01 mei 2013

Hier is waar ik wil zijn

‘Hier zijn we nu.’
‘Ja.’
‘Zit je goed?’
‘Ja. Ik ga nog een beetje wringen waarschijnlijk, tot alles goed zit.’
‘Dit is een mooi plekje trouwens, hier zo.’
‘Is dat zo?’
‘Ik had dat al lang in het oog, al heel lang, eigenlijk.’
‘Is dat zo?’
‘Ja, ik kan daar nu wel voor uitkomen.’
‘Weet je, soms kan ik dat verdragen van jou.’
‘Wat?’
‘Dat kijken.’
‘Oef.’
‘Wat zie je dan?’
‘Wat ik zie? Zoals nu, dat is als een herinnering die heel voorzichtig terugkomt. Ik zag je daarnet terug, en het leek even alsof we elkaar vijf weken niet gezien hadden. Vond je dat ook niet?’
‘Ja.’
‘Dus eerst is het alsof beelden van jou in lagen terugkomen, en in elkaar schuiven. Na een tijd wordt het dan weer rustig. En daarna kan ik dan weer dingen zien zoals hier, dat plekje aan je sleutelbeen. En dan ben ik weer een beetje thuis, of zo.’
‘En ben ik nu weer helemaal heel in je hoofd?’
‘Ja, bijna. Als je nu niet onmiddellijk wegloopt, komt het nog helemaal goed.’
‘Ik loop niet weg, dat weet je toch.’
‘Ja, ik weet het.’
‘Jij zegt altijd dat jij ook van het weglopende type bent, maar ik heb al gemerkt dat je je ook traag kunt laten bekijken.’
‘Door jou.’
‘Ja.’
‘Wat ik nog wou zeggen, trouwens, dat verhaal dat je me vertelde over het feest, dat was heel erg mooi.’
‘Vond je?’
‘Ja. Wat ik zo mooi vind, is dat het op een bepaalde manier bevestigt wat ik ook dacht, toen. Dat is al een paar keer geweest. En het ontroert me telkens weer. Ik kan dat niet zo goed uitleggen, ook dat niet.’
‘Eigenlijk leg je het wel uit, elke keer. Grappig.’
‘Sorry, misschien wel. Soms ben ik zo onrustig, alsof ik maar één kans krijg om alles uit te leggen.’
‘Ik zal het nog eens zeggen dan. Het is niet zo. We hebben alle tijd.’
‘Ik weet nog toen je de eerste keer ‘wij’ zei. Ik kreeg een warme rilling. Kan dat eigenlijk? Een warme rilling?’
‘En ik weet nog toen jij de eerste keer ‘liefs’ zei, of schreef eigenlijk.’
‘Daar had ik toen nog geweldig lang over zitten twijfelen. Ik dacht dat je dan zeker weg zou lopen, onmiddellijk.’
‘Nee dus.’
‘Inderdaad.’
‘Waar denk je aan?’
‘Dat ik het soms nog altijd niet kan geloven.’
‘Wat?’
‘Moet ik nu weer iets uitleggen dat ik niet goed kan uitleggen?’
‘Natuurlijk.’
‘Ik zal het je zo meteen zeggen.’
‘En wat doen we dan ondertussen?’
‘Tijd, we doen tijd.’
‘Ja, ik kan er niet genoeg van krijgen.’
‘Niet genoeg, dat kunnen we nog lang volhouden.’
‘En dan neemt de tijd almaar toe dan.’
‘Ja.’
‘Maar ga je het nu dan wel zeggen? Het is alsof er iets dringend is, ook bij mij.’
‘Ik zal het zeggen.’
‘Komt het nog?’
‘Hier is waar ik wil zijn. Alleen hier. Met jou.’

Geen opmerkingen: