijft weg.

Of jij drijft vooruit.

Zoals je soms niet weet of jouw trein vooruit gaat, of de andere achteruit.

Misschien is het een vorm van wees zijn.

Misschien laten de doden je gewoon met rust.

Misschien is er niets veranderd.

De dingen die blijven, ze zijn hier geworden.

De stoel, nu zo rustig en soeverein. En hoe je eindeloos kunt voelen aan de lijnen.

De kast, gehuld in dit licht. Niet meer die donkere kamer van toen.

De piano, die wacht op jouw aarzeling, geduldig.

De foto’s, nu in dit landschap.

Je weet niet hoe dat zit, met de graven, daar in de verte.

En die ene urne, hier dichtbij.

En het kind dat je was, daar, is naar hier gekomen.

Soms toch.

Het is hier veilig.

Je zag iets in de spiegel, die ochtend.

En je wist dat je iets niet meer zou doen, later die dag.

Je kunt naar de regen kijken, en de wind.

Je kunt de peer traag en zorgvuldig schillen.

De dingen hebben je tot hier gebracht.

De planten kijken naar je, herkennen je.

Je hebt nog die woorden te bedenken.

Maar het mag ook morgen, niet vandaag. Zoals in dat liedje.

Soms drijf je in de tijd, zoals iedereen doet, waarschijnlijk.

Niemand voor je, niemand achter je.

Soms heb je woorden nodig, telkens weer, voor de lijnen.

En soms is het niet erg.

Je kijkt naar wat is.

Het is genoeg.

En het licht.

29 oktober 2021

Verdwalen


Alleen maar verdwalen, in een lege plek.

En niets.

Of misschien warm water, als buitenhuid.

Heel even.

De wind is buiten.

De regen ook.

Het zou koud kunnen zijn, daar.

En zij met te veel woorden, te veel lawaai.

Ze zijn daar.

Hier is er enkel een lege plek.

Misschien lopen er monsters buiten, in de nacht.

Het zij zo.

Er zijn geen vragen.

Er is niets te zijn.

Het is, gewoon.

Misschien is je huid oud.

Misschien schuift het verdriet van je af.

In dit niemandsland.

Misschien val je samen.

In afwezigheid.

Niemand trekt, niemand duwt.

De sporen leggen zich neer.

Ze spreiden zich uit.

Alles zou te zien zijn.

En niemand zou kijken.

Er is net genoeg licht.

Niets herhaalt zich.

In de oksel van de tijd.

Het liet zich los.

Misschien blijft de pijn.

Uitgestrooid.

Zo vormloos kun je zijn.

Het streven van de schaduw.

De rivier laat zich zien.

24 oktober 2021

Hoe traag zijn we


‘Ik wou je gewoon nog even zien. Maar ik heb niet zoveel te vertellen, denk ik. Ik wou gewoon heel even hier zijn. Is dat goed?’
‘Ja, het is heel goed. Stiekem hoopte ik trouwens dat je zou komen, zomaar.’
‘Heb je dat soms ook, dat je veel hebt moeten praten, met allerlei mensen, en dat je daarna alleen maar wilt dat het stil of traag is? Dat je niet iemand moet zijn, maar dat je gewoon, zoals nu hier, in de zetel kunt zitten naast elkaar en dat je niets hoeft te zeggen, tenzij er iets komt.’
‘O ja, dat herken ik zeker. Het is alsof je verlangt iets van jezelf af te kunnen leggen, alsof wie je was de hele tijd niet helemaal paste bij je huid, of zoiets. Niet dat het groot of erg was, een klein beetje maar, maar toch.’
‘Bij jou mag dat, dat weet ik. Ik weet dat ik gewoon naast je kan zitten, en dat we dan naar de maan kunnen kijken of zo.’
‘Een gesprek is soms een beetje als een aanraking. Er zit een soort lijn of stroom in, en die beweegt een beetje op zichzelf. En ik kan dat dan wel volgen, en aanwezig blijven, maar er is ook vaak een verlangen om elke stap of elk moment apart te kunnen zien en voelen, om te kunnen voelen dat ik er de hele tijd ben, en dat ik samenval met mezelf. Het klinkt heel gewichtig als ik het zo zeg, maar zo voelt het.’
‘Ik herken dat wel bij jou, dat verlangen. En die kleine angst om telkens een beetje te verdwijnen.’
‘Het is denk ik ook een verlangen naar traagheid. Naar bewegingen of woorden die alleen zichzelf zijn, niet een vraag. Een verlangen naar niet verdwijnen of uit mezelf kantelen.’
‘Soms verlang ik daar ook erg naar. En soms verlang ik naar het tegenovergestelde, naar helemaal verdwijnen.’
‘Ik bewonder je wel voor die beweeglijkheid.’
‘Soms voelt het goed, en soms voelt het alsof ik op allerlei plekken tegelijk een beetje ben, terwijl iets in mij graag thuis zou willen komen. Het zal wel nooit helemaal goed zijn.’
‘Voelt het dan soms aan als een vlucht?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet, ik denk het niet.’
‘Ik denk dat jij vrijer bent.’
‘En ik denk soms dat jij robuuster bent of zo, beter weet welke plek je bent.’
‘Daar moet ik eens over nadenken.’
‘Ik heb het altijd fijn gevonden dat ik zomaar bij je binnen kon komen en dat ik dan kon vragen dat je niets zou zeggen, en dat je dat dan deed. Dat ik dan even jouw strijk deed of zo, en dat jij een boek zat te lezen. En dat er zo dan twee uur zomaar voorbij kon glijden, en hoe goed dat voelde.’
‘Dat waren altijd heel bijzondere momenten, vond ik. Heel veilig ook.’
‘Ja, en dat was ook telkens wat ik zocht, denk ik.’
‘Al van toen ik jou de allereerste keer zag, wist ik dat er iets was dat zou blijven.’
‘Ik weet eigenlijk niet hoe het met de maan is vanavond.’
‘We kunnen de maan ook gewoon denken.’
‘Hoe ziet de maan er nu uit, denk je?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet, ik voel alleen dat de maan er is, en rustig toekijkt of zo.’
‘En dat de maan daar gewoon blijft, ook als we niets zeggen, en ook als we falen in wat we wilden.’
‘Misschien heeft de maan alle tijd.’
‘Dat is wel een mooie gedachte.’
‘Zullen we nog even gewoon zwijgen? Ik ben een beetje moe.’
‘Ja.’

23 oktober 2021

Kieren


Gaten vullen, terwijl je soms liever gewoon een lege plek zou laten, om ernaar te kijken. Soms is het alsof je elk moment moet gebruiken. (Dat stapeltje boeken moet gelezen zijn voor het einde van de week, om dat gesprek te kunnen begeleiden.) Het is boeiend, en tegelijk maakt het je lichaam een beetje harder dan je zou willen.

Je leest de boeken, en het is alsof je een beetje thuiskomt, alsof je iets breder kunt ademen. (Ook al hapert je rug.)

(Het vulpengevoel, dat zou er kunnen zijn in die lege plekken, die je bekijkt in hun afwezigheid. Traag de zinnen schrijven, en kijken naar de inkt die droogt.)

Je werkt aan de presentatie. Je vindt een site met mooie foto’s. Je zou eindeloos kunnen blijven zoeken, ze toevoegen aan je pagina’s. Ze zijn veel, in een moment.

Je leest een verhaal dat je blij maakt.

Je wacht op hoe de trillingen van de trein je huid overnemen. Het gebeurt net niet.

Een droom. Iets van een hele tijd geleden komt terug. Je wordt wakker (in de droom), omdat twee kleine meisjes op het bed komen springen en je benen ombouwen tot een soort glijbaan. 

Je zit in een vergadering die maar niet afloopt. Bij je thuis wacht iemand op je. (Ze vindt het overigens helemaal niet erg om te wachten, zegt ze.) Je fietst door de stad. (Hoe durven die wielrenners zo snel fietsen in de regen?) Je bent dus te laat, maar ze vindt het niet erg.

Raar toch, die opgefokte autobestuurders die je keer op keer op dat ene zebrapad net niet omverrijden, en dan hun hand opsteken bij het voorbij zoeven. (Wat zou dat gebaar eigenlijk willen zeggen?)

(Je leest iets dat je eigenlijk heel opstandig maakt. Misschien ben je er overgevoelig voor, maar het lijkt je belangrijk om vergelijkingen nauwkeurig te kiezen. Hoe sommige mensen net iets te gemakkelijk historische vergelijkingen maken, grote mensen uit de geschiedenis als beeld gebruiken, hun leed vergelijken met dat van anderen die wel gruwelijke dingen meemaken, en dat voor hun eigen oogkleppengelijk. Het is een beetje onkies, en het geeft je koude rillingen.)

Om een of andere reden krijg je allerlei vriendschapsverzoeken van mevrouwen met rare namen en indrukwekkende decolletés en berichtverzoeken van mevrouwen die diverse ontuchtige en waarschijnlijk acrobatische dingen met jou willen doen. Maar je houdt ook dit keer stand. (Wat nu ook weer niet extreem moeilijk is.)

Je hoort een verhaal over een jeugd in dat stuk van de grote stad. Je kunt het zien vanuit het raam van je bureau. Het ontroert je diep. Vertel verder, zou je willen zeggen. Maar er is geen tijd.

Het is de dag van die ziekte. Ze zijn bij je. (Je hoort een nieuw verhaal, van iemand die je kent. Je wacht op nieuws, over een dierbare.) Overleven is soms verwarrend.

Soms ben je ineens een beetje moe. In dat ene moment, net voor je je aan de nacht geeft. Alle lichten zijn uit. Het is stil in het huis. Iemand zou je heel even mogen aaien. Waarna je buigt voor de dag.

Je hebt net dat gaatje tijd om dat woordje te schrijven dat je die avond gaat brengen. Je schrijft net iets te snel. Nadien in de trein op weg naar huis denk je aan zinnen die je anders had willen kunnen schrijven. Soms is het goed dat zinnen een beetje kunnen wachten. Tot ze bij zinnen zijn.

Een feestje dat die naam niet mag hebben. Het ontroert je heel erg om daar te zijn, te kijken naar die vriend waar het om draait. Je ziet mensen met wie je al zo lang onderweg bent. Iets wat jullie samen dragen. (Misschien ben je toch een beetje ouder aan het worden.)

Je kijkt, zou liever niets willen zeggen. Alleen maar kijken.

De nacht hapert een beetje.

Je vertrekt naar het station. Goed idee was dat, die handschoenen.

Je vertelt je verhaal, bij de mensen die je dierbaar zijn. Iemand zegt je dat ze het altijd warm krijgt van wat je vertelt. Een geschenk.

Terug in de stad. De boodschappen. Je verontschuldigt je bij de mevrouw in de winkel dat je dit keer niet op het vaste ochtenduur in de winkel was. (Ze maakte zich al zorgen, vanzelfsprekend.) 

Weer thuis. Het ritme ademt weer.

Je legt het stapeltje boeken voor je op de tafel. Het zwarte schriftje ligt voor je. Je maakt de voorbereiding voor het gesprek dat je zult leiden. Je schrijft traag, met je vulpen, in zwarte inkt. Iets legt zich neer.

17 oktober 2021

Kleine aarzelingen


Een zin maken. Een woord dat te dicht komt vervangen door een ander.

Het artikel in de krant toch maar helemaal lezen.

Een klein grapje tegen de mevrouw in de winkel, toch.

Iemand voorbij fietsen, en, o ja, ik ken haar wel, te laat.

De mevrouw naast je in het concert komt dichter bij jou zitten.

Niet helemaal zeker zijn dat de mevrouw in het digitale intakegesprek je lichte ironie begrijpt.

Aan de telefoon heel even niet zeker zijn van dat ene woord in het Frans.

Met iemand praten die je al maanden niet meer zag en haar ineens heel even willen aanraken.

Het even niet meer weten wanneer iemand vraagt hoe oud je bent.

Meelachen met het verhaal van de mensen in de rij voor je.

Toch nog een klein stukje chocolade.

In de vergadering toch heel voorzichtig het gesprek een klein beetje overnemen.

Kijken naar wie in je droom binnen kwam wandelen.

Besluiten dat de melk nog net niet zuur is.

Merken dat je al enkele seconden met een lichte glimlach staat te kijken naar de zwangere vrouw.

Zoveel rugpijn hebben dat je even eraan denkt om weer terug te keren.

Even heel verdrietig zijn door wat iemand zei, en niet helemaal zeker weten wat dat betekent.

Aan de kassa ineens niet meer weten of je nu al betaald had of niet.

Heel even niet alleen willen zijn.

Hopen dat de peer zacht genoeg is, bijna opzuigbaar.

Iets zien over de liefde.

Even in paniek zijn wanneer je beseft dat je die boeken nog moet lezen voor dat gesprek.

Ja zeggen op die tweede cappuccino.

Ontroerd zijn door het verhaal over de verroeste spijker en niet weten of je dat aan haar zult zeggen.

Even twijfelen of je die ene vraag zult stellen aan de telefoon.

Je iets herinneren van toen en ineens zin hebben om het haar te vertellen.

Snel even oefenen hoe je van het ene naar het andere scherm moet wisselen op je smartphone.

Bijna overwegen om toch nog een minuutje langer in bed te blijven liggen.

Heel even denken dat dood zijn nu ook weer niet zo erg zou zijn en dan gewoon verder doorlopen.

Weten wat je allemaal zou willen vragen aan die actrice en dan beseffen dat je haar nummer niet hebt.

Heel even het boek zien dat je nooit zult schrijven.

Je even afvragen of je wel mag glimlachen telkens je twee mensen hand in hand voorbij ziet lopen.

Heel kort overwegen om toch naar het andere perron te lopen om een eerdere trein net te halen.

Bijna de tel verliezen bij de schepjes koffie voor de machine op het werk.

Je die ene geur proberen te herinneren.

Niet weten wat je zou doen als je die vraag zou krijgen.

16 oktober 2021

Beetje


Beetje verlegen en klein. Je leest en voelt de reacties op het stukje dat je schreef. De brief aan je dochter die je niet hebt, en die er wel is, op een of andere manier. Het is zo mooi voor haar, denk je, dat al die mensen je brief lezen en aan haar kunnen denken. Misschien kunnen ze haar zien. Misschien kunnen ze aan hun kinderen en kleinkinderen denken, aan wie ze zelf zijn als papa en mama. Het is mooi dat die woorden er zomaar mogen zijn, hoewel je altijd een beetje denkt dat het eigenlijk niet mag, of zoiets. Je weet ook niet aan wie je dat zou moeten vragen, dus doe je het maar gewoon. (En alle verwarrende gevoelens die in je lichaam heen en weer stuiteren.) Het voelt als een soort geschenk, dat je brief er gewoon mag zijn, dat je woorden gewoon gelezen worden, alsof het gewoon is. Je bent dankbaar. (En een beetje klein.)

Beetje heel kwaad en verdrietig. Je leest de stukken in de krant over het proces. De vrouwen zijn zo moedig. Je buigt je hoofd voor wat ze gedaan hebben. Het is mooi, hoe ze rechtop staan, waardig. Het is moeilijk om de woorden van de advocaten van de verdediging te lezen zonder dat je handen beginnen te trillen. Hoe het moet zijn voor die vrouwen, weten wat er zal komen. De voorspelbare strategie over onbetrouwbare getuigenissen, niet te bewijzen pijn. Hoe de bal bij hen gelegd wordt. Misschien kan het zijn dat je direct voelt waar je grens ligt, maar ben je bang voor het machtsverschil. Misschien duurt het even in de verwarring eer je je grens goed voelt. Misschien was je heel even blij met de aandacht, maar heel snel al niet meer. Het is net in die plek dat je een lijn begint te zien en te voelen in de mist. De moed die nodig is om daarover te praten, om te vragen dat die lijn gezien wordt. En dan het gevoel krijgen dat jij je moet verantwoorden voor de mist. Alsof iets zich nog eens herhaalt.

Beetje voorspelbaar week. Er zijn van die liedjes, die muziekjes, die telkens tranen in je ogen brengen of die je anders doen ademen. Je bent er niet tegen gewapend (en je wilt dat ook niet zijn). Je weet nooit helemaal zeker waarom net die ene zin in dat liedje een of andere laag in je raakt. Soms kun je er vooraf aan denken. Aan hoe het zal voelen. Een liedje als een grote adem, een bepaalde kleur. Je zit in de zaal. Het concert is bezig. Ergens in je hoop je stiekem dat dat liedje zal komen, dat met die grote adem. Het wordt stil op het podium. Je hoort het aarzelende begin van dat liedje. En het is alsof je breder begint te ademen, alsof iets zich eindelijk neer mag leggen in je. (Aan De Oevers Van De Tijd) Je herinnert je nog hoe het was, toen je dat voor het eerst hoorde, in dat concert, en hoe je hoopte dat het nooit voorbij zou gaan. En het concert gaat verder. Misschien zal dat ene liedje nog komen, denk je, met die ene zin. (Misschien wonen er zinnen in je huid, die wachten tot ze aangeraakt worden. Misschien weten ze iets over jouw verlangen.) Ergens in het laatste deel van het concert is het liedje daar. Het is alsof je lichaam er naartoe ademt, naar die zin, en dan zijn er tranen, en dan gaat het liedje weer verder. (Want welke weg ik kies, Hij leidt naar hier) Dat wakke plekken niet weggaan, het is een troost.

Beetje moe en droef. Je loopt door de stad, en het overvalt je. Een pijn die je even doet wankelen, een klein beetje. De week, de dagen. Vooraf paste alles netjes in elkaar, alles zou rustig gebeuren, stukje na stukje. Tot het andere kwam. Of je nog snel even dit kunt doen. Of je ook nog even mee aanwezig kunt zijn. Of je al daaraan gedacht had. En de kosmos voegt er nog enkele onverwachte treinvertragingen aan toe. En hoe je er dan wel telkens het beste van maakt, en tegelijk weer enkele pakjes in het doorschuifluik zet, tot aan de inhaaldag, die je uiteindelijk ook al netjes voor je ziet, en die toch nog anders verloopt. Het gewone leven. En ineens is er die pijn die je rug overneemt, als uitgesteld verdriet. Voor iets. En je loopt rustig verder. Het verdriet mag verder in het weekend lekken. Het is.

Beetje verward. Er is veel lawaai om je heen, maar je probeert rustig te vertellen. Je legt iets uit, over die heel erg mooie series die je zag. Iets over de liefde. En terwijl je vertelt, vraag je je af wat je eigenlijk zou willen zeggen. (Misschien wist je het toen je wakker werd, midden in de nacht, na die droom.) Soms zie je het ergens voor je, net te ver van waar de woorden en de beelden zijn. Soms is het dicht bij je, rustig en warm, soms dool je, loopt iets naast je, ergens. Misschien is het niet erg. Je komt thuis. Het is al te laat om de verwarming nog aan te zetten. Het is alsof je de warmte kunt zien die er net niet is. Je geeft je uit handen aan de nacht.

10 oktober 2021

Een zonnige zondag in oktober


Lieve Julia

Misschien ben je er al een beetje aan gewend, om zo af en toe een brief te krijgen van je papa. Het zal wel niet cool zijn, maar misschien is dat niet zo erg. Jouw papa is niet meer echt te redden, qua cool, denk ik. Wat dan ook weer cool kan zijn.

Gisteren was ik op bezoek bij een dierbare vriendin en vertelde ik nog over je. Vanmorgen zat ik nog te snuffelen tussen oude foto’s en vond ik beelden van jouw overgrootmoeder, als jonge vrouw nog. En deze namiddag waren we samen in Brussel. Ik was zo blij dat ik er was, en zo blij dat jij er ook was. En tegelijk verwart het me, en maakt het me verdrietig. Misschien merkte je er iets van aan me, misschien niet. Af en toe kwam je even bij me lopen, stak je je arm door de mijne, en daarna was je weer weg.

Het is een warm gevoel, zo tussen duizenden mensen lopen die allemaal een beter klimaatbeleid willen. Overal zag ik bekende gezichten, overal zag ik mooie mensen. Soms wil ik dan een beetje verdwijnen in de stroom, en voel ik alleen die vlag op mijn schouder. Dat gewicht is tegelijk ook mijn trots. De familie waar ik bij hoor, de droom die ik deel al een heel leven met zoveel anderen die me lief zijn. Het zijn zware woorden misschien, maar voor mij is het wel zo. Soms zijn mijn dromen zo groot dat ze pijn doen. Het is zo, als ik eerlijk ben.

Bij al die vorige klimaatbetogingen was jij er altijd ook op een of andere manier bij. Zoals jij altijd bij me bent. Maar zeker ook daar. Als tiener was ik kwaad op de wereld van mijn ouders. En mijn droom was altijd dat mijn dochter, als die er ooit zou komen, niet zo kwaad zou zijn op mij. Dat ze zou zien dat ik het had geprobeerd, dat ik iets had gedaan. Dat ik zou hebben geluisterd naar de kreten van de tiener die ik was. Soms denk ik dat ik het geprobeerd heb. En soms is het nog altijd alsof ik niet weet of ik genoeg gedaan heb, voor jou.

Bij een van de vorige klimaatmarsen overviel het me, ergens onderweg, op dat laatste stuk, waar de weg zo breed is. Een verwarrend gevoel van schaamte en verdriet en vermoeidheid. Ik voelde me een beetje klein tegenover jou, met te korte armen. Ik weet dat ik daarin altijd een beetje overdrijf, maar het was alsof ik moest toegeven dat je niet genoeg kan beschermen, of zoiets. En tegelijk dacht ik ook wel dat je het zou begrijpen en dat je blij was dat ik daar liep.

En vandaag gebeurde een beetje hetzelfde, ongeveer op dezelfde plek. Waarom lopen we hier eigenlijk nog? Waarom moeten we dit nog altijd doen? Het is zo’n cliché, maar het ging ineens door mijn hoofd. Het is natuurlijk actieve hoop, gewoon elke dag opnieuw beginnen en doen wat je kunt doen. Het is actieve hoop, deel zijn van het alternatief. En het voelt ook zo gelukkig.

En naast dat alles was er ook boosheid, en was er veel verdriet. Soms voelde het bijna als een falen. Ik wou voor jou altijd een plek maken waar het veilig was, waar je je geborgen kon voelen, waar je de warmte in je lichaam kon opzuigen om zo later de wereld in te kunnen gaan. Ik heb veel dingen fout gedaan, ongetwijfeld, maar dat heb ik wel geprobeerd. Maar soms zijn mijn armen nog altijd te kort.

Misschien maak ik me te veel zorgen om jou. Het ontroerde me zo om je bezig te zien, samen met al die andere jonge mensen. Je bent zo mooi groot aan het worden en je beweegt zo soepel in de wereld. Ik zie je verontwaardiging en je levenslust, ik zie hoe je danst en ik zie hoe je je kwaadheid uitschreeuwt. Dat alles, wat ik elke dag zie, zag ik ook vandaag, terwijl jij je door de massa slingerde. Af en toe kwam je even naar me toe en legde je even je hoofd tegen mijn schouder.

Weet je, ik hoorde de tiener die ik zelf was ergens achter me, en het was alsof hij niet kwaad was op mij. En soms kon ik het kleine kind zien dat ik ooit was. Het kleine jongetje, dat tegen mijn buik aan lag te slapen terwijl we verder stapten. En af en toe naar me keek, met een glimlach.

Ik weet niet zo goed hoe ik dat moet zijn, een papa. Maar ik zag vandaag heel veel mooie papa’s en mama’s. Hun kinderen en kleinkinderen kunnen naar hen kijken en trots zijn. Misschien voelen die zich af en toe een beetje verloren in die grote wereld die nog niet echt de goede richting uitgaat. Maar misschien is dat ritueel van duizenden mensen die een beetje stappen, dan weer stilstaan, en dan weer verder gaan ook een vorm van blijven. We blijven bij je, we zwijgen niet, we leggen ons niet neer.

Eigenlijk weet ik niet zo goed wat ik je wilde vertellen in deze brief. Dat is misschien ook niet zo erg. Je begrijpt het wel een beetje, denk ik. Ik ben alleszins blij dat je er was vandaag, dat wij er waren.

Je papa

09 oktober 2021

Misschien zijn er verhalen

 

Ze komen je huis binnen. (Je bent een klein beetje verlegen, hopelijk merken ze het niet.) Het eten is klaar. Je kijkt, en luistert naar de verhalen. Iets wordt trager in je. En het is goed, denk je, dat de taart iets doet met de verhalen. Kwetsbaar is goed.

Er is iets met frangipanetaart. Wat het is, weet je niet. Misschien hoort het bij een mythe.

Je kijkt uit naar weer een aflevering van die serie. Je kijkt alsof je daar bent, bij hen in de kamer, die man en die vrouw. Doe dat nu niet, zeg dat nu niet, zou je soms willen roepen. (Iets trekt zich nog meer terug in jou.)

De andere dag. Je staat voor de groep. De les loopt goed, nadat ze wat aarzelend op gang kwam. Je probeert iedereen mee te krijgen, en het lukt voorzichtig. Soms is het alsof het niet helemaal klopt, dat je gewoon de les moet afwerken. Soms zou je gewoon willen vragen aan haar of haar of haar. Vertel me je verhaal. Vertel gewoon, en laat me kijken naar je verhaal.

(Een rare buikweek, iets als een uitgesteld verhaal.)

Een productieve dag. Alle dingen die je wou doen, netjes een voor een.

In de vergadering loop je tegen iets aan, niet voor het eerst. (Nadien begrijp je wat het is in je dat reageert, welk stuk.) En je weet al wat zal zijn, in de nacht. Het moet gewoon door je heen schuiven, als een rusteloos kind. De rare dromen kijken toe.

Het is druk in de trein. (Het is alsof je lichaam met zichzelf praat. Iets over het woord nabijheid.)

Je legt het punt uit. Je wilt trekken, in die richting. Je ziet het waar je naartoe zou willen. De dingen trekken het naar een andere kant, een beetje.

Een mooie avond met een dierbare vriendin. Het gaat over verhalen. Verhalen die wij schrijven, verhalen die ons schrijven. Je ziet het, ergens in je huid. De tranen.

(Het verdriet zal zich uitspreiden over enkele dagen, denk je.)

(Je buik weet de weg niet helemaal in de nacht.)

De ochtend is koel, misschien wel koud.

Op weg terug naar huis na een vroege ochtendvergadering zie je iets moois. (Het blijft bewegen in je hoofd.)

De dingen die je te doen hebt, steeds op die dag. (Misschien zou je meer de leegte tussen de dingen willen.)

Je bent op weg, die avond. In een zenuwachtig verlangen. Je loopt door de stad.

Voor het eerst sinds zoveel maanden ga je de schouwburg binnen. Alles is er nog. Je weet nog hoe het moet. (Het is zo lang geleden, en tegelijk lijkt het minder lang in je hoofd.)

De rijen vullen zich. (Het is alsof je lichaam praat met zichzelf, alsof iets zich verder herschikt.)

Hoe gelukkig je bent, daar in die stoel, zodra de eerste klanken komen. (Hoe het je tegelijk nog steeds even erg stoort, die mensen die blijkbaar liever foto’s of filmpjes maken dan gewoon te luisteren.) Hoe gelukkig je bent. (Een fadoconcert, met de fadovriendin.)

De zangeres wordt week, jullie zien het gebeuren. Iets in haar wordt zacht, herkent zichzelf weer, zo lijkt het.

In de nacht loop je naar huis. (Je zou aanraakbaar kunnen zijn. Je lichaam denkt na over nabijheid, en hoe dat zit.)

Uitgestelde dromen, misschien wel.

Het is koud in de ochtend.

De mevrouw in de winkel tikt vol aandacht al je boodschappen in op de kassa, vraagt telkens welke soort appels, peren, aardappelen, brood je hebt genomen. (Ze heeft net iets te veel bruin in haar kleren, denk je. Misschien is er een verhaal.)

Op weg naar het station haal je de citroentaart op. (Die is crimineel lekker, weet je van een vorige keer.)

Op weg naar een vriendin die je al een tijdje niet meer zag. Je zou willen dat de treinreis zacht is. Het is net iets te druk in de trein. (Je hebt, eigenlijk, geen zin in die mensen die verspreid over drie banken verdwaasd liggen of hangen na een nachtje stappen.)

Het is zo fijn om haar weer eens te zien. (De citroentaart is inderdaad crimineel lekker, nog steeds.)

Verhalen bewegen heen en weer, omringd door kasten vol verhalen. Wat je hoort, het maakt je week.

(Je moet nog iets opzoeken over je juiste geboorte-uur.) 

De trein terug is zacht.

(Weer thuis wil je alleen maar warm.)

03 oktober 2021

Als het water


‘Het is als een traag ritueel. Met het water. Laat het maar gewoon gebeuren.’
‘En waarom zou jij dat doen?’
‘Gewoon, omdat ik het graag wil doen. Hier wil ik zijn, nu, zo.’
‘Laat me nog even wennen aan dit water. En aan dit moment. Er is precies nog zoveel tijd die om me heen hangt. Het is alsof ik die nog af zou moeten kunnen leggen.’
‘Misschien trekt de tijd zich wel vanzelf terug en hoef je je daarover geen zorgen te maken.’
‘Een beetje zoals je verdwijnt in de muziek, bij een concert. In het begin ben je soms nog een beetje in de war, alles van daarbuiten beweegt nog over je huid of zo. En na een tijdje merk je dat je helemaal in de muziek bent.’
‘Ja, dat is een mooie gedachte. Dit is zo eenvoudig, hier. En je weet dat ik je ken.’
‘Het is nog een beetje moeilijk, dat krijgen.’
‘En het is heel handig dat ik aan deze kant ben, zou ik kunnen zeggen. Dus misschien is het voor mij ook wel een beetje oefenen, om het traag te doen.’
‘Hoor je hoe stil het ondertussen geworden is? Alsof de geluiden zich hebben teruggetrokken.’
‘Ja, inderdaad. Het doet me goed. De dag was zo vol, tot nu toe.’
‘Gaat het al beter met jou? Voel je waar je plek is?’
‘Soms wel, maar vaak ook niet. Soms is het alsof ik ergens ben waar ik niet mag zijn of waar ik een rol speel. En iedereen weet dat, denk ik, maar niemand zegt er iets over. Het is dan alsof ik net naast mezelf ben. Hier is het beter, nu, hier weet ik wie ik ben en val ik met mezelf samen.’
‘Soms ben je zo rusteloos, is het alsof je een klein beetje voor jezelf uitloopt de hele tijd. Dan weet ik niet goed wat je echt denkt. Nu lijk je rustiger. Je stem klinkt ook anders. Dieper, en meer hier.’
‘Dat is wel waar, denk ik. Het is niet zo moeilijk bij jou. Je bent heel aanwezig altijd. Niet in de zin van veel ruimte innemen of aandacht vragen, veeleer het tegenovergestelde. Aanwezig zonder dat er iets trekt, dat zou het kunnen zijn. Je bent er.’
‘Gisteren dacht ik nog aan dat gesprek dat we ooit hadden, in de tuin. Het was een warme avond in augustus. Het gras was koel. De maan was helder.’
‘Ik herinner me die avond nog. Het deed me goed om met jou te praten. Er waren dingen in mij die me zo rusteloos maakten. En jij ging ze niet uit de weg, luisterde gewoon, en praatte erover door, alsof het gewoon was. Iets ontspande in mij, voor het eerst precies.’
‘Dat ontroert me. Het is ook voor mij een dierbare herinnering. Het is alsof ik nog elke dag iets te leren heb, over wat mijn lichaam soms onrustig maakt, wat het zich herinnert.’
‘Ik denk dat je dat wel goed doet. Beter dan je zelf beseft, denk ik. Het is mooi om naar je te kijken, in het algemeen bedoel ik, om te zien hoe je met jezelf beweegt.’
‘Misschien zie jij dat beter dan ikzelf. Ik weet het allemaal niet zo goed. Soms is het wel alsof mijn lichaam langzaam zachter wordt. Alsof het stilaan enkel nog hier en nu is, met af en toe dan een herinnering.’
‘Dat is wat ik zie ja. Wat zie jij bij mij?’
‘Soms zie ik nog jouw twee leeftijden met elkaar in gevecht. Een stuk van jou is heel jong en speels. Een ander stuk van jou is veel ouder, en laat zich niet zomaar zien. Af en toe, zoals nu, voel ik dat je ergens tussen de twee zit. Zonder nood om zo jong te zijn, zonder schrik voor dat wat ouder is. En dan is het alsof je lichaam anders wordt. Met zachtere lijnen, denk ik.’
‘Ik wou dat je gelijk had. Ik denk dat ik begrijp wat je bedoelt, maar ik kan dat niet zo goed zien bij mezelf.’
‘Geloof me maar.’
‘Ben je klaar voor het water?’
‘Ja.’

02 oktober 2021

De moed om te dichten


Woorden zijn ingewikkeld. Ze raken de plek van het diepste geluk, het diepste verlangen en de diepste angst. Gewoon door te zijn. Woorden zijn fysiek, als graniet, ze bewegen door je lichaam. En ze zijn tegelijk afwezig, of als een schaduw van die afwezigheid. Soms laten ze zich betasten. Soms lijken ze onverschillig. Soms zijn ze alleen maar daar waar je niet wilt zijn.

Je bent op weg naar de boekhandel, een beetje zenuwachtig. Zij zal er zijn. Ze signeert haar nieuwe bundel. Onderweg kom je haar tegen, een beetje verloren. Het is daar, zeg je. Je wijst haar de weg en leidt haar naar binnen. Een beetje klein.

De plek die woorden kunnen zijn. In een tekst kunnen ze een landschap zijn. Je kunt er naartoe gaan. Je kunt die plek zien, in het landschap, in je lichaam. Het is een mysterie dat je nooit helemaal zult begrijpen. Net zomin als je de plek van een cantate van Bach kunt begrijpen. 

Je praat met een vriend die ook in de boekhandel is. Over boeken en over een andere vriend. Je vertelt over een boek dat je zo mooi vond en dat je aan hem gaf. Hij ziet waarom je daar bent. Je bent een beetje verlegen.

Misschien is er ook een landschap in je lichaam. Er is een plek in je lichaam waar je naartoe moet gaan, denk je, om die tekst te maken, dat boek, dat gedicht. Je kunt alles voorbereiden. Je kunt alles in hoopjes netjes klaarleggen. Je kunt de kamer opruimen of leegmaken. Je kunt alles stil maken. Dat is allemaal aan deze kant van de lijn. Maar voor die tekst, voor dat gedicht, moet je naar de andere kant van de lijn. Daar moet je heel lang blijven, heel naakt, met alleen maar de woorden. De moed die daarvoor nodig is.

Er is nog iemand voor je. Je wacht tot het jouw beurt is. Je luistert naar de stemmen om je heen. Je lijkt ineens zo groot. Zo woordloos ook.

Het is zo radicaal, zo eindeloos kwetsbaar. Daar blijven waar een kunstwerk kan ontstaan. Het is de enige manier, denk je. Zoveel moed. Je zou er alles kunnen verliezen. Je kunt vermoeden, je kunt voelen, bij een ander, waar die plek is. (Verlangen en angst.) 

Of er een bepaalde opdracht in moet, vraagt ze. Nee zeg je. Waarom zouden jouw woorden daar moeten komen? Ze schrijft iets op dat verwijst naar de titel van haar bundel. De vrouw die de foto maakte die de gedichten omhult, schrijft ook naar naam erin. Je zou zoveel willen vragen, je doet het niet. Er zijn nog mensen die wachten. Hoop je. Voor haar.

Het is ook werken natuurlijk, daar. Het gaat niet om jou, het gaat om de tekst. Er is iets van een totale overgave nodig, denk je, op een of andere manier. Misschien is een kleiner woord ook mogelijk. Iets met aandacht, en moed dus. Hoewel de tekst er uiteindelijk alleen via jouw lichaam kon komen, is de tekst zelf een ander lichaam. Alleen in dat loslaten, in dat aanvaarden, ligt het antwoord, denk je.

Je zegt iets over moed. Zij zegt iets over je columns. De gedichten gaan over landschap en lichaam. Ze zegt iets over kwetsuren in het landschap. Als iets waarmee je iets zou kunnen doen. Je denkt aan een tekst. Een beetje verlegen loop je naar buiten.

Het is net iets gemakkelijker, denk je, om aan de rand van die plek te blijven. Daar waar je altijd weg kunt. Het is op die lijn dat je vlucht of bevriest. 

Een vraag die je nadien tegemoetkomt. Of het veilig voelt, daar te zijn, daar te blijven. Waarschijnlijk is het intens, vervullend en uitputtend tegelijk, opwindend en beangstigend. Kun je je veilig voelen? Ben je soms bang dat je niet meer terug kunt komen?

Misschien heb je je kind alleen maar zo lang het er nog niet is. Zodra het er is, in de wereld, groeit het van je weg. Het is een ander lichaam. Het boek ligt daar, in de kamer. Het boek ligt op een stapel. Je kunt vertrekken, naar waar je wilt zijn, en het boek ligt daar nog altijd.

Je zit in de stoel en leest de gedichten een eerste keer. Je kunt je ogen uit focus zetten, waardoor je alleen grijze vlekken ziet. Je kunt naar de woorden kijken, zonder ze te lezen. Je kunt de woorden zien, terwijl je leest. Terwijl je verder leest door het gedicht, onthult hun landschap zich. Terwijl beginnen beelden te bewegen. Beelden die iets raken van een diepere werkelijkheid. Na het gedicht zie je iets over landschappen, met een geheim, lichamen.

Het is nooit helemaal te weten, hoe het werkt. Woorden in je huid. Een landschap herinnert zich de voetstappen van wie daar ooit bewoog. En soms zou je kunnen denken dat een landschap die voetstappen al vooraf kan vermoeden, al weet, zonder woorden.

Je blijft naar de foto kijken. Je gaat langzaam en voorzichtig met je vingertoppen over de bundel. Je hebt iets gezien dat er daarvoor nog niet was, iets is nu bij je, al. Het wacht nog rustig op opnieuw kijken en lezen. Je legt de bundel op de tafel, op een stapeltje boeken. Iets in de kamer is veranderd.