29 september 2016

Waar

Waar kun je heen gaan in je hoofd?

Enigszins uitgeput probeer je de dag op gang te trekken. De vorige dagen hebben blijkbaar veel van je gevraagd. (En de nachten waren te kort, waarschijnlijk.)

Nauwelijks waarneembaar. Dus uitvergroot.

Merkwaardig. Hoe je voelt dat er schotbalken zijn opgehaald of zoiets. Hoe je voelt dat waar normaal remmingen zijn, die nu enigszins  verschoven zijn. Niet dat je meteen wild zult worden, die zaak lijkt wel verloren voor de kosmos, maar toch. Wie een beetje moeite zou doen, zou je allerlei bekentenissen kunnen ontfutselen. Zomaar.

Dingen die je anders netjes voor je houdt. Wanneer je je best doet om beleefd te zijn en voorkomend.

Je verlangens, ze zouden zomaar aangeraakt kunnen worden.

Je zou zo maar iets zeggen als: jij bent mooi. Misschien zelfs: ik mis je.

Terwijl je dat denkt, loop je rond in je hoofd. Je kijkt naar alle plekken. Je ziet een fractie van wat er is.

Er zijn veel plekken in je hoofd waar je toch liever niet wilt komen. Sommige van die plekken heb je ooit bezocht, en dat was meer dan genoeg.

Er zijn plekken die je misschien onder ogen zou moeten zien. Misschien.

En er zijn plekken die zich zomaar aandienen, nu je zo moe bent.

Er gebeuren spannende dingen, zomaar, in je hoofd.

Mensen die erg aanwezig zijn, daar. Nu zie je het nog beter.

Erover praten zou moeilijk zijn. Het lichte stotteren, het hoort bij dit lichaam. Op dit moment.

Natuurlijk gaat het later op de dag weer over. Dat moment van doorwaadbaarheid. Iedereen had alles kunnen zien, met niet meer nodig dan een hand. Dat moment ebt weer weg.

Je loopt nog eens rond in je hoofd. Sommige deuren zijn weer gesloten.

Je kunt nog wel grotere bewegingen maken met je handen, terwijl je praat.

Je let ook nauwkeurig op de woorden, zodat je niet stottert.

En even is het spannend. Je weet, als je moe bent, dat de woorden in de andere taal je soms ontglippen. Een telefoon in het Frans. De mevrouw zegt dat je ook Nederlands mag spreken, maar je doet het in het Frans. Je ziet lege plekken, waar woorden zouden moeten zijn. En tegelijk, omdat je minder kans hebt erop te letten, gaat het toch vlotter dan je had gevreesd.

Dat hoofd van je, het ziet er wel elke keer een beetje anders uit, denk je soms.

Gelukkig hoef je niet al te vaak uit te leggen wat je allemaal ziet daar. Ook niet alle mooie dingen.

Of de dingen die niet kloppen. Zoals goede voornemens. Dingen waar je niet meer aan zou denken, dingen waar je officieel niet meer aan denkt, en die daar toch zomaar rondlopen soms.

Of kwetsuren. Dat je in je hoofd jezelf kunt waarnemen. Dat je kunt zien wat er gebeurt als dat litteken aangetikt wordt. De reflex gaat vanzelf, maar je kunt wel zien, soms met enige vertraging, wat er gebeurt.

En soms zie je inzichten. Zie je hoe die eruit zien. Inzichten zien er eerst als dichte drabbige mist uit. En na een tijd onthullen ze zich voor je. Soms stonden ze daar al een hele tijd op je te wachten, in die toestand, maar zag je niets.

Zijn er plekken in je hoofd waar je naartoe kunt gaan om te schuilen? Plekken waar je veilig bent, waar niemand je kan raken?

Soms zie je de rust.

Soms de rusteloosheid.

Soms zie je niets.

Vanbinnen in je hoofd lijkt het alsof je hoofd soms helemaal doorloopt naar de rest van je lichaam, alsof dat één ruimte is. Soms is dat niet zo.

Iemand die je dierbaar is zei je ooit dat je altijd in je hoofd leeft. Ze heeft geen gelijk, denk je. Ze weet dat ook wel, denk je. Of ze weet wat jij niet weet. Je ziet veel in je hoofd, dat kan het ook zijn.

(Dat is wel een voordeel van zo’n groot hoofd hebben, dat je veel ruimte hebt om rond te wandelen. Ook al gebruik je niet alle paden.)

Waar kun je heen gaan met je hoofd?

25 september 2016

We gaan liggen in de tijd

Goede vriend Willy

Het is weer tijd voor mijn jaarlijkse brief aan jou. Het is niet zo gemakkelijk. Aan de ene kant is het een terugkeer op vertrouwd terrein. Aan de andere kant is het ook een beetje alsof je zit te wachten op die brief. En misschien wordt die daardoor niet zo goed als hij zou moeten zijn, ik weet het niet. Het geeft ook niet, waarschijnlijk.

Vandaag was het weer die dag. Er waren weer honderden mensen die kwamen fietsen of wandelen. En misschien weet niet iedereen wie die man is of was in de naam van die fietstocht. Velen weten het wel, en dat is goed.

Ik had het er al eerder over. Ik wil graag dat jij er bent, daar. Het is bovenal een speciaal moment voor alle slachtoffers van die gruwelijke stof die asbest is. Het gaat over hen allemaal, zo wilde jij het ook. Maar jij was een van hen, en ik wil dat jij er bent, op die dag, net als al die anderen.

Toen ik aankwam deze ochtend in Kapelle-op-den-Bos, dat laatste stukje in de trein, was het alsof ik je zag fietsen, naast het spoor. Het was alsof je heel erg opgewekt was, alsof je blij was dat ik kwam, alsof je me opwachtte. Het deed me een beetje denken aan wat je soms in die films ziet, dat er in het veld iemand op een paard rijdt en wuift naar iemand die in de trein zit. Het was een heftig gevoel, je was zo aanwezig. Ik was alleen in de trein, en jij was alleen daarbuiten.

Toen ik uitstapte en de straat overstak, was je al weg. Onderweg. Ergens naartoe.

Ik laat het niet zo merken, maar het is telkens weer een moeilijke dag voor mij. Het is vooral een dag die me heel erg nederig en klein maakt.

Ik kijk naar de vrouwen die er elk jaar staan, met de foto’s van al die slachtoffers. Zoveel mensen die er niet meer zijn. En ik kan alleen maar het hoofd buigen voor hen.

Ik kijk naar de dappere mensen die er elk jaar zijn en die weten dat zij waarschijnlijk ook aan de beurt zullen komen, dat zij ook op de lugubere wachtlijst staan. En ik zwijg, uit mededogen en uit gloeiende kwaadheid tegelijk.

En ik zie jouw familie. En weer dacht ik: ze worden groot. Het slaat nergens op, want ze waren het altijd natuurlijk al. Maar ik dacht dat ik dat zou zeggen tegen jou. Kijk Willy, ze worden groot, je kunt zo trots zijn op hen.

Het is ook raar, een beetje. Hoe zo’n dag verandert, elk jaar. Een deel blijft elke keer hetzelfde. En een deel verandert. We staan stil bij een moment van stilstand, toen. En tegelijk zijn we verder blijven gaan. En dat verandert de dingen ook. Vandaag had ik het gevoel dat we gaan liggen in de tijd. Het is iets heel anders dan verdwijnen en weg zijn. Het is je rustig neerleggen in een tijd die ook verder gaat. Het is goed en mooi, en het maakt me ook een klein beetje droef.

Ik keek naar al die mooie mensen die me dierbaar zijn geworden door hen daar te zien telkens weer, en ik dacht ook: we worden samen oud. We zien leven en dood door onze handen gaan. We herinneren ons wie jij was en wie jij bent voor ons. En tegelijk blijven we bij de tijd, zijn we de tijd. We kunnen zien waar je je hebt neergelegd, en dat is goed. En ik zie hoe jij alles ziet van daar. En wanneer je wilt, kun je gaan fietsen, in volle vrijheid. Je hebt nu geen last meer van de wind. Je hebt alle adem bij je. Je fiets staat scherp.

Ik wou veel mensen even aanraken vandaag, maar ik durfde weer niet goed. Een beetje verlegen, zoals ik al zei. En misschien is dat ook niet zo erg.

In de trein terug, bijna thuis, gebeurde er weer iets. Een vrouw liep door de middengang heen en weer met een klein jongetje. Het jongetje was aan het wenen. De vrouw probeerde hem te troosten. Toen ik opstond om me klaar te maken om uit te stappen, zag het jongetje mij. Grote verwonderde ogen. Ik wuifde naar hem, hij keek naar mijn hand, en wuifde weer terug. Het jongetje bleef kijken en wuiven en riep me na toen ik moest vertrekken. Om een of andere reden, dacht ik, had jij daar iets mee te maken.

Bedankt nog goede vriend, dat je me opwachtte. Je maakte het me een beetje gemakkelijker om uit te stappen en om daar te zijn vandaag. Daar waar ik wilde zijn vandaag.

Tot weer, jan

24 september 2016

Dat met die kinderen

In het weekendmagazine bij de krant een heel artikel  over ‘kids/no kids’. Nog los van het punt dat het woord kids bij wet zou verboden moeten worden, brengt het artikel je erg in de war. Om allerlei redenen. Die je misschien zelf niet helemaal begrijpt.

Discussies over wel of geen kinderen zijn altijd emotioneel. Mensen reageren soms heel heftig op elkaar. Niet altijd luisterend naar wat de ander zegt, maar soms vooral verwoordend wat men zelf denkt. Of nog meer: waaraan men zelf twijfelt. Dingen waar men zelf mee worstelt worden al snel op de ander geprojecteerd. Men soms reageert emotioneel op dingen die die ander misschien helemaal niet zei.

Je merkt het ook bij jezelf, dat je meteen, in je hoofd allerlei dingen begint te roepen bij sommige uitspraken in het artikel. Soms ook net niet, misschien omdat je sommige mensen kent die in het artikel aan bod komen.

Veel dingen, bijna allemaal eigenlijk, zijn te moeilijk om over te praten. Je komt meteen in een mijnenveld, vrees je.

En je weet zelf maar al te goed wat je ooit al te horen kreeg over geen kinderen. Mensen (vaak zelf met kinderen) die je komen uitleggen waarom het goed is dat jij geen kinderen hebt. (Gewoon weglopen is het enige dat helpt, denk je, om te voorkomen dat je mogelijk tot geweld zult overgaan na zo'n uitspraak, of iets in die aard.) Mensen die je uitleggen waarom je toch zo gelukkig moet zijn omdat je geen kinderen hebt, maar zelf nooit kunnen zwijgen over hun kinderen. Mensen die je al dan niet impliciet laten verstaan dat je egoïstisch bent omdat je geen kinderen hebt. En allerlei varianten ervan.

Om al die dingen kun je kwaad worden, omdat ze zo kwetsend zijn.

En toch. Toch voel je een aarzeling bij een aantal uitspraken van de mensen in het artikel die aan de kant van de no kids staan. En je weet niet goed wat je daarmee moet. Je zult hen er niet op aanvallen. Je zult geen scherpe dingen gaan zetten op hun facebookprofiel, je zult hen geen verwijtende berichtjes sturen. En toch. Het brengt je in de war.

Misschien is de verklaring heel eenvoudig. Als men je vraagt of het een bewuste keuze is om geen kinderen te hebben, kun je alleen antwoorden dat het geen keuze is, maar een verdriet. Misschien is dat het enige punt. Dat jij altijd graag kinderen had gewild, en dat dat voor de mensen in het artikel anders is.

Veel vragen blijven nog. Zoals die ‘vrijheid’ die dus bij jouw situatie zou horen. In veel opzichten klopt dat natuurlijk wel. Jij zult een ruimte hebben om dingen te doen die mensen met kinderen niet zomaar hebben. Als je een kind hebt dat een handicap heeft of dat speciale zorg nodig heeft voor heel haar of zijn leven, dan zal dat jouw leven en jouw mate van vrijheid beïnvloeden, om het even in die termen te zeggen. Je moet het leven met kinderen niet altijd al te zeer romantiseren, zoals anderen in het artikel zeggen. Dat is allemaal waar. Iedereen heeft een beetje gelijk in het artikel, denk je. En toch. Toch blijft het moeilijk om voor jouw situatie zomaar het woord vrijheid te gebruiken, het lijkt niet te kloppen, al kun je eigenlijk niet echt uitleggen waarom niet.

Die zogenaamd rationele argumenten blijven wringen. Dat je zonder kinderen helemaal voor je eigen leven kunt kiezen. Of zo klinkt het toch voor jou. En op dat punt wringt het dus, denk je. Is het goed om dat te willen? Misschien heb je het ook geleerd door die ziekte, maar eigenlijk denk je: ik ben niet van mij alleen. Eigenlijk denk je: ik kan maar zijn wie ik ben in mijn verbondenheid met anderen. En zoals ook in het artikel wordt verteld is het zo dat kinderen je daar natuurlijk de hele tijd aan herinneren. Het besef dat wie je bent overvloeit in anderen, dat anderen ook jou bepalen, dat anderen ook jou nodig hebben, net als jij hen nodig hebt. En ook al is dat een moeilijk besef, het is goed zo, denk je.

Het is gewoon moeilijk uit te leggen wat dat gevoel werkelijk voor je betekent. Misschien is het gewoon een soort uiting van je kinderwens. Hoewel, het is meer dan dat, denk je.

Het is moeilijk soms, dat je bijna nooit de vraag krijgt hoe het is om geen kinderen te hebben. Vaak krijg je wel allerlei vormen van raad, of gaat het gesprek snel weer over naar een ander onderwerp, bij voorkeur dan de kinderen van anderen.

Je kunt niet beschrijven wat het voor je betekent, zoals enkele dagen geleden nog, als iemand die je graag ziet jou zegt dat je een goede papa zou zijn geweest. Het is steeds te moeilijk voor je om erop door te gaan, je zult het altijd een beetje weglachen, of rationaliseren, of wat dan ook. Misschien ben je gewoon te bang om de grootte van die zin tot je toe te laten, gewoon als een geschenk. (Misschien mag je geen geschenken krijgen.)

Het is wat het is, en dat is goed, denk je.

(Je weet het nog altijd niet. Als het artikel het voorstelt alsof er twee kampen zijn, is het alsof je in het ene kamp zit, maar met de argumenten van het andere. Verwarrend dus. Maar dat is niet zo erg, denk je.)

23 september 2016

Welke dag

Nog met cello’s in je hoofd als je die ochtend vertrekt, de nieuwe week in.

En verhalen die blijven.

Ze zitten op je te wachten. Wat zijn ze jong. Allemaal net afgestudeerd, denk je. Diploma’s met hopen. Maar te verlegen om te antwoorden op je vragen in de opleiding. Het komt nog wel, denk je, laat ze maar komen. Je collega denkt er anders over, komt tussen in jouw les, en zegt je nadien dat je hen directer moet aanspreken. Je zegt dat het wel in orde komt, je weet wat je doet. En het komt ook in orde.

Je haalt iets uit het pakje. Je zult dat verhaal zelf vertellen, met je eigen stem. Dat zou dapperder moeten zijn, of zoiets. Je plakt het pakje weer dicht.

(Het wordt een slechte buikweek, denk je.)

De manier waarop de postkantoormevrouw vraagt of je misschien een heel velletje postzegels kunt gebruiken. Met die glinsterende ogen. Nee zeggen is geen optie. (Misschien zul je dus toch nog meer pakjes moeten versturen.) Het pakje is vertrokken nu.

De bankkantoormevrouw lost je probleem op. Het leek een echt, ernstig probleem. Dat dacht ook die andere bankkantoormevrouw al. (“Ik zal mijn collega moeten roepen.”) Het blijkt een nogal klein probleem, eigenlijk geen probleem, eigenlijk ligt het gewoon aan jou. Een beetje verlegen. Maar ze vinden het niet erg. (Daar zijn ze voor opgeleid waarschijnlijk…)

Iets met dromen.

Ze zitten weer op je te wachten. Je zegt dat het dit keer echt dolle pret zal worden. Ze gaan helemaal op in de oefeningen. Je collega komt je vertellen dat het eigenlijk wel een heel leuke les is. Het komt nog goed, met de dingen, denk je.

Die avond nog even op en neer naar een andere stad. Je bent moe. Maar het lezen is wel lekker. Het dikke boek. En de aanraakbare bladzijden. Mmm.

Iets met een zekere onrust.

Een boeiende ochtendafspraak. En dat je dus eigenlijk toch een pak zou moeten dragen. Je zult er zeker eens over nadenken.

(Het pakje is aangekomen. Dat is goed nieuws. Het is de juiste dag.)

Wanneer je naar huis gaat, is het ongeveer hetzelfde moment als toen. Je blijft heel even staan, daar in het midden van de winkelstraat, en legt je hand op je hart. Ergens staat dat dit de dag is.

Een mooi gesprek. Op de juiste dag. Waarschijnlijk de juiste dag. Ergens tijdens het gesprek denk je: laat dit lang duren. Dapper zijn valt toch nog een klein beetje mee.

Een andere nacht.

De volgende ochtend, heel vroeg. Even later sta je fietsen te tellen in de straat. Het ene moment vraag je je af wat je daar eigenlijk staat te doen, op dat uur. Het andere moment denk je dat het ook wel iets heeft. Maar na twee uur ben je wel een beetje koud vanbinnen.

Later die dag een vooravondvergadering, of hoe omschrijf je dat ding anders. Na een tijdje voel je de vermoeidheid. De zinnen met die moeilijke woorden glijden van je af, komen niet meer echt binnen. Je laat het niet merken.

De volgende ochtend. Vroeg naar de markt. Droevig moment. Het lekkeredruivenseizoen is weer voorbij. Je zegt wel aan de druivenmevrouw dat je haar weer zult zien volgend jaar. Misschien helpt dat.

Iets met een naaiwerkje.

Door de stad lopen met het karretje met twee bakken met kleine flesjes. De twee oude wereldwinkelmevrouwen zijn geweldig.

De uurregeling bekijken voor het weekend. Je zult veel in de trein zitten, van hier naar ginder. Veel tijd om te lezen.

Een mooie nieuwe plaat.

Tijdens het koken een lichte existentiële crisis. Wat is er mis met jou? Fundamenteel? Je zou het iemand moeten vragen, iemand opbellen en vragen wat er mis is met jou. Fundamenteel dan.

De laatste druiven van het seizoen wachten op je.

18 september 2016

Iets met een cello

‘Kijk, ik heb een plaat van haar gekocht.’
‘Een plaat? Een CD zul je bedoelen.’
‘Voor mij is dat ook een plaat.’
‘Jij bent echt ouderwets.’
‘Ja, en mijn haar is te lang.’
‘Minstens.’
‘Gelukkig zijn we er, hier.’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Het was een beetje moeilijk om de muziek te verlaten, en weer de gewone wereld in te gaan.’
‘Zouden we niet een beetje kunnen blijven daar?’
‘Ja, dat zou ik wel willen.’
‘Wat zouden we doen dan?’
‘Een verhaal vertellen. Dat is in, tegenwoordig, verhalen vertellen.’
‘Maar jij moet wel beginnen.’
‘Waarom?’
‘Daarom, jij hebt meer woorden.’
‘Ik geloof er niets van, maar goed. Soms zie ik het, in mijn hoofd. Het verhaal. Ons verhaal.’
‘En wat zie je dan?’
‘Zo’n beetje als een strook die is vrijgemaakt, in een dichtgegroeid bos of een overwoekerde tuin. De strook is er al. Het verhaal kan rustig zijn weg zoeken. Je kunt niet door de struiken kijken, en ziet dus niet waar het naartoe gaat, maar de ruimte is er al.’
‘En voor wie is de ruimte?’
‘Voor het verhaal. Op een of andere manier, maar vraag me niet hoe, loopt ons verhaal door. Niet af.’
‘Verwacht je dan iets van het verhaal?’
‘Nee. Het is er, het is zichzelf. Dat is genoeg.’
‘Dat is goed dan. Heb je die voeten gezien?’
‘Ja, natuurlijk. Eerste rij.’
‘Mooi, hoe al die dingen in elkaar pasten. Je wist soms zelfs niet eens wat ter plekke werd gespeeld, en wat net daarvoor opgenomen was.’
‘Nee, inderdaad.’
‘Als ik haar hoor, is het steeds alsof ik ergens ben waar ik wil zijn.’
‘Ik begrijp wat je wilt zeggen.’
‘Hoeveel moeite je ook doet, vaak ben je toch ergens waar je niet wilt zijn. Ook al weet je dat je nergens anders zou kunnen zijn, omdat het nu eenmaal zo gelopen is of zo, op dat moment, op die plek, of in dat seizoen van je leven, of wat dan ook. Je weet dat je de plek zou herkennen waar je zou willen zijn, als je er was.’
‘Dat herken ik, dat gevoel.’
‘Heb je soms het gevoel dat je er bent, daar?’
‘Ja, eigenlijk wel. Soms.’
‘Ga je me dan bellen? Misschien?’
‘Misschien. Waarschijnlijk durf ik het niet.’
‘Waarom niet?’
‘Gewoon, omdat ik het niet durf, omdat ik bang ben of zo.’
‘Doe het toch maar. Gewoon.’
‘Wie weet.’
‘En hoe zit dat nu met die vingers van jou?’
‘Dat vertel ik je nog wel eens.’
‘Zeker, niet nog eens.’
‘Jij hebt me ook nog een verhaal te vertellen trouwens.’
‘Ja?’
‘Ja. Ik herinner je er nog wel eens aan.’
‘Doe dat.’

17 september 2016

En je dacht

En je dacht. Iets ingewikkeld. Of niet, misschien. Iets dat niet voor de woorden is. Of net ervoor nog. Iets over dicht bij je waarden blijven leven. Niet het andere doen, waardoor jij uiteindelijk ook het lijden zou hebben. Of zoiets. (Die boeddhisten kunnen dat waarschijnlijk allemaal beter uitleggen.) Jij ziet het wel, in je lichaam, in je hoofd. Je voelt het, onder je huid, waar ze zijn, die waarden.

En je dacht. Bij het observeren van jezelf. Je ziet het gebeuren. Iets. En je bent er niet echt trots op. Misschien had je het anders moeten doen, kunnen doen. Maar je ziet ook welke laag het raakt, ergens diep in jou. Een plotse doorslag naar een grondlaag. Of een pijnscheut in je ellenboog. Daar waar je eenzaam bent. Je ziet het, als een waarnemer. Nadien. Misschien is weten genoeg.

En je dacht. Nog voor je moest vertrekken voor weer eens een avond weg. Dat je zomaar zou kunnen gaan zitten en een traan worden. Je begreep niet zo goed waarom. Een of ander na-ijleffect. Ongetwijfeld.

En je dacht. Hoe je probeerde soepel te zijn. Als in staat tot zomaar meewapperen met een bries. En je keek naar jezelf. Hoe het was, hoe het veranderde.

En je dacht. Dat je niet wist hoe het komt dat je vaak in die paar vingers minder gevoel hebt. Dat het aan je nek zou kunnen liggen. En even dacht je aan de handen van je vader.

En je dacht. Napratend in de nacht. Het is goed, en bijzonder, als iemand je ziet. Het gezien heeft, dat ene moment.

En je dacht. Dat het vroeg was. Die wekkerradio om zes uur ’s ochtends op een zaterdag. Dat je nog niet weg wou uit die droom. Dat je lichaam nog haperde. Dat het water in de douche zo lekker heel warm was, en dat je langer wilde blijven staan. Dat ergens onderweg later je lichaam wel terug met jezelf zou samenvallen.

En je dacht. In de trein. Een vroege ochtend, nog steeds. Dat je misschien een brief wou schrijven. Je keek naar het blad. Waar de woorden zouden komen. Waar je de woorden zou herkennen, eens ze er zouden staan.

En je dacht. Dat je nog niet helemaal zeker wist of je het zou durven. Wat je je voorgenomen had. Op weg naar waar je zou gaan vertellen. Ze hadden gevraagd dat je zou vertellen. Of je het zou durven, oud zijn, om terug te kunnen kijken naar hoe je jong was, om te kunnen vertellen aan jongeren.

En je dacht. Thuis nog. Dat je de gedachte moest toelaten in je hoofd dat zij, die jongeren, jouw kinderen zouden kunnen zijn. Niet zij in het echt natuurlijk. Maar als het ware. Die stap in je hoofd moest je kunnen zetten om te vertellen wat je wilde vertellen. Dacht je.

En je dacht. Toen je daar zat. Toen ze allemaal klaar waren om naar je te luisteren. Wat een eer het is, om zomaar te mogen vertellen. Het maakte je verlegen en nederig. En heel dankbaar.

En je dacht. Tijdens je verhaal. Kijk naar hen, en denk: dit zouden mijn kinderen kunnen zijn. En het maakte je weker dan week. Maar het was goed, op een manier die je niet uit zou kunnen leggen. Alsof je een cirkel rond kon maken, na zoveel jaar.

En je dacht. Dat je wou dat Julia dat kon zien. (En je wist dat het zo was.)

En je dacht. Dat je nadien even wou verdwijnen, in het ritme van de trein. Hij stopte bijna overal, en het was goed.

En je dacht. Dat het bijzonder was om even daarna nog eens te mogen vertellen. En dat het bijzonder is, zo dacht je veel later nog, dat je soms mensen kunt doen lachen. Wat je nog altijd verbaast, dat dat lukt, zomaar. Alsof je zou zeggen: kijk daar, daar is een zonsverduistering, zomaar in het niets. En dat mensen zeggen: ja, we zien het.

En je dacht. Dat het goed was om weer thuis te komen. Dat het goed was om weer thuis te komen. Dat het goed was om weer thuis te komen. Dat het goed was dat je die zin zomaar kon herhalen voor jezelf.

En je dacht. Dat je iets in die handen had gezien.

En je dacht. Die muziek zal ze mooi vinden.

14 september 2016

Ben je daar ergens

Ergens diep in een nacht. Je wilt niet naar de klok kijken, wilt niet weten hoe laat het is. Wakker geworden in een halve slaap, halve droom. Zoals je verwacht had. (Zoals dat dan gaat, in zo’n geval. In afleveringen.)

Je lichaam is rusteloos. (Na een vergadering die niet helemaal goed liep die avond.) Je loopt door het huis. Het is warm. Eigenlijk zou je het willen, helemaal koud worden nu, om daarna weer op te warmen. (Maar in je blootje op de stenen vloer gaan liggen, je doet het toch maar niet.)

Dan maar in die toestand op de rand van het bed gaan zitten. Je leest in het tijdschrift. Het duurt even eer je hoofd de letters kan vasthouden.

Een interview met de bekende schrijfster. Ze vertelt over haar borstkanker.

(Elk kankerverhaal is een beetje gelijk en een  beetje anders, waarschijnlijk.) En dan is er dat stukje waar je een beetje van schrikt. De conclusie van haar verhaal is blijkbaar dat ze het gevoel heeft dat mensen niet echt betrokken zijn, dat we allemaal eilanden zijn. Het maakt je triest voor haar, dat het voor haar zo is.

Af en toe denk je dat ook wel eens, maar als je aan je eigen kanker denk – gezellig toch, je eigen kanker – dan was het eigenlijk niet zo. (Je hoorde al best veel verhalen van mensen die door die kloteziekte in eenzaamheid terechtkwamen. Misschien heb jij gewoon geluk gehad. En je kent zoveel verhalen, te veel, van dierbare mensen die van de ziekte geen kans kregen of die zwaar gehavend achterbleven. Misschien heb jij gewoon geluk gehad. Waarom jij wel?)

In die warme nacht denk je weer aan toen, en aan de andere mensen. (Misschien heb je op dit moment, nu je je verloren en ontheemd voelt, in die nacht, behoefte aan je verbonden voelen, al is het al maar in je hoofd.)

Het was een schok, te merken wat jouw ziekte met andere mensen deed. Je was er niet op voorbereid. Je voelde je schuldig en beschaamd, om het verdriet dat je anderen deed. En het bracht je helemaal in de war, dat er zoveel mensen waren. Natuurlijk waren er ook mensen die raar reageerden, of gewoon onhandig.

Misschien doet de tijd je anders kijken naar de dingen, maar in je hoofd zie je vooral die heel bijzondere mensen die wel betrokken waren, die dicht bij je bleven in die dagen. Ze hebben je bij het leven gehouden, je dankt jouw leven aan hen. Je dankbaarheid kan alleen maar eeuwig zijn, en maakt je nederig.

En terwijl je daar zit, denk je: als ze hier zouden zijn nu, zou ik hun zeggen, gewoon, hoeveel het voor me betekent. Gewoon om het nog eens te kunnen zeggen, om die woorden te horen, in die nacht. En zien hoe ze traag blijven hangen, in de kamer, die woorden.

Je lichaam lijkt toch een beetje af te koelen. Er is minder storm in je hoofd.

Er is iemand die je nu zou willen kunnen bellen. Om haar een verhaal te vertellen. Of eigenlijk alleen om haar iets te zeggen. Iets dat anders zomaar in de kosmos verloren zou kunnen gaan. (Je zou het niet durven, waarschijnlijk. Het zou misschien anders klinken dan je het bedoelt.)

Het blijft door je hoofd gaan, de ochtend na die korte nacht. Dat je zorgzaam moet zijn vandaag. Dat je moet koesteren wat je verbindt met anderen. (Je observeert jezelf, keer op keer opnieuw, en je begrijpt stilaan wat de dingen zijn die je kwaad of ontredderd maken.) Bij elke gelegenheid die zich voordoet vandaag, denk je, zul je de dingen zeggen die anders onuitgesproken zouden blijven, die anders te woordachtig zouden klinken. Maar die woorden die die nacht in je kamer hingen, ze hebben je overtuigd, dat je altijd, telkens opnieuw, alleen maar een laatste kans hebt.

Je zou zomaar uit elkaar kunnen vallen, in de brokstukken die je bent. En het zou ook niet kunnen gebeuren. Dat besef. En niet helemaal zeker weten wat je daarmee moet doen.

Je denkt nog aan de vrouw in het interview. Je ziet haar foto terwijl je staat aan te schuiven in de krantenwinkel. (Misschien verlang jij naar zachtere woorden, denk je.)

En je denkt aan de stroom, weer.

En je denkt aan de woorden in dat verhaal dat je wilde vertellen.

En je denkt aan alles waarin je faalt.

En je denkt aan het stukje dat rustig blijft.

En zo volgt de dag zichzelf, zoals de dingen gaan.

11 september 2016

Huidlagen

Misschien werkt het als aardlagen, maar dan in je huid. Dingen die zich afzetten, als sediment.

Wat je leert, wat je ziet, het legt zich neer. In je huid. Laag na laag.

En de tijd. Het vraagt tijd. (Bij jou vraagt het altijd veel tijd, de dingen die zich neerleggen. Je kunt alleen het ritme volgen dat de tijd je oplegt, het is niet anders.)

Je kunt het niet versnellen, denk je.

De mensen in je leven. De mensen waar je van houdt. Ze worden, ze zijn. Lagen in je huid.

En misschien lijkt je huid een beetje op de zee. Je kunt nooit helemaal weten waar de golf ophoudt en het andere water begint. Ze zijn elkaar.

Zo heeft verdriet veel tijd nodig. Anderen geven je goede raad, en terecht waarschijnlijk. En je denkt: ik kan alleen wachten op hoe de lagen zich leggen. In elkaar. Tot ze elkaar zijn.

(Je hoort de muziek, de bezwerende muziek. Je denkt aan iemand. Binnenkort komt er meer muziek.)

De dingen moeten ook door je heen sijpelen. Zoals water uit de lucht er lang over doet om diepe lagen te bereiken, denk je.

Soms zie je het, ’s nachts. Zie je je lichaam, zie je dat water, zie je de dwarsdoorsnede.

Misschien leer je dat, met het ouder worden. Om te kijken. Naar de lagen. Om verandering te begrijpen als dat proces. (Net het andere van ‘ik ga alles veranderen vanaf vandaag’.)

Je hebt het leren aanvaarden, dat wat je ziet, ’s nachts. Denk je toch.

Soms voel je handen op je huid ’s nachts, het zijn herinneringen. Het zijn de lagen.

Je kijkt naar je handen. (Iemand zei je dat je dat vaak doet.) En je ziet de wind, de wind in de tijd. (Iemand zou kunnen zeggen dat het lijkt alsof je handen weinig wind hebben gezien, maar dat is niet waar.)

Soms doet je huid pijn. Vaak, eigenlijk. Niet overal, natuurlijk.

Soms vraagt je huid iets. (Zoals vorige week nog, eigenlijk.)

En je kijkt naar de handen van anderen. (Ooit ben je daarmee begonnen, en dat was een goed idee.)
En het is alsof je alles ziet. Of toch veel.

Wijsheid en verlangen, ze zijn er allebei. Daar.

(In die ene droom wist je hoe het was.)

Je kunt het zien, voor je. Als iemand het zou vragen, zou je het bijna kunnen vertellen.

Zonder weg te zijn kun je toch verdwalen, en terugkeren. Dat geloof je.

Of misschien zou je moeten zeggen: kijk mee door mijn ogen.

(De huid die je ziet op de foto, je blijft kijken.)

De pijn huist in die lagen, is ermee gaan vervloeien.

Het weten wordt zwaarder en lichter tegelijk, je zou het niet uit kunnen leggen, misschien.

(De muziek kan ook in je huid trekken. Na een tijd kun je de muziek aanraken, in je huid.)

(’s Nachts, diezelfde nacht, kun je denken aan de muziek, kun je de muziek aanraken.)

(Soms zijn er bewegingen in de aardlagen. Familie van aardbevingen. En het is de muziek die de rust kan laten weerkeren. Als adem.)

Je hoorde een verhaal, en je was blij. Je had je niet vergist.

En straks ga je traag in de nacht liggen.

10 september 2016

Die ogen

Je bent niet goed in kermis. (Het zal wel een afwijking zijn, maar kermis maakt je droevig.)

Een vergadering. Nog even buiten, al wordt het snel donker. Je luistert naar je stem. Je hebt je iets voorgenomen, over de stroom.

De volgende ochtend. Je moet je nieuwe gepersonaliseerde oordop op gaan halen. Na een lektest bleek de vorige niet meer helemaal dicht. Blijft een raadsel, dat je oor op een jaar zo veranderd is. De mevrouw duwt het groene ding in je oor, sluit er een darmpje op aan. Je bent weer lekvrij. Wat je oor betreft toch. (Later blijkt dat je baas dacht dat je een hoorapparaat ging halen.)

Een vergadering. Je had er geen zin in. Je hoopt stiekem dat iemand je zal redden, dat iemand je een bericht stuurt dat je dringend een dino moet komen wegjagen uit de keuken of zo. (Daartoe zou je misschien wel eerst je gepersonaliseerde oordoppen indoen, kwestie van jezelf te beschermen.) Het wordt nog wel leuk. Je kijkt naar bewegingen, houdingen, je luistert naar een stem, je legt dingen naast elkaar.

Denken aan verhalen. En waar ze naartoe gaan. Ook als ze niet uitgesproken worden.

Even een berichtje sturen aan een vriendin, zogenaamd toevallig, om even haar nieuwe adres te vragen. (Zodat je nog net op tijd een kaartje kunt verzenden voor haar verjaardag de volgende dag.)

Een vergadering. Of een gesprek, eigenlijk. Een mooi gesprek, dat je diep ontroert, om allerlei redenen. Die nacht heeft je lichaam veel tijd nodig om terug in een leegte te schuiven.

Een beetje verfrommeld wakker worden de volgende ochtend.

Je mag nog eens optreden. Dit keer voor een wijs en grijs gezelschap. Je zegt: ‘Jouw dochter is jarig vandaag.’ Je voelt je, zoals steeds, dankbaar dat je je verhalen mag komen vertellen. Nadien nog even verder praten over vulpennen en zwarte inkt en brieven die met de hand geschreven zijn. In zwarte inkt dus.

Een jonge zwarte vrouw stapt ook in de metro. (Hoe zeg je dat zonder al te belachelijk over te komen…) Iets als: ze is verblindend mooi. En de helft van het effect komt door die mooie kleurrijke doek die ze op haar hoofd geknoopt heeft. Het blijft je fascineren hoe dat werkt. Net als zo’n haarband die het haar mee naar boven trekt als het ware. Hoe mooi dat kan zijn. (Je zou dankjewel willen zeggen of zo, maar dat zou helemaal belachelijk zijn. Minstens.)

Die avond eens een keer geen vergadering. Schrijven.

Woorden die heen en weer gaan. (En je voelt je een beetje beschaamd, eigenlijk. Om iets dat je had kunnen weten, of zo.) Mooi gesprek, later verder te zetten.

De volgende ochtend. Inderdaad geen druiven dus. Je bent in de war. (Misschien toch zondag maar gaan zoeken op de andere markt.)

Een seminarie. Je mag rondlopen om foto’s te maken. Van sommige mensen zou je veel foto’s willen maken. Je kunt een beetje verdwijnen in het behang. Je kunt proberen zo te bewegen dat niemand het merkt. Die ene mevrouw kijkt je lang aan, in je ogen. Ze glimlacht.

Een vergadering. Het kostte enige moeite om jezelf in beweging te krijgen. Moe.

Boodschappen. En verhalen.

(Zouden verhalen gehoord worden?)

Je belt je dierbare vriend. Hoog tijd om weer koffie te gaan drinken. Zijn vrouw neemt op. Ze zitten in Straatsburg. (Om een of andere reden voelt het een beetje onnozel, dat je op dat moment daar midden op de markt staat.)

Je zou nog zoveel moeten doen. Beetje rusteloos heen en weer. Toch maar gaan lezen. En snel ben je weer in een andere wereld. Het is alsof je ineens op een plek bent waar het voller, warmer, mooier, helderder, dieper, en alles tegelijk is. Je raakt voorzichtig met je vingers elke bladzijde aan, telkens opnieuw. Misschien zou je nauwelijks kunnen vertellen waar dat boek nu eigenlijk over gaat, terwijl je het steeds beter begint te vinden. Het is erg dik, maar ook dat klopt, op een of andere manier.

Het terras waar je zit te lezen. Dichtbij. Een ruzie tussen een klein meisje en haar mama. ‘Ik wil naar de kermis.’ ‘Je gaat maar met je papa naar de kermis.’ ‘Waarom moet ik altijd doen wat jij wilt? Waarom doen we nooit wat ik wil?’ ‘Je krijgt alles wat je wilt, altijd, en dan is het nog niet goed.’ En nog wat meer van dat. De mama vertrekt. Het meisje zegt dat ze blijft. De mama is al een eind weg. Het meisje begint te aarzelen. Komt langzaam in beweging. Stapt traag in de richting van haar mama, in de verte. Begint te lopen, begint sneller te lopen

Twee kleine jongetjes lopen het plein op naast het terras waar je zit te lezen. ‘Fucking bitch!’ ‘Dat mag niet!’ ‘Wat?’ ‘Je mag niet fuck zeggen.’ ‘Fuck!’ ‘Als je nog eens fuck zegt, zeg ik het tegen mama.’ Mama loopt rustig het plein op, een eindje achter haar twee jongens.

08 september 2016

Waar we over zouden praten

Gesprekken die we zouden kunnen voeren.

Hoe je dat doet, leven met de randen van een lichaam. De plekken waar je lichaam trager wordt, waar het beschadigd of versleten is. De plekken waar de littekens zijn. En hoe je dat dan doet. Trager leven? Anders leven. En de andere plekken, die dan soms weer soepeler en beweeglijker zijn dan je had verwacht. De plekken die je soms helemaal niet voelt. En hoe dat alles elke dag kan veranderen. En hoe dat niet erg is. Maar hoe kun je weten hoe het later zal zijn, als je groot bent? En wat moet je nu dan doen?

Die ene zin, van die moeder in de film Boyhood. “I just thought there would be more.” Hoe was het voor jezelf? Had je een beeld van wat het zou zijn of worden? Misschien is het beeld verdwenen. Misschien ook niet. Je denkt dat het moment ooit komt, dat moment van ‘nu is het’, ‘nu ben ik er’. En dat komt dus niet. Je denkt alleen op een bepaald moment dat als het er al was, dat je er dan misschien al voorbij bent, of zoiets. Ongemerkt. Die ene zin dus, wat doet die?

Geluk zou kunnen zijn: die paar momenten waarop je voelt dat je vrede hebt met jezelf. En dan het besef dat je dat gevoel aanvaardt. Het zou een mooi gesprek zijn. Wat dat is, die vrede. Hoe die eruit ziet, de ene dag, of de andere dag.

Proberen jezelf naakt te zien, in een spiegel. Niet je lichaam, maar jezelf, zonder je illusies, zonder je vluchtwegen, zonder je gezichten. En dan vertellen wat je dan ziet. (In welk soort lichaam dat dan wel moet, weet je niet meteen.)

Een gesprek met trage woorden, in de stilte. De woorden traag en zorgvuldig uitspreken. Voor een traag en zorgvuldig gesprek. Waarin je ook laat doorsijpelen wat je bijzonder vindt aan die ander. Maar dat dan wel heel traag.

Verhalen over de kinderen. Over het niet weten. Wat is genoeg koesteren? Wat is te veel vasthouden? Wat is te veel loslaten? Hoe je dat doet, iets met veilig? Over het vertrouwen.

Verhalen over de kinderen. Hoe ze van je weg groeien. Hoe ze zelf groeien en laten groeien. Hoe ze dan weer terugkomen. Of misschien wel nooit weg waren.

Verhalen over de kinderen. Die er niet zijn. En hoe je ze kunt laten leven. Die kinderen.

Verhalen over het kind dat je was. En bent.

En de mensen die ineens wegvallen, uit het leven. En hoe je zorgzaam wilt zijn voor wie er nog in het leven is. Dat je je er soms voor schaamt, en dat je het niet doet, meestal toch niet: al wie je graag ziet opbellen. Horen hoe het met hen gaat. En willen vragen: gaat het echt wel goed met jou? En willen zeggen: je weet toch dat ik je graag zie? (Waarna ze meestal zeggen dat dat heel erg duidelijk is.) En wat je doet met die onrust.

De rusteloosheid die je soms overvalt. Midden in een nacht. Ergens in de dag. En wat die je zou willen zeggen.

Of je iets hebt geleerd van de liefde. Wat je vertrouwt, en wat niet meer.

En af en toe iets over de sporen van de ziekte. Hoe ze je doorwaadbaar hebben gemaakt.

Het falen en het verlangen. En hoe ze elkaar raken.

Vertellen hoe de ander beweegt. Waar de evenwichten zitten in haar of zijn lichaam. Of niet. Welke bewegingen je herkende bij een zus of broer, waardoor je het ineens zag. Wat je niet herkende bij een zus of broer. Hoe open die beweging is, hoe gesloten. Waar de kwetsbare plekken zijn, zonder verdediging. Waar de plekken veranderen. Hoe het lichaam samenvalt met zichzelf, of net niet.

De verhalen die je opspaart voor de nacht.

Hoe je kunt blijven bij wat je niet wilt verliezen, en hoe je tegelijk verder kunt gaan.

Vertellen wat je ziet in je hoofd als je de Goldbergvariaties hoort. Vertellen waarom die tranen.

Die droom vertellen die je niet wilde vertellen.

Proberen te vertellen wat het zou zijn, geheeld worden.

En ook iets over de woorden.

En al het andere.

Altijd.

04 september 2016

Kijken

‘Als we hier zitten, kunnen we mensen kijken.’
‘En verhalen raden. Iedereen heeft wel een verhaal. Hopelijk.’
‘Even oefenen. Wat zou er met die man zijn?’
‘Beetje te stoer, of toch alsof. Waarschijnlijk is er een meisje dat daar in die winkel werkt, waar hij nu binnengaat. Hij hoopt dat ze hem zal opmerken. Hij heeft eerst de nodige research gedaan, en weet wanneer ze aan het werk is. Hij heeft vragen voorbereid, zodat hij niet stilvalt als hij haar toevallig tegenkomt.’
‘Ik vind hem wel niet zo knap eigenlijk, maar hopelijk zij wel.’
‘En die vrouw daar?’
‘Ze stond vanmorgen te lang voor haar kleerkast, en heeft nu het gevoel dat ze toch het verkeerde heeft gekozen. Hoewel die kleur haar wel goed staat. Ze loopt gewoon wat rond nu. Ze heeft nog geen zin om naar huis te gaan en daar alleen te zijn.’
‘Die kleur zou jou ook wel goed staan trouwens.’
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘Ik denk het wel. We zouden het eens moeten proberen.’
‘Dat denk ik niet.’
‘En die vrouw?’
‘Die maakt zich zorgen over haar dochter. Sommige kinderen hebben verschillende puberteiten. Dat zal wel een taalfout zijn, maar je weet wel wat ik bedoel. En haar dochter is aan de zoveelste toe. En zij is stilaan een beetje radeloos. En ze denkt dat ze een slechte moeder is.’
‘Misschien denken ze dat allemaal wel. Maar ze is een goede moeder, dat weet ik zeker.’
‘Ja? Hoe weet je dat?’
‘Ik weet zo’n dingen.’
‘Nu ga je iets zeggen, maar je mag dat niet zeggen.’
‘Waarom niet?’
‘Daarom.’
‘Trouwens.’
‘Ja?’
‘Je was weer in mijn droom vannacht.’
‘En wat had ik aan?’
‘Een mooi jurkje. Een beetje kort wel, maar ik kan dat verdragen. Maar ik weet niet meer welke kleur het was.’
‘En gebeurde er iets spannends?’
‘Ik weet het niet meer zo goed. Ik herinner me dat we zaten te praten. Je haar was inderdaad wat langer. Ik herinner het me omdat ik tegen je zei dat het minder erg is dat mijn haar niet echt kort is nu, omdat het jouwe ook redelijk lang is. Maar er was toch iets.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Toen ik wakker werd, was ik heel rusteloos. Ik wou je bellen, om te horen of alles in orde was. Soms heb ik dat, dat ik ineens denk: ik moet bellen, want er is iets.’
‘Waarom deed je dat dan niet?’
‘Ik durfde niet. Ik zou me zeker belachelijk gemaakt hebben.’
‘Nee, zeker niet. Misschien zou ik het wel een heel klein beetje lief gevonden hebben, diep vanbinnen.’
‘Officieel niet natuurlijk.’
‘Nee, beetje stoer natuurlijk. Zoals die man. Van de winkel.’
‘Kijk, hij komt al terug buiten.’
‘Hij lacht niet echt.’
‘Nee, hij kijkt zo verdrietig.’
‘Waarschijnlijk stond ze te praten met een andere man. Met een leren jasje of zo.’
‘Helpt dat?’
‘Soms.’
‘Dan is het wel hopeloos voor mij.’
‘Ongetwijfeld.’
‘Oef, wat een opluchting. Een hele geruststelling, haha.’
‘Maar die man daar is er nog erger aan toe dan jij. Minstens.’
‘Als jij het zegt. Ik geloof alles.’

03 september 2016

Nazeeën


Het zou een werkwoord kunnen zijn: zeeën. Wij zeeën. Je kunt je er iets bij voorstellen. Je ziet het, maar het is nog aan de andere kant van de woorden.

(Zou bergen dan ook een werkwoord kunnen zijn?)

Misschien was je een beetje verlegen over het verhaal over de zee. Misschien is dat niet zo erg, is het gewoon. Misschien hoort dat wel bij het verhaal van de zee.

Verhalen die bijna uitgesproken werden. Soms ben je dicht bij mensen met verhalen die bijna uitgesproken werden.

In de trein. Je kijkt naar de anderen, en je denkt: je kunt ook traag zitten. Wat dat wil zeggen, je weet het niet.

De ochtendmeditatieplek. Daar waar je rustig wacht op groen, terwijl alle andere mensen al door het rood vertrekken.

Die avond. Je loopt naar huis. Je probeert verschillende ruggen uit.

Een mooi gesprek. Iets over zeeën en bergen. Je vertelt het toch. Een deel van het verhaal.

Liedjes die in je hoofd blijven zitten.

Verhalen die je bijna had verteld.

Een middag. De chocolade is op. Even ben je radeloos. (Je hebt wel ervaring met dingen die niet kunnen.)

Die avond. Onderweg van de ene naar de andere afspraak. Het is alsof je licht fietst, alsof je glijdt, door de avondzee.

Een droom die je verontrust. Iemand die je dierbaar is leest je een brief voor. Je handen trillen.

Later die week kom je haar tegen in de winkel. Dat van die brief was alleen maar in je hoofd. Gelukkig.

De dag van de school, weer. Beelden in je hoofd. Hoe zou het zijn ginder? Mama’s en hun kinderen. Het is alsof je enige gedachten naar de kosmos moet sturen.

Voor de eerste keer een kredietkaart gebruiken, en denken dat er ongetwijfeld ergens iets zal ontploffen. Minstens.

Die avond. Enkele afspraken. Bang zijn dat je te laat zult zijn. Onderweg al vaststellen dat je veel te vroeg zult zijn. (Zoals gewoonlijk.) Nog trager fietsen om toch een beetje minder veel te vroeg aan te komen, dat lukt niet.

De druivenmevrouw op de markt. Ze zegt dat ze er volgende week uitzonderlijk niet zal zijn. Je bent nu al een beetje bang voor de druivenradeloosheid van volgend weekend.

Iets trekt in je nek. Welke natuurkracht wil jou iets zeggen?

In de opleiding die je geeft. De zwarte mevrouw vertelt een verhaal dat een beetje gaat over racisme, maar ook over kwetsbaarheid, moe zijn in het leven. Het ontroert je dat ze het zo rustig vertelt, telkens zoekend naar de juiste nuance, telkens zichzelf ook een beetje bevragend.

Het groepje Indiase vrouwen dat op de metro stapt. Ze zijn heel erg mooi gekleed, ze stralen helemaal. Waar zouden ze over praten?

Die avond. Eindelijk weer eens gewoon thuis. Je probeert een stukje te schrijven met dingen die ergens in je hoofd ronddolen. Je voelt je een beetje amateur in je eigen gedachten. En tegelijk denk je dat het goed is dat je ze uitschreef.

De film over de opgroeiende jongen. Je ziet nog hoe het was toen je die film in de bioscoop zag. Hij ontroert je weer. Dingen die net niet gebeuren, net niet gezegd worden. En dat ene kantelende moment in de film. De moeder, in één zinnetje, die zegt dat ze dacht dat het meer zou zijn. Het leven.

Spinnen dus.

Dingen die bijna gezegd worden. Verhalen zoeken opdat het niet overgaat, de mogelijkheid van een verhaal.

Het eerste stukje chocolade van dat speciale pak. Je roept iets in de lucht. Over lekker.

Beelden in je hoofd. Ze nemen je mee naar waar je zou willen zijn. En wat het met je huid zou doen.

Tussendoor denk je aan zeeën.

02 september 2016

Iets over politiek en fictie

Het was een stelling die ik tijdens een boekenprogramma dat ik mocht presenteren even in de groep wierp. Ik voel een zekere mate van wantrouwen tegenover politici die zeggen dat ze alleen maar non-fictie lezen. Is natuurlijk een provocerende stelling, enkel bedoeld om het denken wat op gang te brengen.

En om maar meteen allerlei tegenwerpingen te pareren, enkele dingen. Er is helemaal niets mis met non-fictie, integendeel. (Ik verwacht van goede politici ook dat ze regelmatig uitdagende en goede non-fictie lezen.) Helemaal niet lezen is natuurlijk nog erger, denk ik. Je hebt ook heel veel heel erg goede en kwaliteitsvol geschreven non-fictie. Er is ook veel goede journalistiek. Het feit dat een politicus leest, zorgt er op zich helemaal niet voor dat hij of zij geen populist of narcist kan zijn. Omgekeerd kun je ook vragen stellen bij auteurs die bij wijze van spreken alleen maar neer zouden kijken op de politiek en niet verder komen dan enkele clichés over het maatschappelijk gebeuren. En zo zijn er nog eindeloos veel dingen, tegenvoorbeelden en uitzonderingen op de regel in te brengen. De stelling heeft enkel als doel het hoofd wat te prikkelen om zo te komen tot een voorzichtig zoeken naar enkele redenen waarom het goed kan zijn dat politici ook echt tijd maken om fictie te lezen.

Argumenten die wel eens worden aangehaald door mensen die zeggen alleen non-fictie te lezen zijn dat ze iets willen lezen dat ‘echt’ is of ‘echt gebeurd’, en dat het lezen ‘nuttig’ moet zijn. Alsof het lezen van iets dat dan zogenaamd ‘verzonnen’ is tijdverlies zou zijn. Een boek met goede non-fictie is geen telefoonboek met een opsomming van feiten. Feiten worden beschreven, geïnterpreteerd en geduid,  in een volgorde gezet, in een logisch verband gebracht en in een talige vorm geschikt. Er wordt als het ware een verhaal van gemaakt. Non-fictie is in een aantal opzichten dus ook fictie. Onvermijdelijk. En om op dat nuttig door te gaan, een goede roman is waarachtig, klopt met zichzelf, en kan inzichten geven in het echte leven, of in mogelijkheden van leven. Dat zou dus heel nuttig kunnen zijn, als je gehecht bent aan dat criterium. Je doet het taalkunstwerk dat een goed boek is wel geen eer door het te herleiden tot zijn nuttigheid. Het is net heel goed om de ervaring te mogen hebben van de schoonheid en de soevereiniteit van een kunstwerk, een ervaring die in alle opzichten ontsnapt aan een instrumenteel of nuttigheidsdenken, vind ik toch.

Het is dus beter – en misschien wel ‘nuttiger’ in de context van dit stukje – om het positiever te formuleren. De argumenten voor die benadering zijn overigens veel meer zoekend dat stellig, meer twijfelend dan wetend. Niet meer dan aanzetten, in grijstinten.

Het mooie van fictie, van een goed boek, is dat je je voor een stuk uit handen moet geven. Aan het ritme van een boek, aan de tijd die nodig is om het te lezen, aan de aandacht die je moet toelaten om in het boek te komen, aan de personages in een boek, aan de wereld waarin die personages bewegen en evolueren, aan werkelijkheden die je nog niet kende, aan manieren van kijken die je nog niet kende, aan vormen van taal die je kunnen verwarren of ontroeren, aan soms hevige emoties, … Politiek zit vaak in een ander ritme. Politiek heeft vaak te maken met stelligheid. Met het creëren van zwart en wit in een redenering. Met conflict, met het botsen van overtuigingen. Met het ‘gebruiken’ van taal om een doel te bereiken, met een instrumentele rationaliteit dus. Met het terugbrengen van complexiteit tot herkenbare gehelen. Die dingen zijn niet fout. Politiek is een belangrijke, noodzakelijke en nobele bezigheid. Te veel politiek kan je echter ook opzuigen in zijn eigen logica, waardoor je niet meer aan politiek doet, maar politiek ‘wordt’. Het is dan ook goed om te kunnen vertoeven in een andere logica. Tijd is een essentieel element van wat een roman is. De roman is een weergave van tijd, en ontstaat als het ware pas in de tijd die nodig is om hem te lezen. De concentratie die je nodig hebt, de empathie met personages en werkelijkheden die ontstaat (of kan ontstaan), de meerlagigheid die zo eigen is aan goede literatuur, de open eindes, de dingen die niet gezegd of benoemd worden, het kunnen zien van de grijze zones van de menselijke geest in een personage, …. al die dingen zorgen ervoor, of kunnen ervoor zorgen, dat je zelf op een andere plek komt dan waar je bent als je alleen maar aan politiek zou doen. Te veel politiek kan ertoe leiden dat je alleen nog maar instrumenteel met mensen omgaat, dat je hen gaat ‘gebruiken’, voor je ego, of voor de zaak die je drijft. Literatuur kan je in je hoofd op een andere manier naar jezelf laten kijken. Een personage kan je met jezelf confronteren. Een personage dat niet ‘af’ is, dat onvoorspelbaar is, dat een rafelende identiteit heeft, kan je een spiegel voorhouden. Die ervaring kan je ervoor behoeden om alleen nog maar politiek te worden, kan je helpen om bewuster – wanneer dat aan de orde is – in je rol van politicus te stappen, en er daarna ook weer uit te stappen wanneer het tijd is. Literatuur kan je dus als het ware gezond houden.

Het mooie van romans (en op een andere manier ook van gedichten) is dat ze je doen dromen. Het blijft een overweldigend fascinerende ervaring, telkens opnieuw, dat je in een boek begint en dat je al na enkele bladzijden in een andere wereld bent. Ineens is die wereld er, kun je er in zekere zin in rondlopen, kun je de dingen in die wereld zien en ruiken. Een gedicht kan je een verhevigde werkelijkheid laten ervaren, kan je het gevoel geven dat je in de dingen een soort aura van poëzie kunt ervaren, naast de pure ervaring van de schoonheid van de woorden. Een roman kan je het gevoel geven dat je op die andere plek bent, dat je die plek kunt ademen. Literatuur kan hevige lichamelijke reacties teweegbrengen, die dus heel ‘echt’ zijn, en dat enkel door woorden op een rij. Terugkeren uit de geheel eigen werkelijkheid die een boek is naar de soms saaie en banale werkelijkheid die de jouwe kan zijn, het kan je droevig maken. Kunnen bewegen tussen verschillende mogelijke werelden, dat is eigenlijk heel belangrijk voor een goede politicus. Instrumenteel gezegd zou je kunnen stellen dat elke bewust nagestreefde maatschappelijke verandering eerst moet kunnen gedacht, gedroomd worden. Misschien zijn er sommige cynische politici die vertrekken vanuit een negatief mensbeeld, en alleen een verbeelding hebben die ingegeven is door hun machtsfantasieën. Maar hopelijk zijn er ook veel politici die – net door hun ervaring van literatuur – in staat zijn betere werelden te dromen en de capaciteit tot dromen kunnen opwekken bij anderen.

Er is nog een dimensie aan deze discussie die moeilijker uit te leggen is. Ze is in zekere zin meer lichamelijk. En heeft met de taal zelf te maken, met de registers van de taal. De politieke taal is in veel opzichten anders dan de literaire. Niet in alle natuurlijk. In politiek worden veel retorische technieken gebruikt die je ook in literatuur kunt herkennen. Eerst en vooral zijn er in het politieke bedrijf veel lelijke woorden. Ze zijn functioneel, niet bedoeld om een poëtische aura op te wekken. Het zijn vaak woorden die met een controle van de werkelijkheid te maken hebben. Categorieën, concepten, jargon, clichés, … Ze verengen dimensies. Verder is er in de politiek vaak nood aan grote stelligheid, eigen aan overtuigingen, en de wil anderen te overtuigen, of de eigen positie in een conflict helder te stellen. Veel politici hebben blijkbaar ook nood aan oorlogstaal en raken pas echt opgewonden als ze van zichzelf vinden dat ze geweldig strategisch bezig zijn. Strategisch handelen is vaak onvermijdelijk, hoewel het heel vaak ook niet hoeft. Heel vaak zou men in de politiek ook gewoon naar elkaar moeten luisteren, kwetsbaar, met een open geest. Die politieke taal, bewegend tussen saaie beleidsnota’s, persberichten en opjuttende speeches, is een taal die je lichaam over kan nemen. Het is een taal die je lichaam hard kan maken, bijna eendimensionaal. Het is een taal die de zuurstof uit je longen kan zuigen en ervoor kan zorgen dat je huid pijn gaat doen. Het is volgens mij ongelooflijk belangrijk dat je als politicus regelmatig naar een andere kamer van de taal kunt gaan. Daar waar de taal zoekt, twijfelt, rond de dingen cirkelt, zichzelf verliest soms, sputtert en rafelt, sensueel en opwindend wordt, dicht bij de randen van de stilte komt, als in een soort prisma  honderd kleuren doet oplichten in een mooi woord. Daar waar je de woorden kunt aanraken, waar je de woorden tussen je vingers kunt laten bewegen. Daar waar je voelt dat die woorden jou aanraken, en je huid weer zacht maken.

Ik denk dat het lezen van goede literatuur een politicus kan helpen om te twijfelen. Productieve gezonde twijfel is een erg belangrijke kwaliteit van een goed politicus. Jezelf als politicus elke dag afvragen: die dingen die ik beweer en geloof, kloppen die eigenlijk wel? Jezelf in de spiegel kijken en proberen te onderzoeken wat je motieven zijn bij de dingen die je doet. Je afvragen of je met je droom van een betere wereld bezig bent of met je kwetsbare ego dat hunkert naar aandacht. Proberen te ervaren of de dingen je nog wel raken, of dat je een soort machine geworden bent. Trachten te weten te komen of je echt luistert naar een ander of alleen maar bezig bent met te zeggen wat jij wilde zeggen, ongeacht wat de ander zegt. Je afvragen of je anderen gebruikt voor je eigen ego. Die twijfel lijkt me bijzonder nuttig, om dat woord nog eens te gebruiken. Het lezen van literatuur kan een politicus helpen om nederig te zijn, of te worden.

Net door je een beetje te verliezen in literatuur kun je dichter bij jezelf blijven, dichter bij die plek waar je thuis kunt zijn bij jezelf, hoe vaag en verwarrend en gedeukt die plek ook is. Het is een plek waar je de rimpels en de littekens van jezelf kunt zien. Alleen maar zijn op de plek waar je enkel een politicus mag zijn kan ertoe leiden dat je jezelf op een minder goede manier verliest. Het kan zijn dat je te zeer gaat samenvallen met je rol. Het kan zijn dat je daar alleen maar iemand zonder rimpels mag zijn. Het kan zijn dat je daar jezelf duwt in een persona die uiteindelijk wegdrijft van wie je was daarvoor.

(Al bij al zijn al deze woorden nog veel te stellig. Maar misschien raken ze een klein beetje aan wat ik probeerde te zeggen. En dat ligt meer in het onzegbare. De ruimte tussen de woorden, daar zindert en sputtert het leven. Daar kun je komen in literatuur, denk ik toch. Het is een totaal ander soort geluk en vervulling en vrede dan wat ik in de politiek heb gevonden. Het is goed om in beide talen te zijn. Ze vertellen allebei hun verhalen.)