31 mei 2013

Lichtjes verbijsterd

Je moest een vragenlijst invullen. Over het nut van bomen. Inderdaad, het nut van bomen. Blijkbaar was er nood aan een soort economische afweging, over de ‘return on investment’.

Als je enkele duizenden bomen zou planten in de stad, als een belangrijk element van een strategie om klimaatneutraal te worden, zou dat dan wel een goede ‘investering’ zijn, zo wilden de vraagstellers weten. Want mensen zouden zich in de eerste plaats de vraag stellen of dat niet ‘duur’ zou zijn. En bovenal, er zijn veel ‘secundaire nadelen’ aan bomen, zoals het verstoren van de weginfrastructuur door oprukkende wortels. Meer zelfs, vallende bladeren zouden voor hinder of zelfs ‘overlast’ kunnen zorgen. Het hele grapje zou dus veel kosten, en weinig ‘opbrengen’.

Er zijn, zo werd gezegd, natuurlijk ook wel enkele voordelen, zoals de luchtzuivering, maar uit de vraagstelling bleek dat die niet opwegen tegen de nadelen.

Zucht.

Je deed je best nog om in economische termen te antwoorden. Dat volgens het TEEB-model dat de waarde van ecosysteemdiensten berekent er wel degelijk heel veel ‘secundaire voordelen’ zijn, en dat die volgens een studie over de klimaatneutraliteit van je stad in de balans er zelfs voor zorgen dat de aanplant van 10.000 bomen ‘winstgevend’ is. Je legde uit dat er studies zijn die bewijzen dat de aanwezigheid van bomen in de omgeving ervoor zorgt dat mensen sneller genezen als ze ziek zijn. Mensen zijn gewoonweg een beetje gelukkiger, door een boom. Winst dus voor de maatschappij, die minder uit moet geven aan ziektekosten.

Je stelde niet echt te denken dat er zoveel mensen zijn die het voorzien van bomen ‘duur’ vinden. Dat er waarschijnlijk vooral veel mensen zijn die graag een boom zouden willen zien, vanuit hun raam.

Maar, nog steeds, zucht.

Je had graag heel uitgebreid willen uitleggen dat bomen verbonden zijn met verhalen. Als er ergens een grote oude boom staat, dan wordt die boom een deel van een verhaal, een deel van mensen dus. Als die boom dreigt te verdwijnen, komt er al snel een actiecomité. Omdat mensen het gevoel hebben dat er in hun leven wordt gesneden als die boom zou verdwijnen.

Maar je hield het toch maar een beetje beperkt. Alsof je die argumenten niet zomaar uit handen wou geven aan deze economische rekenaars. Je zei nog iets over je bedenkingen bij de drang van sommigen naar ‘functioneel groen’. Bij nieuwe bouwprojecten wordt tegenwoordig een ‘groenelement’ voorzien. Dat is een mooi woord voor braaf groen. Groen dat geen streken heeft, ook niet uit streken komt waarschijnlijk, en dat vooral niet onderhevig is aan seizoenen. Groen dat geen bladeren kan verliezen, en alleen zorgt voor een groene vlek of zo, omdat dat conceptueel past in het ontwerp. Want bladeren, die zomaar los de wereld in zouden gaan, die zijn gevaarlijk natuurlijk.

Je had graag heel uitgebreid willen uitleggen (stilaan bijna roepen of razen) dat er toch niets mis is met kinderen die, ook in de buurt van hun huis in de stad, kunnen leren dat er seizoenen zijn. Dat het toch onmisbaar is dat je je zo kunt verbinden met de werkelijke wereld. Nog los van het feit dat het heerlijk is als kind om te ravotten in een hoop herfstbladeren.

Zucht.

Eigenlijk had je liever helemaal niets gezegd. Dat je moest antwoorden op een vraag naar de return on investment van bomen, het maakte je intriest. En opstandig tegelijk.

Eigenlijk was je liever gewoon naar buiten gegaan. Op zoek naar een van die vele mooie bomen met verhalen. Bomen met verhalen. Je voelt het als je in hun buurt komt. Hier hebben mensen verteld dat ze het niet meer zagen zitten, en hier vonden ze troost. Hier hebben mensen verteld dat er in hun hoofd alleen maar plaats leek voor die mooie vrouw, en hier vroegen ze radeloos of ze dat ook moesten vertellen aan haar. Hier zaten mensen stilletjes te kijken en dachten ze aan de jaren die voorbij waren. Hier voelden mensen zich verbonden met al het andere leven, hier voelden ze de hartslag van het andere, hier legden ze hun handen op de schors om even terug thuis te komen.

Eigenlijk had je stiekem willen antwoorden, uiting gevend aan je lichte verbijstering: schamen jullie je niet een heel klein beetje om zo’n vraag te stellen? Maar je deed het natuurlijk niet…

29 mei 2013

Naar de hel

Dat ik verdoemd was, ik wist het al langer. Hoe zou het anders kunnen? Maar deze week werd ik er nog eens fijntjes op gewezen. Op weg naar mijn taalexamen Frans zag ik die man staan, in die bevreemdende voetgangerstunnel van Brussel-Centraal. Hij stond daar roepend te zingen, een beetje dreigend. In zijn handen een groot bord, met daarop: “Vous allez l’enfer!” En daarnaast nog een bord met “Jesus”.

Ik vroeg me af of er in die zin over de hel niet een woordje ontbrak of zo. Misschien moest je dat zo zeggen, was het een specifieke uitdrukking. Ongetwijfeld zou die ook opduiken in mijn examen Frans, waardoor ik – helemaal gedestabiliseerd door de hel – niet in staat zou zijn uiteindelijk mijn taalpremie te halen, of zoiets.

Een keer per jaar moet een mens een klein beetje dapper zijn, zeker als je zo’n watje bent als ik. Ik stapte dus op die man af. Het gaf me ineens de kans om nog wat te oefenen in spreken in het Frans (wat eigenlijk pas in het volgende deel van mijn taalexamen aan bod zal komen, maar elke oefening is er een natuurlijk…).

Hoe hij wist dat ik naar de hel zal gaan, dat wou ik weten.

‘Aha, dat zie je toch meteen aan u. Het is zonneklaar.’

Hoe hij dat dan zo gemakkelijk kon zien?

‘Uw ogen. U bent duidelijk al ingenomen door de duivel. Een bezetting, dat is het, zoals in de oorlog. Dit is ook een oorlog. En alleen Jezus kan nog redding bieden.’

Maar hoe, hoe kon hij dat zien?

‘Wellust, dat is het. Zonder twijfel. De zonde van het vlees spat uit uw ogen.’

Ik legde hem uit dat ik vegetariër ben, maar dat maakte hem nog meer uitzinnig. Als iemand me zou zeggen dat de duivel bezit van hem had genomen, ik zou het geloofd hebben. (Oei, het woord geloven…) Maar dat zou moeilijk kunnen, veronderstellend dat hij onder de hoede van de here Jezus was aanbeland, of zo.

‘Het is duidelijk dat u in een staat van zonde bent terecht gekomen. U heeft nog een kleine kans om tot inkeer te komen, maar het window of opportunity zal zich snel sluiten.’

Wat een ellende toch, dat je nu ook al bij die profeten dat vervelende taaltje van managers te horen krijgt. En aangezien er blijkbaar in het Engels moest gesproken worden, maakte ik gebruik van het momentum om hem erop te wijzen dat ik niet zozeer in sin maar wel in love gevallen ben.

‘In de liefde van de Heer kunt u niet vallen, die liefde raakt u aan. Zo gaat het, niet anders. Blijkbaar is de hoogmoed ook al uw deel geworden.’

Op een maandagochtend ben ik nog in grote staat van mildheid, meestal, dus ik probeerde rustig te blijven. Over de aard van de ware aardse, en dus hemelse, liefde zou ik hem niets vertellen. Dat was te mooi om over te leveren aan zijn ogen, die me als een soort vampier leken te willen verslinden.

‘In de hel zult u eeuwig branden. U zult smeken om vergiffenis, maar het zal te laat zijn.’

Merkwaardig genoeg begon ik een beetje medelijden te krijgen met hem. Waarschijnlijk een vorm van naastenliefde, had ik bijna gedacht. Ik vroeg hem of hij zelf wel gelukkig was in de liefde. In die prachtige reeks Ten Oorlog had ik gezien hoe ontwapenend sommige vragen kunnen zijn. Dus nam ik het risico maar. En het was alsof iets in zijn gelaat als een pudding in elkaar zakte. Misschien zelfs als een soufflé… Hij zweeg een hele tijd.

‘Ze is weg. Ze heeft me verlaten. Vorige week. Voor een veel jongere man, natuurlijk. Met spierbundels op de juiste plaatsen. En een duur geurtje. En waarschijnlijk ook nog een motor. En een automatische stofzuiger.’

Ik vroeg nog of het dan geen troost is te weten dat die man ongetwijfeld ook in de hel zou belanden.

‘Troost? Troost? Wat koop ik daar nu mee? Nu zit ik daar alleen thuis. En ik weet niet hoe ik de sokken moet wassen.’

Dat leek me een vrij mercantiele benadering voor een man van Jezus. Dat Jezus hem ongetwijfeld de weg zou wijzen, De Weg, ik had het nog kunnen zeggen, maar deed het maar niet. Ik zei hem voorzichtig dat het waarschijnlijk heel erg was voor hem, om zijn vrouw te moeten missen, en dat ik met hem meeleefde.

Hij keek me even aan, met een lege blik. En toen was het alsof er in hem een knop werd omgedraaid. Hij begon weer te tieren en te razen over de hel, en de duivel, en hoe verdoemd iedereen is die zich nog niet heeft overgegeven aan de genade van de allerhoogste.

En ik stapte weer verder. Nog goed op tijd voor mijn examen Frans. Zonder vragen over de duivel, gelukkig maar.

26 mei 2013

De rafels van een verleden

Hoe je bent geworden wie je bent. Of beter misschien: hoe je bent geworden wie je aan het worden bent. Je bent nooit iemand, eigenlijk. Misschien ben je als een hoopje brokstukken in een bokaal, en schud je elke dag, waardoor alles wat van plaats verandert, zich anders zet.

En als je al iemand zou zijn, dan ben je het verhaal dat je over jezelf vertelt. In een verhaal komen de woorden in een bepaalde volgorde achter elkaar, waardoor ze logisch lijken, waardoor je misschien een lijn begint te zien, van A naar B. Weliswaar met omwegen. Met horten en stoten. Maar in het vertellen is het een klein beetje alsof je jezelf een huid zou kunnen geven, een buitenkant, waardoor je zou kunnen zien waar je begint en waar je eindigt. In het vertellen zou het kunnen lijken alsof er een lijn zit in hoe je van A naar dit B bent gekomen, en alsof je nu, in B, zou kunnen zeggen: dit ben ik dus.

Maar terwijl je vertelt, merk je al dat het niet zo is. Alsof de lijnen als een vergiet zijn, met grote gaten.

Wie was je vroeger? Hoe was je vroeger?

Je probeert het te vertellen. Omdat je het wilt vertellen. Omdat je de verhalen zou willen toevoegen aan hoe je beweegt in het hier. Omdat je hoopt dat iets van het weefwerk zichtbaar zou worden.

En je richt je op een aantal jaren. Jaren die zo bepalend waren. Jaren die zo intens waren. Jaren vol littekenweefsel.

In je hoofd lopen zoveel beelden door elkaar. En ook manieren van vertellen. Je herinnert je, of toch een beetje, hoe je die dingen eerder vertelde, in welke volgorde je de dingen zette, hoe je oorzaak en gevolg opbouwde.

En terwijl je vertelt, voel je dat het allemaal niet meer zo zeker is. Wel dat het er allemaal was toen, wel hoe je het toen hebt ervaren. Maar tegelijk is het ook een beetje vreemd. Als je zou proberen te duiden, nu, wat het was toen, dan loopt het vast in je hoofd. Een beetje toch.

Misschien is het gewoon de afstand in de tijd. Misschien is het gewoon wat van je weggedreven. De littekens zijn er nog wel, maar hoe ze er gekomen zijn, is niet meer zo belangrijk. In een landschap zie je misschien een glooiing, zie je misschien een vijver, maar zie je niet meer dat er daar ooit gevochten is, dat er toen kraters waren. Weten dat het zo was, is goed, en nodig. Maar het landschap nu is wat het nu is.

Als je niet iemand moet zijn, als zijn, als je niet jezelf moet bereiken, als een punt in de tijd, als ‘hier was ik het nog niet, en hier was ik het wel’, als je gewoon verandert, elke dag, als je elke dag een nieuwe poging tot verhaal bent, dan was je toen gewoon een vorige versie van jezelf. Dan is het misschien niet zo erg dat je niet juist weet welke brokstukken van toen je hoe moet samen nemen om het verhaal zo volledig en zo juist mogelijk te vertellen. Dan is het misschien niet zo erg dat je niet helemaal zeker weet waar het verhaal het van de brokstukken overneemt.

Alles wat je toen was, heeft mee gemaakt dat je nu bent wie je nu bent. Dat is onmiskenbaar. Het residu zit in je huid, in je ogen, in je woorden. Iets is rustiger geworden, in die tijd, dat lijkt wel zo. Alsof je iets meer kunt kijken, observeren, zien hoe de dingen gebeuren, en iets minder ondergaan wat er over je heen komt. Misschien sta je iets minder in de storm. Misschien ben je iets milder. En misschien heb je geleerd om beter de brokstukken te zien, met minder behoefte om steeds ook de juiste contouren van je silhouet erbij te weten. Waardoor je ook de rivier kunt zijn.

Iets van de pijn, iets van het gevecht heb je achtergelaten, onderweg. Er is nog een rustig verdriet, ergens onder je huid, maar dat stroomt zachtjes. En ergens onderweg heb je vrede gesloten. En dat was een keuze. Vrede dient zich niet zomaar aan, als de afwezigheid van iets. Je moet er ja op zeggen.

Wat je vertelde over toen, het waren fragmenten. Van een poging tot verhaal. Je probeerde getrouw, en naar waarheid te vertellen. Maar het is een beetje zoals met een oude foto. In je herinnering was die foto zo of zo. Maar als je ze weer ziet, zie je ineens andere dingen. En die andere dingen kun je nu zien, je kon ze misschien niet zien een jaar geleden. En zo is het soms ook met fragmenten. Terwijl je probeert zo goed mogelijk te vertellen, is het alsof andere fragmenten, andere verhalen met dezelfde woorden, alleen in een andere volgorde gezet, zomaar oplichten. Hoe falend het verhaal kan zijn, je merkt het pas bij het vertellen. En toch is het in zekere zin de enige plek waar je kunt zijn, in een verhaal.

Het zou kunnen dat iemand je vraagt: wie raak ik nu aan? En misschien moet je dan antwoorden: dit is het verhaal dat ik je vandaag kan vertellen. Misschien moet je zeggen: hoe ik ook probeer, ik ontsnap altijd een beetje aan mezelf. Misschien moet je zeggen: hopelijk loop je niet weg van die bewegende brokstukken, ze zijn wie ik word, zonder ooit mezelf te bereiken. Misschien denk je soms: ik wou dat ik een affer verhaal kon vertellen, dat ik affer kon zijn voor jou. Maar tegelijk weet je: als ik een weefwerk ben, dan wil dat zeggen dat jij je helemaal in mij kunt weven, en dat we nooit af hoeven te zijn. En dat is wel een mooie gedachte.

25 mei 2013

Momenten van lichte aarzeling

Je wordt verwacht op een afscheidsfeestje van een vriendin. Je wilt er heel graag bij zijn, om haar nog even te zien, voor ze binnenkort zal vertrekken, naar over de oceaan. En toch aarzel je even. Het slaaptekort waart door je hoofd. Je moet je door de namiddag slepen, helemaal alleen op het werk. Je zou ook wel een middagdut willen, eigenlijk. (De gedachte deed de ronde, ergens in het universum.) En al die andere mensen die er zullen zijn. Misschien heb je wel helemaal niets te vertellen dat in de categorie spontaan zou kunnen vallen. Misschien zul je snel weer weg willen. Om daar dan – stiekem een beetje trots – vast te stellen dat je toch wel een verhaal hebt. En dat het ook dit keer wel weer meevalt.

Misschien moet je het gewoon helemaal van je af laten glijden. Maar het lukt niet echt volledig. De wetendheid waarmee anderen soms meningen hebben over wat zal zijn, wat zou moeten zijn. Terwijl iets in jou denkt: kunnen we niet even hier en nu blijven, en voorzichtig spreken, en het niet weten? Misschien zou je een soort trage dankbaarheid willen kunnen horen. Een vorm van even bij het moment blijven, en het hoofd buigen. Nog niet onmiddellijk naar het volgende gaan. Zou je er iets van moeten zeggen? Je aarzelt. Waarschijnlijk is het alleen voor jou zo, zoals zo vaak. Misschien is het een vorm van ouder worden, jouw vorm.

Je stuurt een berichtje, je leest een berichtje. Je was al een hele tijd aan het aarzelen. Of je dat wel zou doen. En nu aarzel je nog steeds. Zou je haar nu ook even gaan zoeken? Even maar natuurlijk. Haar verrassen. Misschien zal zij dat wel helemaal niet leuk vinden. Misschien is het alleen omdat jij niet kunt wachten. (Dat zij het ook zou willen, komt niet in je op, blijkbaar.) Misschien is de zomaar nabijheid, daar ergens, terwijl jij hier bent, te moeilijk om te dragen. Je doet het toch maar.

Zou je die brief ook nog schrijven? Alsof je jezelf elke keer een klein beetje over een lijn duwt. Om dingen te zeggen die pas duidelijk worden als de woorden er staan. Duidelijk hoe onduidelijk ze zijn. Duidelijk hoe onbeholpen je bent. Het zal nog meer opvallen, alles. En toch zegt iets dat je het moet doen, dat het niet anders kan. Bij het begin van de brief is je lijf zoals altijd een beetje onrustig. Soms lijk je geen controle te hebben over je hand, en zie je hoe die woorden raar uit je pen komen. Als je erop begint te letten, lijkt je handschrift alle kanten uit te gaan. En je zou willen dat het anders was, op dat moment.

Die kleine plantjes zouden in iets grotere potjes moeten. Als een tussenfase naar nog grotere potten. Waar ze dan in zullen blijven, om echt te groeien, om vruchten te dragen. En iets wil je dit doen uitstellen. Alsof je het niet zou kunnen. Alsof het niet zomaar zou kunnen, hier, bij jou, dat uit die kleine plantjes grote planten zullen komen. Alsof je handen iets zullen breken, gewoon door het aan te raken. Alsof iets moet bevestigd worden. (Je zou alleen niet weten waarom.)

In je hoofd zit je te oefenen, terwijl je daar in de wachtkamer zit. Hoe je het zult zeggen. In welke volgorde je de zinnen zult zetten. Alsof je zeker zou willen zijn dat je de dingen zult zeggen, waardoor ze gezegd zijn, vooraleer een vormeloosheid zich zou kunnen aandienen, waardoor de woorden alle richtingen uit zouden gaan. Misschien zal alles verdwijnen, als je daar binnen zult zitten, en zul je aan deze kant van de woorden vastgezogen worden in het niets kunnen zeggen. Misschien zul je merken dat alles gewoon op zijn plaats valt, door het zeggen alleen. Misschien zullen de woorden zich rustig neerleggen op je huid, en zul je beseffen dat de woorden het al wisten.

Twee kleine meisjes op de draaimolen. Het ene meisje beweegt de hele tijd, kijkt alle kanten uit, trapt heftig op het fietsje. Het andere meisje zit als een boeddha achterin het busje, helemaal in eenklank met de dingen, zo lijkt het wel. Zou je blijven staan kijken? Zou je even roepen? Zou je even wuiven? Je wilt het allemaal wel, maar je aarzelt. Wie ben je eigenlijk? Je stuurt een berichtje. Je leest een berichtje. Je wuift toch maar even. En kijkt verder van op een afstandje. Je gaat weg, en je komt weer terug. Om te kijken.

23 mei 2013

Waar zijn we nu

‘Zullen we hier even gaan zitten?’
‘Ja, dat is goed. Kom maar dicht bij mij zitten.’
‘Zo?’
‘Nog een beetje…’
‘Ben je verlegen?’
‘Een beetje onzeker, denk ik.’
‘Komt het door die brief?’
‘Ik weet het niet, misschien wel.’
‘Stond er iets verkeerd in?’
‘Nee, helemaal niet. Integendeel.’
‘Dan is het goed.’
‘Soms lijkt het alsof het niet mag. Of zo. Dit.’
‘Dat gevoel ken ik. Zou het niet vanzelf overgaan, ooit?’
‘Ooit wel, zeker. Kom eens hier.’
‘Het is zo mooi hier, met al die planten. En al die namen.’
‘Ik kan ze wel niet goed onthouden.’
‘Zou er dan ergens een speciale naamcommissie zijn? Met mannen met lange witte baarden. En rubberen laarzen.’
‘Misschien.’
‘Wel raar dat ze voor sommige planten zo’n ingewikkelde namen kunnen bedenken. En dan voor andere niet. Heb je gezien hoeveel planten er hosta heten?’
‘Misschien vinden die planten het wel leuk om deel van een groep te zijn, een soort kuddeplanten of zo.’
‘Heb je dat ook gelezen in de krant, dat planten met elkaar kunnen communiceren?’
‘Nee. Kun je het nog uitknippen voor mij?’
‘Ja, zal ik doen.’
‘Is misschien iets als: tegen de zee kun je praten.’
‘Ja…’
‘Wat is er nu? Is dat een traan?’
‘Ja, ik denk het wel.’
‘Waarom?’
‘Ik zou je graag eens mee willen nemen naar de zee. Om je voor te stellen aan haar. En dan zal ik alles vertellen. Over jou, en over ons.’
‘Mag ik dan horen wat je zegt?’
‘Misschien wel.’
‘En ga jij dan ook met mij mee?’
‘Ja, ik ga met je mee.’
‘Weet je wel waar je aan begint?’
‘Nee, ik wil het niet weten.’
‘Ga je nu zeggen: de weg is het doel?’
‘Heel klein beetje melig wel. Ik dacht iets als: laten we vanaf nu tot in de eeuwigheid elke dag zeggen dat we niet weten waar we naartoe gaan en dat we niet weten wie wij zijn. Zoiets.’
‘Lijkt me wel een fijn plan. Redelijk.’
‘Ik ben wel blij met ons gesprek van deze morgen. Blij dat we die dingen hebben kunnen zeggen.’
‘Ja. Het moet allemaal nog een beetje binnensijpelen.’
‘We hebben nog alle tijd.’
‘Ik heb graag dat je dat zegt, dat we alle tijd hebben.’
‘Zo voelt het ook. Misschien wel voor het eerst.’
‘Blijf je vandaag dicht bij mij?’
‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik wil liever niet meer weggaan, als we straks weer thuis zijn. Gewoon daar zijn, stilletjes.’
‘Nu heb je dat ene gezicht weer. Dat laat je maar soms zien.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, dat is zo.’
‘Heb je dan een hele collectie in je hoofd?’
‘Het is nog maar het begin van de verzameling, er komen er nog heel veel bij.’
‘En dat weet je nu al?’
‘Ja, natuurlijk. Dat weet ik.’
‘Wie weet heb je ze allemaal al. En is het op. Ben ik op. Of zo.’
‘Nee, helemaal niet.’
‘Die blik, die je nu hebt, die doet het hem altijd weer.’
‘Het?’
‘Het.’
‘Zullen we doorgaan?’
‘Ja, dat is goed.’
‘Laten we nog even naar die bergplantjes gaan kijken.’
‘Ja, en dan gaan we naar huis.’

19 mei 2013

Twee taarten

Misschien beweegt het leven tussen twee taarten.

Je begint eraan met enige vorm van lichte zenuwachtigheid. Van die taart zou wel eens veel kunnen afhangen, zo is je meegedeeld. Een frangipanetaart. Het woord blijft je fascineren, trouwens. Je hebt de indruk dat die baktijd in het recept niet helemaal klopt. Je haalt de taart er voor alle zekerheid vijf minuten later uit, en test. Terug in de oven, uiteindelijk voor dubbel zo lang als in het recept stond. Hoe je toch altijd even in de war kunt zijn als zo’n recept niet klopt. En dan de glazuurverwarring. In je hoofd allerlei interessante gesprekken, waar gelukkig niemand iets van merkt. Zoals: als die glazuur niet hard wordt in dat schaaltje, waarom zou dat dan wel gebeuren op de taart? En moet je dan toch niet die glazuur er voor alle zekerheid op doen terwijl de taart nog een beetje warm is? Iets wat natuurlijk onmiddellijk zal worden opgemerkt later door de geadresseerde van de taart. Wat uiteindelijk toch niet als een fatale fout wordt aangerekend.

(Een van de leuke dingen van een taart maken is hoe je handen later naar boter ruiken.)

Lijstjes in je hoofd. Alle boodschappen die je in een voormiddag zou moeten doen. Hoe je uiteindelijk al die exotische dingen bij hebt, en toch gewoon een fles melk vergeet.

Even op en neer om dat verjaardagscadeau weg te brengen. Een nieuwe techniek uitproberen om die helling op te rijden. Met die fiets. Trager. Niet proberen eerst snelheid te maken en zo zo ver mogelijk te komen. Trager beginnen, maar gewoon doorgaan. Je hijgt iets minder wanneer je boven komt.

Of er voordelen zijn aan kort zijn. In die attractie op het plein, bij de heer Jezus, denk je dat er zeker voordelen zijn aan kort zijn. Voor het uit dit leven vallen. Voor het herboren worden maakt het gelukkig weinig verschil.

Het horloge valt in etappes stil. De batterij zal waarschijnlijk bijna op zijn. Maar ze heeft nog geen zin om er echt mee te stoppen. Voor de derde keer lijkt een reanimatie mogelijk. Al zou het kunnen dat de tijd je dit keer begint te ontglippen.

Iets in die foto’s maakt je verdrietig. Je kunt niet goed uitleggen wat het is, je weet het zelf niet zo goed, vandaar.

En dat je eigenlijk ook nog het hele huis ging poetsen. Even. En dat in het kader van het multitaskingkampioenschap. Derde provinciaal. Eigenlijk toch iets te ambitieus. Gelukkig zijn de lakens ververst.

Je legt uit aan de mevrouw aan de kassa dat je twee taarten gaat bakken. Als je haar zegt voor wie de frangipanetaart is, begint zij te blozen. Hier klopt iets niet. Misschien gewoon een groot hart.

Airén. Zou dat een druivensoort zijn? Ja dus. Een Spaanse, die alleen in dat land voorkomt. Je vond ze niet in de kruidtuin. Misschien was je afgeleid. Of nog niet voor 101% wakker.

Op een zondagochtend (nou ja, ochtend) heb je altijd zin om mee te zingen met het Oster Oratorium van Bach, zo stel je weer vast. Zingen van het tegelijk mee dirigerende type.

Dat je eigenlijk nog geen liedjes met de gitaar voor haar hebt gezongen, besef je ineens. Iets voor een of ander lijstje. Dat je ervoor moet zorgen dat die lijstjes nooit uitgeput zullen raken, besef je tegelijk. Ze moeten dus van het zelfrijzende type zijn.

De frangipanetaart loopt lekker weg, zo blijkt. Ergens naartoe.

De tweede taart. Een tarte tatin. Met ahornsiroop. Dat staat er in het groot bij in het kookboek. (Terwijl je bezig bent, weet je al dat straks je handen weer naar boter zullen ruiken.) Opnieuw allerlei interessante gesprekken in je hoofd. Over hoe je die taart zult omdraaien straks, en vooral waarop. Je hebt eigenlijk geen schaal die net groot genoeg is. En als je dat bord neemt, zal de taart in het midden een klein beetje afdalen, tegenover de rand. Ongetwijfeld zul je daarvoor door de taartenpolitie worden gevierendeeld. Minstens. Die taart moest, volgens de opdrachtgeefster trouwens dan weer volstaan voor 8 personen, ze moet geachtendeeld worden. Volgens het recept klopt het. Visueel ziet ze er echter even groot uit als de frangipanetaart, die volgens het recept voor vier personen is. (Heeft misschien iets met de eeuwige liefde te maken, of zoiets.) (Hoe komt het trouwens dat dat vershoudfolie bij anderen altijd wel plakt waar het moet plakken, en bij jou nooit? Ligt dat aan de aardstralen? Aan je saaiheid kan het niet liggen, of toch? Ook derde provinciaal, trouwens.)

18 mei 2013

Onder de vleugels van de slaap

Hoe ver ben je in de nacht. Je zult niet kijken, je wilt het niet weten. Dit teder niemandsland, hier wil je zijn.

Hoe stil het is, buiten die adem, alleen maar die adem. Ergens daarbuiten zullen wel mensen zijn, misschien. Maar dat is daar.

Je kunt kijken naar de slaap. Zelfs met je ogen dicht.

Alles is hier, denk je. Woorden die door je hoofd gaan. Ze zullen niet gehoord worden. Ze zullen deze plek niet verlaten.

En je fluistert een verhaal. Alleen met je lippen. Zoveel zou je willen vertellen. Een klein beetje is voor nu, de rest voor later. En dat fluister je ook. Heb je dat gehoord? Later.

Dat je dit mag zijn. Hier. Hoe wonderlijk het is.

Helemaal donker is het nooit, in deze nachten. Misschien ben je zelf een schaduw van wat je nu ziet.

Ooit moet je het geleerd hebben, om zoveel te kijken. Misschien was het om elke verandering te zien, hoe klein ook. Misschien wou je steeds voorbereid zijn, in een staat van ontheemding. Misschien begin je steeds bij de mogelijkheid van het vertrek. En hoe je nu weet dat je die ogen ook kunt gebruiken voor het blijven.

Dat je iets zou kunnen zeggen. Straks. Als het weer licht is. Aan de andere kant van de nacht. Je eerste gedachte van de nieuwe dag.

Je laat je adem passen in de hare. Je voelt hoe ze elkaar raken, nooit meer loslaten, in dit eeuwige hier, zolang de nacht zal duren.

Je zou willen verdwijnen in de slaap. En toch ook niet. Je zou er geen bezwaar tegen hebben om die reststijfheid te voelen wegvloeien uit je lichaam, die bevrijding zou je niet verwensen. En toch, ondanks dat. Je zou niet willen dat je dit niet zou hebben geweten. Dit hier, dit alles.

In deze stilte, in dit fluisterend verhaal, kun je even bijna leeg zijn. Al je onvermogen, al je onrust, al je stamelende antwoorden, ze hebben zich teruggetrokken in de andere kamer. Je zet een stap uit jezelf en ziet wie je nu bent, op dit moment, hoe eenvoudig het is wat je nu bent.

Even vraag je je af, of je nu iets voor jezelf aan het houden bent. Of je een geheim aan het maken bent. Alsof je een plek in de plek zou maken. Hoe zou je dit kunnen delen? Misschien alleen in woorden.

Je beseft hoe je in en uit een droom schoof. Alsof je, zonder het te beseffen, bewoog in verschillende tijdzones. Tussen de verschijningen van jezelf. Niet bijeengehouden door de dag.

Maar telkens kom je terug, naar dit hier. Dit grenzeloze eiland, dit punt waar de wind niet kan komen, waar je even niet meer weet hoe het is om te vluchten, dit is je bestemming. Niets zal verloren gaan, niet nu, niet hier.

En dichter bij de ochtend verdwijn je langer in stille dromen, niet die angstige van eerder. Alsof je vroeg in de ochtend op een stil strand bent, het water helemaal in zichzelf teruggetrokken. Hoe je daar zit te kijken, hoe je weet dat achter je iemand slaapt. Hoe dit besef je zou kunnen helen.

Het licht is er weer. Het wacht op je. Het is tijd voor een nieuwe dag.

14 mei 2013

En de moeilijke vragen

Dat je zo op de fiets kunt springen. En roepen: ik kom! En dat je dat al gedaan hebt.

Terwijl het stilaan donker wordt. In de wei. Trekken aan die afrastering, en dan het laagste punt zoeken om te knippen met die tang. Telkens een klein stukje. Een mevrouw staat te roepen. Wie die meneer is daar? Blijkbaar ben jij dat. Wil dat zeggen dat er een lichte mate van gevaarlijkheid of indringerigheid van je uitgaat? Of meer iets van onhandigheid? Of toch iets van een bij-een-ander-horigheid? Wat in deze wei niet zomaar getolereerd zal worden, of zoiets.

Twee kleine meisjes en fonteinen.

Je probeert te vertellen wat je graag zou willen proberen te vertellen. Die woorden, waar het over gaat, je zou ze willen ontwijken, in een grote boog. Iets zegt je dat je dat nu niet mag doen. Je probeert dus. Je legt haar uit dat sommige antwoorden in afleveringen komen.

Zou je nu af en toe niet een heel klein beetje moeten verbergen dat je zo blij bent om haar te zien? Misschien valt het wel een heel klein beetje op.

De lijstjes. Lijstjes van moeilijke vragen. Er zijn diverse lijstjes van moeilijke vragen. Er is een lijstje met gevaarlijke moeilijke vragen. Die zij ongetwijfeld zal gaan stellen. Je oefent al op de antwoorden die je dan zou kunnen geven. Het lijstje met gevaarlijke moeilijke vragen komt merkwaardig goed overeen met het lijstje van dingen die – wanneer ontdekt – enkel en ultiem zullen bewijzen hoe interstellair saai jij bent. Het zal niet meer kunnen verborgen worden. Een genadeloos lot zal jouw deel zijn. Minstens. Ongetwijfeld.

Dat, als het zou kunnen, je eigenlijk liever niet saai zou willen zijn voor haar. Of zoiets.

Dat iedereen zo blij lijkt voor jou, voor jullie. Het verwart je.

Twee kleine meisjes lopen rond een fontein. Ze doen hun best om zo nat mogelijk te worden, geholpen door de draaiende wind. Een wat zielige man die doet alsof hij een clown is, loopt met een tas vol van die gedraaide ballonnen. Of jullie er geen willen kopen? Toch maar niet. Een half uur later heeft hij nog steeds geen ballon verkocht.

In de categorie ‘plannen voor deze week’. Dat je nog een gedichtje zou schrijven. Iets over wat je niet gezegd krijgt. Over dingen als de ultieme schoonheid en zo. En de totale vervoering, dat ook nog. Maar dan in de kleine variant, het gaat tenslotte over jou. Of zoiets. Dan maar tijdens de conferentie proberen. Je luistert naar de uiteenzettingen, in het Duits en het Engels. En tussendoor probeer je die vier strofen te schrijven. Vier, dat was de afspraak dit keer.

Dat er nog veel ongezegd blijft nu. Dat was ook een afspraak. Zodat je dus nog wel heel lang kunt blijven schrijven.

In de categorie ‘plannen voor de volgende weken’. Ook een lijstje. De voorbereidingen voor dat ene plan vorderen goed. Er is een datum voorzien voor de finale uitvoering ervan. Zou het lukken om zo lang te wachten?

Zou je toch niet een beetje moeten verbergen dat je haar miste? Net voor ze binnenkwam. Ze had geroepen: ik kom! En dat was wel een goed idee. Eigenlijk.

Dat jullie dat redelijk goed gedaan hebben.

Twee kleine meisjes storten zich op de doos. Het boekje over boeken kan helemaal uitgeplooid worden. Het wordt een soort pad op de vloer. Een boekenpad.

Jij zit. Zij ligt. En even is het zo. In dat moment. Alles is zoals het moet zijn, zoals het kan zijn. Er is niets aan toe te voegen.

Je hangt de tekeningen aan de muur. Naast het gedicht. Waarin het werd aangekondigd.

12 mei 2013

Levels of life

You put together two things that have not been put together before. And the world is changed. Zo begint Levels of Life, het heel erg mooie nieuwe boek van Julian Barnes (de Nederlandse vertaling komt later dit jaar uit). Met die zin beginnen de drie onderdelen van dit boek. Het gaat over ballonvaart, over fotografie, over de liefde, en vooral ook over de rauwe pijn na de dood van de liefde van je leven. De mogelijkheid van een grote liefde ligt besloten in het aardoppervlak, maar daarvoor moet je wel opstijgen. Het avontuur is ook het risico van de val, waarna de afdaling naar de onderwereld kan volgen. Dit boek is niet zomaar een autobiografisch relaas over de overleden echtgenote van de auteur, het is een literaire ballonvaart die de onnoembare pijn de lucht in trekt. Het enige leven dat ons kan verzoenen met het leven op de grond is het leven daarboven, en daar beweegt ook dit boek. Een boek van een ingehouden, ‘luchtige’ schoonheid, dat je stil achterlaat.

Het lijkt misschien een beetje raar, dat dit boek uit drie afzonderlijke delen bestaat. Een verhaal over ballonvaart, over een liefdesgeschiedenis tussen twee bijzondere figuren om dan uit te komen bij de scherpe pijn van het verdriet. Maar naarmate je vordert in het boek, voel je hoe alles met elkaar samenhangt, hoe de eerste twee delen bijna dwingend naar het derde leiden. Het persoonlijke wordt verweven met een literaire vorm en ontstijgt zo, in de woorden, een te aardse directheid. Het boek beweegt tussen de ‘levels of life’, van de lucht, over de grond naar de onderwereld.

In het eerste deel The sin of height lezen we het verhaal van de geschiedenis van de ballonvaart. Enkele figuren worden gevolgd: Colonel Fred Burnaby, de beroemde actrice Sarah Bernhardt en Félix Tournachon. Die laatste is beter gekend als de bekende fotograaf Nadar. Het is het verhaal van het verlangen naar daarboven, van grootse gevoelens, van het nog niet weten hoe alles werkt, van risico’s op de val. Barnes beschrijft alles met een lichte toets, in schitterende, ingehouden zinnen. Met de verhalen krijg je eigenlijk alle beelden en metaforen voor wat later zal volgen: een inzicht in de ‘gevaarlijke’ liefde. De enig mogelijke liefde, die naam waardig. De twee dingen die in dit deel worden samengebracht, zijn de ballonvaart en de fotografie. Nadar is de eerste die de fotografie mee de lucht in neemt. Tot dan toe was het beeld dat we via de fotografie van de werkelijkheid kregen er een dat aan het aardoppervlak gebonden was. Nadar verandert dat idee grondig, door via de foto’s de kijker de kans te geven om afstandelijk te kijken, en zo de dingen in een ruimer en ander perspectief te zien. Wat begon met schuchtere foto’s uit een ballon vond een eindpunt in foto’s van de aarde, getrokken vanuit een ruimtecapsule. Goede literatuur kan ook wat die foto’s konden.

In het tweede deel On the level vinden we het relaas van de liefdesaffaire tussen  Fred Burnaby en Sarah Bernhardt. Twee personages die niet anders kunnen dan met grote verlangens leven, een beetje grootser dan het hier en nu van het ‘gelijkvloers’. Burnaby voelt zich heel erg aangetrokken tot Bernhardt, en is bereid zijn hele leven voor haar om te gooien. Het is een bewonderende, bijna hoofse liefde. Zij geeft een stuk toe, maar ontvlucht uiteindelijk een keuze voor vastigheid, ze kan niet leven met ankers. In zijn hart zal hij nooit afscheid kunnen nemen van haar. Zij is zijn onherroepelijke, maar ook onbereikbare liefde. Op de aarde kunnen ze niet samen zijn, en in dezelfde ballon komen ze nooit terecht. Twee mensen die heel verschillend zijn komen samen, er is een uitzicht op iets groots, maar het lukt niet. In dit deel komen voorzichtig verwijzingen binnensijpelen die het hebben over ‘de’ liefde. Hoe de dingen zijn, bijna onvermijdelijk. So why do we constantly aspire to love? Because love is the meeting point of truth and magic. Truth, as in photography; magic, as in ballooning.

En zo is het pad voorbereid voor het derde deel, The loss of depth, dat je toch, vanaf de eerste pagina frontaal raakt. Barnes beschrijft, met omwegen, de periode na de dood van zijn vrouw Pat Kavanagh, met wie hij dertig jaar getrouwd was, en die in 2008 stierf aan een hersentumor. Vlijmscherp, maar in zachte woorden, geeft Barnes fragmenten vrij. Over hoe zijn vrienden en kennissen met hem spreken, of niet spreken, over zijn overleden vrouw. Over de verschillende woorden die worden gebruikt voor de dood. Over hoe de pijn werkt doorheen de tijd, en over clichés die niet kloppen. Over praten tegen je vrouw die er niet meer is. Over de mogelijkheid overwegen om zelf uit het leven te stappen, en over de reden waarom je dat niet doet. (Zij leeft in jouw herinneringen, eigenlijk alleen daar nog, dus als jij sterft, sterft zij ook, nog eens.) Telkens korte stukjes, waar de genadeloosheid doorheen schemert. Maar zo aangrijpend mooi dat je het boek nauwelijks durft neerleggen.

Levels of life is geen autobiografisch testament. Het is een literaire tekst, die een persoonlijk verhaal wegtrekt van het gelijkvloers waar de woorden enkel zouden kunnen ‘beschrijven’ wat niet beschreven kan worden. Barnes zegt iets over de liefde van zijn leven, die een liefde is, en onherroepelijk de risico’s en de pijn van de liefde in zich draagt. Die liefde kan alleen zijn wat ze is, als je bereid bent je verlangen te volgen naar de wolken. De nauwelijks te vermijden harde landing moet je erbij nemen. En daar, op die zondige hoogte, bewegen ook de woorden van dit boek. Barnes heeft een manier van schrijven die heel accuraat is, zonder woorden die uit de toon vallen. Spektakel zit er niet in zijn zinnen, maar onder het oppervlak voel je veel bewegen. Het is alsof je steeds de wind voelt tussen zijn zinnen. De afstand die ze zo creëren zijn tegelijk de enige manier om iets te zeggen over de grote liefde en de enige manier om de onmetelijkheid van het verdriet te benaderen. Levels of life is een heel bijzonder boek, dat je na de laatste bladzijde heel voorzichtig sluit en naast je neerlegt.

10 mei 2013

De doos

Ik zag haar in de winkel. Juliana. Ik stond daar te snuffelen, op zoek naar boekjes voor in de doos. Ze kwam bij me staan, blijkbaar aangetrokken door hetzelfde boekje. Een boekje over boeken. Dat dacht ik toch, dat ze daarom kwam.

‘Sorry dat ik zomaar tegen u begin te praten. Normaal doe ik dat niet. Maar u heeft een hoofd dat tot een gesprek uitnodigt.”

Over dat laatste moest ik even nadenken. Even daarvoor had ik nog van iemand te horen gekregen dat ik niet mag zeggen dat ik lelijk ben. Ik was nog volop bezig die moeilijke boodschap te laten doordringen tot in mijn onderbewuste (was nog niet verder dan wat frunniken aan de bovenste aardlagen). Over welke kwaliteiten of afwijkingen moet een hoofd beschikken om uit te nodigen tot een gesprek? Andermaal eentje voor de categorie ‘moeilijke vragen’, waar ik een abonnement op heb.

‘Mijn naam is Juliana. Ja, het is een wat rare naam. Mijn ouders hadden blijkbaar iets met het Nederlandse koningshuis. Ik niet zo eigenlijk. Ben niet zo’n fan van oranje gebak of oranje ondergoed.’

Of ik iets speciaals zocht, wou ze weten. Ik vertelde haar over de doos. De grote doos met spulletjes voor kindjes die mijn huis bezoeken. Hoe het plan is dat ik regelmatig nieuwe dingen in die doos doe: boekjes, kleurplaten, spelletjes, speelgoedjes, dat soort dingen. Andere mensen mogen ook dingen in de doos stoppen. En zo is het een levende doos, die altijd een beetje verrassend kan zijn.

‘En dat boekje is dus voor de doos? Wat lief.’
Ze keek me een beetje afwezig en met wat waterige ogen aan. Of er iets was, wou ik weten.

‘Ik heb ook een grote doos thuis. De doos van de nooit geschreven brieven.’

Ze bloosde een klein beetje. Nauwelijks waarneembaar. Bij sommige mensen kun je niet zo goed zien wanneer ze moeten blozen. Of ze zijn getraind in bloosuitstellende technieken (een onderdeel van survival).

‘In die doos verzamel ik brieven. Ik maak die brieven allemaal zelf. Lange en bijzondere brieven. Telkens in een ander geschrift en een andere stijl. Ze zijn aan mij gericht. Het zijn brieven die ik telkens wel graag zou willen krijgen, zo mooi zijn ze.’

Ik vond het een wat raar idee, brieven aan jezelf schrijven, letterlijk dan.

‘Ja, het klinkt wat zielig misschien, maar dat is zeker niet de bedoeling. Misschien is die doos een beetje zoals de jouwe, maar dan niet voor kindjes. Mensen die op bezoek zijn, kunnen in de doos kijken, en brieven lezen. En stiekem hoop ik dat het ooit zal gebeuren.’

Een beetje aarzelend, en ook wel met schroom, vroeg ik haar wat er dan wel zou kunnen gebeuren. Ooit.

‘Dat mensen zeggen dat een of andere brief mooi is, dat stelt niets voor. Dat is zelfs een klein beetje vervelend. Dat ze zich verbazen over zoveel mooie handschriften, in verschillende niveaus van kalligrafie, met diverse vulpennen, dat is leuk om weten. Het streelt een heel klein beetje mijn rechteroor, maar meer ook niet. Wat ik zou willen, waar ik eigenlijk van droom, is dat iemand zichzelf herkent. In mijn droom is het zo dat iemand in die brieven zit te kijken en me ineens een beetje bleekjes aankijkt en zegt: dit ben ik, dit is mijn handschrift, dit zou ik zo ook gezegd kunnen hebben, deze brief is op een of andere manier de mijne. En dan zou ik weten dat ik met die persoon iets heb, iets zou moeten doen. Misschien wel niet meer dan een kort gesprek, of het delen van een appel, met de hand in twee gebroken. Misschien niet meer dan een veelbetekenende blik.’

Haar verhaal gaf me een licht gevoel van vervreemding. Er leek een sluimerende eenzaamheid te huizen in het tengere lijf van Juliana (dat lijf had ze overigens niet gemeen met de voormalige koningin, het had heel andere verhoudingen). Het was alsof ze heel even dwars door me heen keek.

‘Ik weet dat dit allemaal wat raar klinkt. En misschien is het dat ook wel, al denk ik van niet. Het gaat me op een of andere manier enkel om de woorden. Alsof ik zo wil ontdekken, of bewezen zien, dat sommige woorden, in de juiste volgorde, in het juiste handschrift noodzakelijk kunnen zijn. Dat ze iets raken dat onvervangbaar is, dat alleen zo had kunnen zijn, dat zo moest zijn. Weet u, ik zag meteen toen ik hier binnenkwam dat u een brievenschrijver bent. Al worstelt u er soms een beetje mee, omdat u denkt dat uw brieven nog niet goed of echt genoeg zijn. Dat zie ik aan uw ogen. Laat dat worstelen maar achterwege, zou ik zeggen.’

En voor ik iets kon terugzeggen, was ze vertrokken. Ik stond nog steeds met dat boekje in mijn handen. Een boekje over boeken. Over dromen over een boek, en over het koesteren van die droom. Het boekje deed me ook aan andere dromen denken, maar dat kan ook met die aardlagen te maken hebben. Ik nam het mee naar de kassa, betaalde het, en stak het in mijn tas, klaar voor verwelkoming in de doos.

09 mei 2013

Hoeveel octaven

Misschien kun je niet anders. Dan sommige beelden heel langzaam te laten insijpelen. Door je huid. Misschien zouden ze zich wel verzetten tegen sneller dan traag.

Dat je bang bent. Dat ze niet zal komen. Alsof je gedoemd was om iets verkeerd te doen. En dat alles alleen maar onvergeeflijk kan zijn. Wie of wat heeft je ooit dat gevoel gegeven?

Een bank. Aan de rand van het water. Je rilt. Het zou van de kou kunnen zijn. Maar zeker ben je niet. Je bent verlegen. Het geluk dreigt zomaar naar je toe te komen.

Het zou het gedicht kunnen zijn. Dat het er zomaar mag zijn. Dat je het kunt schrijven. Dat je het kunt geven. Dat je kunt zien hoe het gelezen wordt. En dat je mag blijven.

Ook. Dingen doen met haar. Dat doe je graag. Kijken hoe ze de dingen doet. En dan gewoon de dingen doen. Samen. Hoe kun je uitleggen waarom je dat zoveel rust geeft?

Hoe bang je bent. In het huis. Voor ingesleten gewoontes. Voor alles al eeuwen doen zoals je alles al eeuwen deed. En dat je misschien geen plaats zult maken. Zoals je zo vaak deed, tot nu.

Ze schuift in en uit de foto’s die je van haar maakte. Je kunt er nauwelijks naar kijken, je blijft kijken. Iets in die foto’s zegt: we blijven hier.

Misschien zul je wel nog meer schrik krijgen van de woorden. Misschien zul je alles wat hier is niet over de grens van de woorden willen brengen.

Midden in een nacht. Bijna zou je een heel klein liedje willen beginnen zingen. Bijna. Bijna zou je de bevestiging willen vragen aan de maan. Bijna.

Een ochtend. Bach vult de ruimte. De geluiden en geuren van een late ochtend komen naar binnen. Je kijkt, en kijkt, en slaat de ogen neer. Het gefluister van handen.

Je zit en kijkt naar beitels die iets bevrijden uit het hout. Iemand zegt je dat je er zo vredig bij zit. Je zegt dat de verklaring daarvoor daar naast je zit. De zon spreekt je niet tegen.

Dat het tijd was. Voor dit. Dat het pas nu tijd kon zijn. Voor dit. Soms is het alsof je nu vooral geen tijd te verliezen hebt, nu je zo ver in het leven bent. Soms geeft het niet.

Hoe bang je bent. Voor wat je niet kunt benoemen. Voor wat zo aarzelend een plaats vindt in je brieven. En hoe je tegelijk weet dat je niet bang moet zijn. Misschien maakt dat je bang.

Dat ze dus wel gekomen is. Elke keer. En dat je elke keer weer schrikt. Hoe veel het is. Het moment waarop ze jouw ogen aanraakt. Hoe blij je bent. Elke keer.

Je houdt van dat insijpelen. Alsof iets de binnenkant van je huid traag betast. Alsof het voor het eerst is. Iets is voor het eerst, dat weet je nu wel zeker.

Er zijn zoveel beelden. Omdat je keek met elke porie. Het is goed dat ze hun tijd moesten nemen om zich samen te voegen. Tot je zag wat je nu ziet in je hoofd.

Dat ze dit is. Zeg je tegen hem. Je kunt hem nauwelijks aankijken, en voor hem is het niet anders. Dat je zelfs niet meer wist hoe graag je dit altijd al had willen doen. En de tranen.

In de loop van de vakantie is het alsof je handen rustiger worden. Alsof ze hun bedding gevonden hebben. Alsof ze hun adem niet meer moeten ontvluchten.

05 mei 2013

Vakantie

Pogingen om iemand te beschrijven. Misschien kun je niet anders, in dit leven.

Je kunt een foto maken. Proberen te maken. Je kunt proberen op die foto te krijgen wat je ziet. Wat je denkt dat je ziet. Misschien wil je op die foto krijgen wat er op de foto staat in je hoofd. Die foto in je hoofd is een soort ingedikt amalgaam van je herinneringen. En misschien ook wel van wat je zou willen zien. Misschien zijn er lijnen verdwenen, daar in je hoofd. Wat wil je dan op die foto krijgen? Wat je ziet, wat je denkt te zien of wat je hoopt te zien? En ondanks al die afwegingen kun je nog zo vaak schrikken van een foto die je nochtans zelf maakte. Je dacht dat je iets zag, op het moment van afdrukken, en uiteindelijk zie je iets helemaal anders. Lijnen zijn anders, verhoudingen ook. En soms is het alsof die foto iets gezien heeft wat jij nooit had kunnen zien. De foto heeft zich losgemaakt van al je pogingen, en zichzelf gevolgd. Soms maak je zelfs bijna ‘blind’ een foto, in de hoop dat die foto je zomaar die geheime foto zal onthullen.

Dat het net vakantie lijkt. Zeg je.

Je kunt kijken, heel lang, naar de bewegingen. Hoe staat zij of hij recht? Waar ligt het centrumpunt in dat lichaam? Hoe buigt die rug voorover? Hoe loopt zij of hij een trap op? Hoe danst zij of hij? Hoe smeert zij of hij een boterham, hoe beweegt die arm, hoe die handen? Lijken die bewegingen telkens naar binnen af te buigen? Of zwiepen ze heel subtiel naar buiten, naar nergens? Zie je een bijna statig schrijden, of zie je een schijnbaar toevallig samenraapsel van afzonderlijke bewegingen? Zie je concentratie en innerlijkheid in de manier waarop die hand een trage golfbeweging toont, of zie je vooral een niet-bewustzijn? Zie je de pijn in dat lichaam een weg zoeken in een beweging? Zie je het gewicht op schouders? Zie je alles wat ontkend wordt, maar niet te verhullen is? Is iemand geaard, of permanent op de vlucht voor de zwaartekracht? Misschien kom je iets te weten. En misschien blijft wat je gezien hebt steken, ergens voor de woorden. Het wordt dan een soort reddingsboei: ik zal het herkennen wanneer ik het zie, dan wordt wat ik zag als het ware geactiveerd. Maar je zou het voor dat moment van herkenning nauwelijks op een bevredigende manier kunnen beschrijven.

Je kunt kijken, alleen maar naar handen. Sommige handen lijken veel te weten, veel te hebben gezien. Ze dragen hun wijsheid rustig, maar ook een klein beetje zwaar, in zich. Ze zijn bereid die wijsheid te delen, maar kunnen ook in zichzelf blijven. Sommige handen hebben verhoudingen die niet helemaal lijken te kloppen. Alsof verschillende onderdelen zijn samengevoegd, zonder dat ze elkaar echt gevonden hebben. Sommige handen kunnen je heel subtiel afschrikken. Ze zijn afweziger dan je verwachtte, ze zijn minder mooi dan je had gehoopt, ze zijn ‘leeg’. Sommige handen zeggen je iets over dingen die niet kloppen in de rest van het lichaam. Mensen die zich met iets te veel moeite veel magerder hebben gemaakt dan wat de natuurlijke balans van hun lijf was, je ziet het aan hun handen. Sommige handen lijken iets groter of breder dan je verwachtte. Je wilt zien, of zelfs voelen hoe ze echt bewegen. En daarna zien ze er iets anders uit. Sommige handen wil je zien werken. Je wilt zien hoe ze groenten snijden, hoe ze piano spelen, hoe ze een papier vouwen, hoe ze een stuk hout vastnemen, hoe ze omgaan met een pak kaarten. Sommige handen confronteren je met jezelf. Handen van mensen die je al lang kent, van jouw leeftijd. Je had al een tijd niet meer op hun handen gelet, en ineens zie je dat er veel meer tijd in die handen zit dan je tot dan besefte. En ineens weet je dat je zelf ouder bent, ouder dan je dacht, tot dan.

Dat je heel blij bent. Fluister je.

Je kunt alle verhalen vertellen die zwermen rond een mens. Misschien begin je eerst met de veilige wegen. Zoals een snelweg van punt A naar B. Nadien weet je dat je je verplaatst hebt, dat het vooruit ging of zo, maar van de weg herinner je je niets meer. Zo kun je beginnen met de gemakkelijke verhalen, verteld in een gemakkelijke vorm. Ze gaan voorspelbaar van begin naar midden en slot. Ze hebben iets van dezelfde illusie als de snelweg. Je bent snel waar je moest zijn. Maar ze kunnen zo van je af glijden. Je zou dezelfde verhalen kunnen vertellen in een andere vorm, via de nukkige zijwegen. Het zouden andere verhalen worden, ze zouden zich anders over de huid uitspreiden. En zo ga je verder zoeken. Je komt dichter bij de flarden, de ongeknoopte eindjes, het hortende falen. Je ziet de ontglippende woorden, verdwenen nog voor ze hun zin gevonden hebben. Ze vormen een plek van afwezigheid, een plek die even plek is als de andere. En steeds verder zou je willen zoeken, naar fragmenten van verlangen. En terwijl je dat doet, terwijl je dieper en dieper doordringt in dat kluwen van verhalen, lijkt de persoon die je wilde beschrijven door die verhalen op te lossen. Hij of zij lijkt in het beste geval op een knoop in een netwerk van verhalen. Je zou niet kunnen zeggen waar er een grens is. Wie is hij of zij? Iemand die probeert die krioelende zee van verhalen min of meer bij zich te houden. Vruchteloos.

Pogingen om iemand te zien, dat is misschien al heel veel.

02 mei 2013

Over blauwe erwtjes

De student die jou zal interviewen. Hij gebruikt zijn fototoestel om het gesprek te filmen. Het staat op een klein geel ministatiefje. Terwijl je probeert goed te antwoorden vraag je je af of je helemaal in dat klein apparaatje kunt. Zou je niet wat sneller moeten antwoorden? Misschien kan het er wel niet allemaal in?

Je zoekt haar, ergens in het park. Je doet je best om minstens de indruk te geven dat je soepel en ontspannen op zoek bent, niet gehaast. Misschien kun je doen alsof je haar toevallig ineens ziet zitten. En ook alsof je niet sneller begint te stappen. Misschien.

De mevrouw die jouw lichaam moet onderzoeken. Vlekgewijs dan toch. Je ligt op de tafel. Met een loep onderzoekt ze zowat elke vierkante centimeter van je lijf. Op haar papier staan de speciaal te onderzoeken vlekjes aangeduid. Hoe zou dat gedaan zijn? Heeft zij dan een landkaart van jouw huid? Het gaat snel allemaal, vlekje per vlekje. Bij die ene kleine teen houdt ze, zo lijkt het toch, iets langer halt. Ongetwijfeld betekent dat een finaal vonnis, of zoiets, denk je in een fractie van een seconde. Een groter vlekje op je buik is wat ontstoken, maar het is goedaardig. Als het lastig zou zijn, kan ze de buitenkant van die vlek eraf vijlen. Vijlen? Is dat niet een wat raar woord? Maar het gebeurt met een kleine verdoving, zegt ze. O, op die manier. Ze legt je uit dat die vlek op je kleine teen sinds vorig jaar een halve millimeter groter is geworden. (Ze heeft blijkbaar wel een heel nauwkeurige landkaart van jouw fifty shades of white lichaam…) Je moet die teen dus vanaf nu goed in het oog houden. Hoe doe je dat? De teenvlekjesstress slaat al meteen toe. Hoe moet je de omvang van die vlek in je hoofd memoriseren? En zul je zien of er weer een halve millimeter bij komt?

Het ene meisje ziet dat koekje wel helemaal zitten. Met grote ogen komt ze naar je toe. Ze begint er meteen aan. Het andere meisje wil eigenlijk ook wel een koekje. Maar ze draait zich toch nog even om en gaat terug naar het speeltuig. Ze laat je nog even antichambreren. Dat koekje moet maar even wachten in jouw hand. Even later komt ze het alsnog halen. Terwijl je op de bank zit leer je allerlei nuttige dingen. Het kleine meisje van een bank verder vertelt haar opa alle details over de K3-fietsbel die ze daar ziet. Je leert ook dat een speeltuig ‘op’ kan zijn. Als je op alles een keer geweest bent, is de speeltuin op.

Misschien hou je wel een beetje van rituelen. Bij het ontbijt is het alsof je een groot venster op de wereld hebt. (Eigenlijk is het dat ook wel, bedenk je.) En je ziet elke ochtend de ene na de andere buur vertrekken. Steeds in dezelfde volgorde. Ieder heeft zijn of haar eigen tempo van bewegen. Het geeft een zekere rust aan de dingen. Alsof de wereld nog een hele tijd zo verder kan gaan. Je maakt je boterhammetjes verder klaar. Het is bijna tijd om te vertrekken. Misschien is er ergens wel iemand die bij het raam staat, en zich afvraagt waar jij blijft.

De twee meisjes zitten aan je tafel voor het eten. Je leert nog nuttige dingen. Dat gekookte worteltjes niet lekker zijn. (Dat werd je trouwens ook door een ander meisje nog bevestigd, het moet dus een universele wet zijn.) Dat erwtjes recht uit de diepvriesdoos een delicatesse kunnen zijn. Je moet er nog even aan wennen. Je vertelt hun het ware verhaal over de blauwe erwtjes. Dat er in elke hoop groene erwtjes enkele zijn die vanbinnen, en alleen vanbinnen natuurlijk, blauw zijn. Dat zijn ongetwijfeld de lekkerste. Maar je hebt hier met professionele erwtenmeisjes te maken. Die laten zich niet met een blauw erwtje in het riet sturen. Hoewel, heel even zie je in die ogen een moment van twijfel. Stel dat het toch waar zou zijn, van die blauwe erwtjes.

Een hele rij mensen met grote koffers op wieltjes wil zichzelf blijven wijsmaken dat ergens, daar ergens, nog wel vrije plaatsen zullen zijn in de trein. Ze blijven maar komen. Elke keer schuift de deur weer open, en moet je je rugzak wegnemen. Tegen zo’n massieve (en zo vaak zo lelijke) koffer kan die niet op. Een bank verder zit een Italiaanse familie. De jonge vrouw die blijkbaar is aangeduid om in dit land het woord te voeren met de inheemse bevolking vraagt aan de conducteur toeristisch advies. Ze wil weten of ze best eerst naar Oostende zouden gaan, en daarna naar Brugge en dan naar Gent, of toch maar eerst naar Brugge, of zo, al zouden andere combinaties ook nog kunnen. De man probeert uit te leggen dat hij alleen een uitspraak kan doen over het ticket, namelijk dat je niet uit mag stappen in Gent als je met hetzelfde ticket nog verder zou willen. De vrouw vindt die technische kwestie blijkbaar irrelevant. Ze wil weten of ze nu eerst naar Oostende of Brugge moet, of toch maar eerst naar Gent. De conducteur houdt het nog even vol, en geeft het dan ook maar op.

De doos met chocolade-ijs heeft een pretverhogend effect aan de tafel bij de drie mevrouwen. Het is blijkbaar van geitenmelk gemaakt. En er zitten ook eieren in. (Recepten voor ijs worden meteen bovengehaald.) Chocolade-ijs doet iets met ogen, stel je andermaal vast. Ook met ogen van mooie mama’s. Met haar heb je een filosofisch debat over het existentiële omslagpunt: waar verliest ijs zijn ijsheid? Een klein beetje smelten kan nog, maar op een bepaald moment is het net te veel. De meisjes zijn meer van de pragmatische aanpak: voorkomen dat het probleem zich zou kunnen stellen.

Van sommige rituelen hou je helemaal niet. Je loopt door de stad, op weg naar een vergadering. Blijkbaar is er zelfs in deze maand van het jaar nog steeds behoefte, bij sommige nitwits, aan ontgroeningsrituelen. Jonge mensen moeten op hun knieën gaan zitten om zich daar gewillig te laten vernederen door even jonge andere mensen die gewoon meer bier hebben gedronken. Dat zal volgens hen ongetwijfeld vallen in de categorie ‘moet kunnen’. In je hoofd komen allerlei woorden die min of meer lijken op: oetlullen, achterlijk, beschamend, beyond kinderachtig, … (om de meer vriendelijke varianten te nemen). Die heel oude man in jou, die van voor de oorlog, vraagt zich in een flits ineens niet meer af hoe het kan dat gecultiveerde mensen in extreme situaties, zoals een oorlog, tot de totale barbarij kunnen vervallen.

De meisjes fietsen over het voetpad. Op weg naar de auto. Je stelt vast dat je breed loopt, zo dicht mogelijk tegen de straat, zodat de auto’s een extra boogje zullen maken als ze het zonlicht zien weerkaatsen in die kale knikker van jou. Je vindt het niet zo’n goed idee dat het ene meisje net hier op dit voetpad, naast deze drukke weg wil laten zien hoe goed ze al met één hand kan rijden. Je gaat nu bijna op de weg lopen, stel je vast. Even later, alles is ingeladen in de auto. Het autoraampje wordt open geduwd. Diezelfde ene hand, die van die ene hand aan het stuur (het stuur met de K3-bel), wuift je nog uitgebreid na.

01 mei 2013

Hier is waar ik wil zijn

‘Hier zijn we nu.’
‘Ja.’
‘Zit je goed?’
‘Ja. Ik ga nog een beetje wringen waarschijnlijk, tot alles goed zit.’
‘Dit is een mooi plekje trouwens, hier zo.’
‘Is dat zo?’
‘Ik had dat al lang in het oog, al heel lang, eigenlijk.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, ik kan daar nu wel voor uitkomen.’
‘Weet je, soms kan ik dat verdragen van jou.’
‘Wat?’
‘Dat kijken.’
‘Oef.’
‘Wat zie je dan?’
‘Wat ik zie? Zoals nu, dat is als een herinnering die heel voorzichtig terugkomt. Ik zag je daarnet terug, en het leek even alsof we elkaar vijf weken niet gezien hadden. Vond je dat ook niet?’
‘Ja.’
‘Dus eerst is het alsof beelden van jou in lagen terugkomen, en in elkaar schuiven. Na een tijd wordt het dan weer rustig. En daarna kan ik dan weer dingen zien zoals hier, dat plekje aan je sleutelbeen. En dan ben ik weer een beetje thuis, of zo.’
‘En ben ik nu weer helemaal heel in je hoofd?’
‘Ja, bijna. Als je nu niet onmiddellijk wegloopt, komt het nog helemaal goed.’
‘Ik loop niet weg, dat weet je toch.’
‘Ja, ik weet het.’
‘Jij zegt altijd dat jij ook van het weglopende type bent, maar ik heb al gemerkt dat je je ook traag kunt laten bekijken.’
‘Door jou.’
‘Ja.’
‘Wat ik nog wou zeggen, trouwens, dat verhaal dat je me vertelde over het feest, dat was heel erg mooi.’
‘Vond je?’
‘Ja. Wat ik zo mooi vind, is dat het op een bepaalde manier bevestigt wat ik ook dacht, toen. Dat is al een paar keer geweest. En het ontroert me telkens weer. Ik kan dat niet zo goed uitleggen, ook dat niet.’
‘Eigenlijk leg je het wel uit, elke keer. Grappig.’
‘Sorry, misschien wel. Soms ben ik zo onrustig, alsof ik maar één kans krijg om alles uit te leggen.’
‘Ik zal het nog eens zeggen dan. Het is niet zo. We hebben alle tijd.’
‘Ik weet nog toen je de eerste keer ‘wij’ zei. Ik kreeg een warme rilling. Kan dat eigenlijk? Een warme rilling?’
‘En ik weet nog toen jij de eerste keer ‘liefs’ zei, of schreef eigenlijk.’
‘Daar had ik toen nog geweldig lang over zitten twijfelen. Ik dacht dat je dan zeker weg zou lopen, onmiddellijk.’
‘Nee dus.’
‘Inderdaad.’
‘Waar denk je aan?’
‘Dat ik het soms nog altijd niet kan geloven.’
‘Wat?’
‘Moet ik nu weer iets uitleggen dat ik niet goed kan uitleggen?’
‘Natuurlijk.’
‘Ik zal het je zo meteen zeggen.’
‘En wat doen we dan ondertussen?’
‘Tijd, we doen tijd.’
‘Ja, ik kan er niet genoeg van krijgen.’
‘Niet genoeg, dat kunnen we nog lang volhouden.’
‘En dan neemt de tijd almaar toe dan.’
‘Ja.’
‘Maar ga je het nu dan wel zeggen? Het is alsof er iets dringend is, ook bij mij.’
‘Ik zal het zeggen.’
‘Komt het nog?’
‘Hier is waar ik wil zijn. Alleen hier. Met jou.’